19 De wilde deerne van Kranenburg
De wolf. Het mystieke dier is in ons land reeds sinds 1800 uitgestorven, maar we hebben hier heuse wolvenplagen gekend. Omstreeks 1700 werden de bossen van Zwolle geplaagd door een wel heel apart exemplaar...
Zwolle, rond 1700, door overlevering bekend – Met name in de Tachtigjarige Oorlog, toen de bevolking van het platteland gedecimeerd was, vormden wolven in Overijssel nog een probleem. Grote troepen vertoonden zich toen in Oost-Nederland; men zegt dat ze zelfs mensen aanvielen.
Een luitenant van de Spaanse bezetting van Oldenzaal, hij wordt met naam en toenaam genoemd (Bernard Sernjago de Callenfels), reed met een vriend te paard door het Buurserzand, toen aan de grauwe winterhorizon plotseling een troep hongerige wolven opdoemde. Spoorslags probeerden de ruiters het huis van Bernard in Usselo te bereiken en dat lukte inderdaad, zij het op het nippertje. Bernards paard was al over het staketsel gesprongen, maar dat van zijn vriend struikelde. De ruiter kon zich nog in veiligheid brengen, maar zijn rijdier werd door de wolven verscheurd.
De oorlogen van Bommenberend (zie ‘De hellehond rond Enschede’) brachten twintig jaar later nieuwe overlast van wolven, zodat de overheid zich genoodzaakt zag de premie voor het doden of vangen van een rekelwolf te verhogen tot 50, die voor een moerwolf zelfs tot 60 carolusguldens. Voor zijn ‘jonge heundeke’ zou de jongen van het Gilhuuske toen 15 gulden hebben kunnen beuren!
De wolf die bij Zwolle de buurt onveilig maakte, was de aanleiding voor een opmerkelijk verhaal, en niet dat van een wolf maar dat van een meisje dat – net als de Griekse Romulus en Remus en de moderne Mowgli – opgevoed zou zijn door wolven. Het gaat om Anna Maria Jennaert, dochter van Joannes Jennaert en Anna du Chatel, die als ‘wolfskind’ gevonden zou zijn in de bossen bij Zwolle. Ze is de geschiedenis ingegaan als ‘de wilde deerne van Kranenburg’, naar het kasteel waar Rutger Andreas van Patkull tot Posendorf toen woonde. Het meisje zou in Antwerpen geboren zijn op 18 oktober 1698. Dit is haar verhaal:
In de zomer van 1717 gebeurden er vreemde dingen in de buurschap Berkum bij Zwolle. Er werd honing gestolen uit de bijenkorven en af en toe bleek een koe al leeggemolken. De boeren zetten wachtposten uit, die melding maakten van een vreemd wezen in de bossen bij het landgoed Kranenburg. Na een klopjacht vonden zij een meisje van ongeveer negentien jaar oud met een donkere, ruwe huid. Ze stootte ongearticuleerde klanken uit. Dat was op de Agnietenberg.
Het meisje werd naar Zwolle gebracht en onder de hoede van de schepenen geplaatst, maar die wisten zich geen raad met haar en brachten haar onder bij de weduwe Van Orten, eigenares van het logement De Misverstand aan de Ossenmarkt. De waardin kocht kleren voor het ‘vrouwmens uijt het Cranenberger Bos’: een paar hemden, een jak, een rok, een schort, twee mutsjes en kousen. Het meisje was alleen in staat om groenten te eten, van vlees werd ze ziek.
De magistraat kwam ondertussen niet verder met het onderzoek naar de herkomst van ‘de deerne’ en plaatste een oproep in de Amsterdamsche Courant . Deze oproep had effect: in maart 1718 meldde zich een weduwe uit Antwerpen die vertelde dat haar dochtertje in 1700 als peuter van zestien maanden was ontvoerd door een kennis. In de Antwerpse Courant hadden de ouders toentertijd een beschrijving van het kind laten plaatsen, om op die manier te proberen het meisje terug te krijgen. De uiterlijke kenmerken die in die advertentie waren beschreven, klopten met die van het wilde meisje: twee tenen van haar linkervoet waren samengegroeid, ze had kuiltjes in haar wangen en kin en ze had een litteken in haar linker wenkbrauw. Het meisje moest wel de ontvoerde Anna Maria Jennaert zijn. De moeder kreeg haar dochter mee en op 6 april 1718 kwamen ze aan in Antwerpen. Hoe het meisje in Overijssel terecht was gekomen en hoe haar verdere leven verliep, is niet bekend.
De geschiedenis van het ‘wolfskind’ Anna staat beschreven in twee pamfletten, beide gedrukt in Antwerpen. Volgens de beschrijving zouden de ouders van Anna vrome katholieken zijn, zou de moeder de hulp van de heilige Anna (de moeder van Maria) hebben ingeroepen en in Zwolle zijn gearriveerd op de feestdag van de heilige Joachim (de vader van de maagd Maria). Het meisje zou in al die jaren haar religieuze achtergrond nooit hebben verloren: ze maakte nog steeds het kruisteken voor de maaltijd. Ook had zij nog andere vormen van menselijkheid behouden: zo toonde ze zich preuts als haar kleding werd verschoond. Na een aantal maanden verdween haar donkere huidskleur en werd haar huid zachter. Ze leerde te buigen en te kussen bij een begroeting. Verder leerde ze spinnen en kon ze uiteindelijk ook een paar woorden spreken.
Het geval van Anna Maria Jennaert of de puella Transisalana (het meisje van Overijssel) werd ook onderwerp van discussies tussen geleerden. De auteur van het artikel Von einem vermeintlich wilden Maegdlein in Holland uit 1718 betwijfelt of het meisje inderdaad wel ‘wild’ kon worden genoemd, omdat ze niet tussen de wilde dieren was opgegroeid. Andere geleerden stelden dat een langdurige isolatie voldoende was om een mens te vormen tot ‘wildemens’ of homo ferus . In de tiende druk van zijn Systema Naturae maakt Linnaeus een onderscheid tussen de homo sapiens en de homo ferus . De laatste is tetrapus (viervoetig), mutus (stom) en hirsutus (harig). In de twaalfde druk van 1766 gebruikt hij als voorbeeld van de homo ferus ook de puella Transisalana .
Landgoed Kranenburg is tegenwoordig verdwenen. Op die plaats staat nu de stadskwekerij van Zwolle en het resterende deel van het landgoed is ingericht als begraafplaats.