38

Jo duwde Sophie achter zich en deed een paar stappen achteruit. Pray staarde naar hen.

Ze wist dat het Pray was, ook al was hij niet veel meer dan een donkere vorm voor hen op het trottoir. Zijn lengte, zijn uitgemergelde gestalte, de afhangende schouders. Hoe had hij haar gevonden? Kennelijk had hij bij Skunk in de auto gezeten. Ze hadden haar vanaf haar huis gevolgd. Hij was vast uitgestapt uit de Cadillac voordat Skunk tegen haar aan gereden was. Sindsdien had hij hen gevolgd, zwijgend en te voet.

Hij liep op hen af.

Achter haar krijste de stemsynthesizer. Het klonk alsof Mr. Peebles contact probeerde te leggen met een of ander reusachtig apenmoederschip. Jo liep achteruit.

Ze fluisterde: ‘We moeten zorgen dat hij ons niet ziet. We moeten ons verstoppen. Hem afschudden.’

Sophie was doodop. Jo had het gevoel dat als ze het meisje los zou laten ze gewoon op het beton zou neervallen. Ze schatte hun kansen in.

Als ze Sophie los zou laten en de straat op zou rennen, zou Pray haar dan volgen? Of zou hij achter Sophie aan gaan?

Ze liepen achteruit de hoek om van een victoriaans gebouw. Ze zag een doorgang die tussen het gebouw en het bouwterrein lag.

Zo’n anderhalve meter verder verdween de doorgang al compleet in het duister.

‘Vlug,’ fluisterde ze.

Ze duwde Sophie voor zich uit en rende de doorgang in. Die was smal en stond vol onkruid. Haar heup en knie bonsden. Sophie rende. Toffe meid, wat een kind. Jo volgde haar, handen uitgestoken, tastend in het duister. Achter zich hoorde ze rennende voeten. Ze keek om en zag een schaduw op straat.

Ze hoorde een schermutseling, en gegil van de aap.

Ze rende verder.

Sophie fluisterde angstig: ‘We kunnen ons hier verstoppen. Alsjeblieft.’

Jo zag haast niks, dus ze vroeg: ‘Waar?’

Zonder iets uit te leggen dook Sophie door een gat in het hek dat om de bouwplaats stond.

‘Kom op, verstop je. Jo, we moeten ons verstoppen. Kom hierheen.’

‘Sophie, nee...’

Het meisje verdween in het duister.

Pray verscheen aan het begin van het pad. Achter hem was een klein streepje licht te zien, meer blauwgrijs dan zwart, en ze zag hem afgetekend tegen het licht. Hij tastte zich een weg naar voren, met uitgestrekte handen, op zoek naar hen.

Even bleef Jo kijken hoe hij op hen afkwam. Hij stond op zo’n vijftig meter afstand. Ze was ervan overtuigd dat hij Sophie niet door het hek had zien verdwijnen. Ze dacht niet dat hij het kon hebben gezien, dat hij het maar zou vermoeden, of dat hij haar in de inktzwarte duisternis achter het hek zou kunnen waarnemen.

Jo zou ook door het gat in het hek kunnen verdwijnen, maar ook al zag Pray het haar niet doen, dan nog zou hij haar horen en zou hij achter haar aan komen. Ze zou zich ook kunnen omdraaien en verder kunnen rennen op het met onkruid begroeide pad totdat ze er aan de andere kant weer uit kwam. Maar dat zou betekenen dat ze Sophie in dat gevaarlijke gebied alleen zou achterlaten. Verdomme. Laat alles ook verrekken.

Hij ademde steeds sneller.

Ze kon Pray weglokken, bij het meisje vandaan. En misschien zou ze hem kunnen tegenhouden. Maar als hij haar te pakken kreeg, zou Sophie helemaal alleen zijn. Ze wist niet waar het politiebureau was. Het was gevaarlijk op straat. Het bouwterrein was gevaarlijk.

Ze had het gevoel dat ze geen adem meer kreeg.

Pray kwam steeds dichterbij.

Ze kon niet door het hek kruipen zonder dat hij haar zou zien. En ze mocht hem niet laten weten dat Sophie daar was. Ze probeerde om te verdwijnen in de schaduw terwijl ze achteruit naar het einde van het pad liep.

Ze zag dat hij langs het gat in het hek liep.

Hij wachtte tot ze naar het einde van de doorgang liep en de straat op rende. Hij kon haar nu niet zien. Maar als ze bleef staan waar ze stond, dan zou hij verdomme nog tegen haar aan botsen.

Er klonk gerammel van de andere kant van het hek, vanaf het bouwterrein. Omvallende metalen palen, versplinterend hout, een waterval van lawaai. Het klonk alsof er iets was ingestort. Het klonk als een lawine.

En onderdeel van het lawaai was het gegil van een klein meisje.

Haar hart stond stil. Pray draaide zich naar het lawaai toe. Hij stond tussen haar en het gat in het hek.

Het enige wat ze kon zien op het pad voor haar waren schimmige bewegingen. Vanaf het bouwterrein, ergens diep in het half afgebroken gebouw, hoorde ze een angstig gekerm.

De elektronische stem sprak. ‘Geef me de informatie, dan mag je haar gaan zoeken.’

Hij had de stemsynthesizer weer van Mr. Peebles afgepakt. Kon hij haar zien? Of gokte hij maar dat ze nog steeds op het pad stond?

‘De namen. Geef ze aan me. Zo niet, dan pak ik ze van je af en vermoord ik je, en laat ik haar achter om te sterven.’

Ze bewoog niet.

‘Prima.’

Hij rende op haar af.

Jo sprong op.

Ze greep het hek en klom. Toen ze een meter tachtig boven de grond was, draaide ze zich om en greep de goot van het gebouw aan de overkant van de smalle doorgang. Toe God, zorg dat hij blijft hangen.

De goot was koud en bedekt met roest. Ze klemde zich eraan vast en werkte zich omhoog. Haar been deed ongelooflijk veel pijn.

Pray stopte onder haar en hijgde. Jo klom nog een meter en voelde dat de goot kraakte in de oude ophanging. Ze keek over de bovenkant van het hek. Met energíé, zei ze tegen zichzelf.

Met een enorme zucht zette ze zich af en zweefde over de bovenkant van het hek heen, het bouwterrein op.

Ze kwam hard op handen en voeten in de modder terecht. De pijn trok als een brandende vuurpijl door haar been. Zo heftig dat ze de vuurpijl bijna weg kon horen sissen. Ze zag sterretjes. Ze zette haar tanden op elkaar en klauterde weer op.

Het gebouw doemde als een lege schedel voor haar op, met donkere ramen, de deuropening als een gapende mond, de gang leek wel een keel. Overal kreeg ze kippenvel. Ze zag geen hand voor ogen.

Maar ze hoorde Sophie huilen. Het geluid kwam van diep in het gebouw.

Aan de andere kant van het hek klonk keihard Prays mechanische stem: ‘Kréng.’

Jo rende de treden aan de voorkant van het huis op en liep via de deuropening het gebouw in. Het duister was als een fluwelen gordijn. Onder haar voeten lag zaagsel en puin. Ze trapte tegen iets aan, een spijker of bout, en het stuitte met een helder ting tegen de muur.

Buiten hoorde ze gerammel van het hek. Pray kwam naar hen toe.

De namen, de namen... Hij en Skunk waren gefixeerd op het idee dat zij de namen van de mensen achter wie hij aan zat te pakken had gekregen. Ze dachten dat zij ze had.

De brug. Skunk, met uitgestoken hand...

De zelfmoordbrief.

Was dat waarnaar ze op zoek waren? Dachten ze dat Southerns brief een zwarte lijst van mensen bevatte die Pray wilde elimineren?

Tastend zocht ze zich een weg naar voren. Ze had het verstikkende gevoel dat Pray dacht dat zij het laatste doelwit was in hun zoektocht.

Sophies gehuil klonk nu dichterbij. Jo wist dat ze zich waarschijnlijk gevangen voelde, helemaal afgesneden, en ze kon haar niet roepen zonder Prays aandacht op zich te vestigen. Ze klemde haar kaken zo stevig op elkaar dat het pijn deed.

Het zweet stond haar in de handen. Ze veegde ze af aan haar spijkerbroek. Bij elke hartslag flitste het haar even voor de ogen. In het donker leek het daardoor wel of de gang bonsde. Dat die pulseerde en zich opmaakte om haar te verzwelgen. Ze keek op. Het plafond was in orde. Maar dit gebouw was half afgebroken en de steigers aan de zijkant waren door de aardbeving ingestort.

Sophie, wat heb je gedaan?

Ze kwam bij een deuropening en ze voelde helemaal langs de rand. Aan de andere kant van de muur klonk het gehuil harder. Ze glipte de hoek om en gleed met haar voeten langs de plinten. Zag schaduwen, vaag maanlicht dat door een stoffig raam viel.

Het gehuil kwam van beneden haar.

Stapje voor stapje liep ze in het duister vooruit. Haar voet vond een kapotte vloerplank.

Sophie was in de kelder. Jo zag dat de vloer helemaal weg was. In de kamer bevond zich een gat in de vloer. Was het meisje daardoorheen gevallen?

Ze hoorde voetstappen in de gang. Pray was binnen. Ze deed een stap achteruit, drukte zich tegen de muur en hoorde hem aan de andere kant voorbijkomen.

Haar blikveld bleef pulseren. Daardoor leek het wel alsof het gebouw ademde. En iets wat ademt, zou je kunnen verslinden.

Ze balde haar vuisten. Nee, niet doen, Beckett. Niet nu.

Ze knielde en kroop voorzichtig naar voren, naar de rand van het gat.

‘Sophie,’ fluisterde ze. ‘Niets zeggen. Ik ben hier.’

Het gehuil hield abrupt op. Toe, roep mijn naam niet, verraad me niet...

‘Niet praten,’ zei Jo. ‘Huilen geeft niet. Laat hem niet weten dat ik hier ben.’ Ze veegde het zweet uit haar ogen. ‘Ik haal je hieruit.’

Ze staarde naar beneden, in de lege ruimte en had geen idee hoe ze dat zou gaan aanpakken.

Ze tuurde in het gat en probeerde om zich te concentreren op het duister onder zich, maar ze zag alleen maar een muil die klaar was om haar te verslinden. Er stond hier echt geen ladder klaar en Sophie zou ook niet spontaan uit de diepte opstijgen.

Als Sophie in een kelder zat, dan betekende dat ook dat er een trap was. Als ze naar beneden was gegaan, dan betekende dat dat ze ook weer naar boven zou kunnen komen.

Hoopte ze.

Langzaam, zo stil als ze kon, ging ze op de vloer liggen, parallel met het gat en hing over de rand naar beneden. Ze zwaaide haar benen naar beneden, de donkere ruimte in en hield zich daarna alleen nog met haar handen vast. Ze had geen idee hoe ver het nog was tot aan de vloer en of dat er beneden iets lag waarop ze terecht zou komen.

‘Sophie,’ siste ze, ‘zie je me? Huil maar gewoon.’

Sophie huilde.

‘Kan ik me laten vallen?’

Sophie huilde.

Jo rekende op een meter tot anderhalve meter. Hoopte ze. Ze moest vertrouwen hebben. Ze liet zich los.

Ze viel en raakte de grond. Ze dook in elkaar en rolde over de grond. Hield een seconde stil en probeerde weer zo min mogelijk lawaai te maken. Haar been schreeuwde het uit van de pijn. Langzaam klauterde ze overeind.

‘Sophie?’

Hurkend ging ze op het geluid van het gehuil af, handen tastend vooruit. Ze vond een deuropening die met twee gekruiste planken was dichtgespijkerd. Het gehuil kwam van de andere kant. Ze kroop onder de planken door en kwam in een kamer met een stenen vloer waar het koud was en waar het vochtig rook.

‘Jo...’

Jo kroop op de tast naar voren. Ze hoorde gesnotter en zag een vage schim. Ze had haar gevonden. Sophie begroef haar hoofd in Jo’s borst, greep haar blouse. Een luide snik ontsnapte haar keel.

Jo hield haar stevig vast, bracht haar mond dicht bij Sophies oor en fluisterde: ‘Je bent heel dapper. Je houdt je geweldig.’

Met horten en stoten fluisterde Sophie: ‘Ik ben door een stortkoker gevallen. Ik was niet van plan om naar binnen te gaan. Ik weet dat een gebouw als dit gevaarlijk kan zijn.’

Ja, Jo geloofde best dat Gabe zijn kind van alles had ingeprent wat veiligheid betreft. Maar een stortkoker? Ze keek rond in de inktzwarte ruimte. Het licht, hoe vaag ook, kwam van boven haar, hoog in de muur.

Dit was het kolenhok. Het was een oud victoriaans gebouw. Sophie was gevallen in de koker waardoor de kolen werden gestort.

‘Ik liep om het gebouw heen om me te verstoppen en toen lag er allerlei troep, een grote plank, en ik wilde dicht bij de muur blijven en ik stapte op de plank, maar die lag niet waar hij hoorde en ik gleed naar beneden, door de koker en...’

‘Pech. Maar ik ben niet boos. Je vader is straks ook niet boos.’

Ze voelde dat Sophie haar nog even vasthield, daarna uitademde en dat haar schouders zich ontspanden.

‘Is alles in orde? Heb je pijn?’ vroeg Jo.

‘Ik heb me gesneden. Het doet heel erg veel pijn.’

‘Waar?’

‘In mijn arm.’

Jo voelde aan Sophies mouw. De stof was gescheurd, maar die was al gescheurd toen ze haar kostuum maakten. Maar hij was ook nat en dat was eerst niet zo. Toen Jo haar aanraakte, deinsde Sophie terug.

Zo voorzichtig als ze kon, voelde Jo hoe groot de snee was. Die was zo’n twaalf centimeter lang, een slordige snijwond in Sophies arm. Die bloedde hevig. Het kwam waarschijnlijk door een metaalscherf of een roestige spijker.

Ze bleef gelijkmatig ademhalen. Ze moest de snijwond zien. Ze moest het risico nemen.

Het mobiele netwerk was weliswaar overbezet, maar haar telefoon was niet helemaal nutteloos. Ze kon het schermpje als zaklantaarn gebruiken. Dan zou Pray misschien zien waar ze zich bevonden, maar dat gold ook als ze tastend rond bleef strompelen. En met wat licht kon ze zien wat ze als wapen of gereedschap zouden kunnen gebruiken. En ze kon zien hoe erg Sophies snijwond was.

Ze pakte haar mobieltje en scheen met het schermpje.

Ze zag hoe Sophie bedekt met stof in elkaar gedoken op een hoop puin lag. Ze beet op haar lip en zag erg bleek. In het blauwe licht van het schermpje leken haar de tranen in de ogen te staan.

Ze keek naar Sophies arm en wat ze zag beviel haar niets. De wond was lang, diep en smerig. Achter Sophie zag ze een kapotte lat liggen met een bloederige, uitstekende spijker.

Ze dekte het schijnsel van het schermpje aan de zijkanten af en scheen met de telefoon in de ruimte. Ze waren inderdaad in een kolenhok, en veel bouwpuin was, net als Sophie, via de stortkoker naar beneden gekomen. Ze deed het licht uit.

Ze trok haar blouse uit, beet in de zoom en scheurde een reep stof af. Zo stil als ze kon maakte ze een drukverband. Ze had geen idee of dat het enige was wat Sophie nodig had, of dat het maar een provisorisch middel was voor een gevaarlijk uitziende verwonding.

Ze hield zich zo stil mogelijk en luisterde. Ze hoorde Pray niet, maar geloofde niet dat hij het gebouw had verlaten. Ze spitste haar oren. Boven hoorde ze gekraak.

‘Ik kom zo terug.’

Ze schoof terug naar de deuropening, boog zich over de gekruiste planken, de volgende ruimte in. Ze keek naar boven naar het gat in de vloer. Ze zag alleen maar zwart en grijs en een vaag schijnsel van sterren dat door de ramen op de benedenverdieping viel.

In de andere ruimte lag ook een lange plank die met één kant tegen de rand van het gat stond. Die had er al die tijd gestaan. Misschien had hij als brug over het gat gelegen en was hij door de aardbeving naar beneden gevallen.

Misschien kon ze hem gebruiken om naar boven te klimmen. Ze kon Sophie voor zich uit duwen of haar op haar schouders nemen. Ze keek weer naar het meisje.

‘Kun je je vuist ballen?’ vroeg ze.

Sophie keek naar haar hand. Ze deed haar best haar vingers te buigen, en haar gezicht betrok. Het lukte haar niet.

Jo moest een andere manier vinden om hieruit te komen.

Ze kroop onder de gekruiste planken door en liep op haar tenen door de ruimte naar een deuropening die naar een keldergang leidde. De deur was weg en de doorgang werd belemmerd door puin. Jo leunde uit de deuropening en scheen heel even in de gang. Voor in het gebouw zag ze een trap. Ze zag het houten raamwerk en isolatie, bedrading die was verwijderd en half gesloopte gipsplaten. Ze zag... O, shit.

Boven haar in de gang stond het plafond op instorten. Eén enkele steunbalk hield een deel van de keuken omhoog. Ze vermoedde dat de schittering die ze zag een hoek van de koelkast was.

Ze dook terug.

Ze sloot haar ogen, deed het schermpje uit, sloop terug naar de kolenkelder.

Van een of andere plek boven hen kwam Prays mechanische stem: ‘Ik weet dat je in de kelder bent. Ik stel voor dat je me nu vertelt wat ik wil weten. Dan steek ik dit gebouw met jullie erin misschien niet in brand.’

Jo gaf geen antwoord. Sophies adem stokte.

‘Mijn overleden kennis Skunk... Zijn Cadillac was een ongelooflijk voertuig. Dat had alles, zelfs een bar. Met benzine, flessen en lappen, zodat hij een molotovcocktail kon maken. En zo eentje heb ik nu bij me.’

Jo probeerde te slikken, maar haar keel weigerde. De duisternis leek zich te verdichten. Het hele gebouw leek zich als een wurgslang samen te trekken. In haar begon de paniek te vibreren. Warmte, rook, verstikkend duister, een instortend gebouw, zodat zij en Sophie bewegingsloos onder de brandstapel zouden liggen... En alleen een lucifer was daarvoor nodig.

Rennen. Gil, sla, klim hier als de bliksem uit. Elke synaps in haar zenuwstelsel trilde.

‘Johanna,’ zei Pray.

Door het geluid van haar naam, uitgesproken op zo’n zoemende, intonatieloze toon, deed ze het bijna in haar broek.

Ze tilde Sophie bij haar oksels op. ‘Kom mee.’

Ze kropen onder de gekruiste planken door de kolenkelder uit en haastten zich naar de ernaast gelegen ruimte. Sophie stond onvast op haar benen. Bij de deuropening tilde Jo haar over het puin heen de gang in en klom er na haar overheen.

Boven aan de trap kraakte hout. Zoem. ‘Johanna Beckett.’

Jo probeerde adem te halen, maar haar borst wilde niet uitzetten. Ze had het gevoel dat ze bekneld zat in nat cement. Het zweet op haar armen was ijskoud.

Pray blokkeerde de trap. Sophie kon onmogelijk de kolenstortkoker beklimmen. Jo keek achter hen de gang in. Die liep dood.

Ze wist dat Pray niet van plan was om haar hier levend en wel achter te laten. Hij droeg de woede in zich van iemand die was verminkt. Hij had de schaamte van iemand die was gemarteld. Hij had een blind verlangen naar wraak. Ze kon hem niets geven, geen namen, geen informatie die zijn dorst naar het toebrengen van pijn zou kunnen lessen.

Ze keek naar links en rechts de gang in. Ze keek naar de muur.

Haar ademhaling versnelde. Heel even scheen ze met haar mobieltje, zag het gat in de gipsplaat. Aan de andere kant bevond zich een ruimte.

Een kleine ruimte. Een kruipruimte, waar de leidingen van de centrale verwarming misschien geïnstalleerd zouden worden. Een tunnel, zo breed als een doodkist. Tranen prikten in haar ogen.

De trap kraakte. ‘Je blijft maar schijnen met dat licht. Ik kan ook voor licht zorgen. Voor heel heet licht.’ Weer kraakte de trap. ‘Geef me de namen.’

‘Pray.’ Haar stem was een fluistering.

Nee. Het was tijd om alles te gebruiken wat ze had. Alles wat ze uit de spinnenwebben en het afbrokkelende pleisterwerk om zich heen kon halen. Ze kon zijn dorst naar pijn niet lessen.

Maar ze kon die wel prikkelen.

Ze schraapte haar keel en hoopte dat haar stem niet zou trillen. ‘Pray. Als je het gebouw laat afbranden, dan kom je er nooit achter wie het bevel heeft gegeven voor die aanval op jou.’

‘Hoezo?’

‘Omdat het spoor bij mij doodloopt. Ik ben de laatste die het weet.’ Ze boog zich naar Sophies oor. ‘Terwijl ik praat, ga je naar dat gat in die gipsplaat. Kruip erdoorheen, naar de andere kant. Kruip er zo ver mogelijk bij vandaan.’

Sophie trilde. Net als zij.

‘Pray, als je me vermoordt, gaan de namen in vlammen op.’

Trillend kroop Sophie door het gat in het raamwerk en verdween in de donkere kruipruimte. Jo raapte een afgezaagd stuk hout op van zo’n meter lang.

De trap kraakte. Jo voelde een druk op haar borst en de tranen liepen uit haar ooghoeken.

‘Laat ons gaan. Dan geef ik je de namen. Maar laat ons gaan,’ zei ze.

Ze hurkte neer en leunde met haar rug tegen de half weggescheurde gipsplaat naast het gat. Het gat, een doorgang, zo donker, de grootte van een doodkist. O, god. Haar hoofd bonsde. Ze onderdrukte de neiging om te gillen.

‘Zullen we een afspraak maken?’ zei Pray.

Hij liep nu de trap af. De ene langzame stap na de andere. Hij dacht dat hij wist waar ze waren. Hij had naar hun stemmen geluisterd en dacht waarschijnlijk dat ze geen kant op konden.

‘Ja, een afspraak. Jij trekt je terug, dan laat ik de namen hier achter,’ zei ze.

‘En ik doe mijn handen voor mijn ogen en tel tot tien?’

Grappenmaker. ‘Speel nou geen spelletjes.’

Ze hoorde de trilling in haar stem. Ze duwde haar rug tegen de muur. Ze moest ontzettend snel handelen en haar hoofd beschermen. Zonder haar benen kon ze leven, maar niet zonder haar hersenen.

En ze moest zorgen dat hij bij haar in de buurt kwam. Zo dichtbij dat hij geen molotovcocktail kon gooien zonder dat hij er zelf ook slachtoffer van werd. Hij wilde niet sterven. Ze moest zorgen dat hij vrijwel naast haar kwam staan, zo dicht in de buurt dat ze hem kon grijpen.

En ze had gezien wat er met Scott Southern was gebeurd toen hij hetzelfde probeerde.

‘Wil je weten wie ons heeft bevolen om je te beroven?’ vroeg ze.

Zijn voetstappen vielen stil. ‘ “Ons?” ’

‘God. Je bent er nog steeds niet achter, hè?’ Ze lachte. Ze hoorde de hysterie in haar stem. ‘Ik was die dag degene met dat masker op.’

Geen geluid. Zou ze hem horen als hij zijn weg zocht? Als een vloek? Als...

‘Gebeden. Je hebt gebeden. Je gilde en sméékte.’

Gekraak. Hij kwam heel langzaam de trap af. Hij kon haar niet zien en vertrouwde haar niet. Hij was niet dicht genoeg in haar buurt. Ze moest zorgen dat hij zo dicht bij haar in de buurt kwam dat ze op hem kon ademen.

‘Dacht je nou echt dat we zo’n gore, ordinaire boef lid zouden maken van de club? Dacht je dat je geaccepteerd werd omdat David Yoshida meespeelde in je dure pokerspelletjes?’

‘Voor jullie was het maar een waagstuk. Jullie hebben me voor de lol beroofd.’

‘Het was jouw schuld. Je had je niet moeten verzetten.’

‘Die slungelige nicht probeerde me te vermoorden. En jij zei tegen hem dat hij de ketting moest pakken.’ Weer een stap. ‘Waarom? Voor het geld, om jullie luxeleventje te kunnen betalen? Om jullie bedrijven te kunnen laten draaien? Voor jullie jachten? Om je bedrijf naar de beurs te kunnen brengen?’

Het gekraak hield op. Ze dwong zichzelf om rustiger te ademen. Haar hart bonsde in haar oren. Ze greep het stuk hout nog wat steviger vast. Ze kreeg maar één kans en de timing moest kloppen. Ze haalde haar telefoon tevoorschijn. Ze hoorde hoe Pray zijn voeten over de vloer schuifelde en zich tastend een weg naar haar toe zocht.

Ze luisterde. Hoe dichtbij was hij inmiddels? Ze telde tot tien, richtte haar mobiele telefoon op de trap en scheen met het schermpje.

In het donker was het net een flitslamp. Pray leek wel een monster: zwart en grijs en uitgemergeld doemde hij voor haar op.

Ze nam het stuk hout en duwde één kant tegen de gebarsten balk die de keukenvloer erboven ondersteunde. Ze gilde zo hard ze kon en duwde met alles wat ze nog had. De steunbalk kreunde. Ze hoorde hoe hij versplinterde. Ze liet het stuk hout vallen en kroop achteruit door het gat in de gipsplaat het vochtige hol in dat erachter zat.

Met een vreselijke klap kwam alles naar beneden. De steunbalk begaf het. De keukenvloer stortte in. Planken, stenen, een schoorsteen en de koelkast kwamen met een dreun naar beneden, als een hamer op het aambeeld van een smid. Stof dat haar naar adem deed snakken blies met een golf de muur door en vulde haar wereld.