20
Jo parkeerde de truck een straat heuvelafwaarts van haar huis. De zon was een bloederige sinaasappel aan de westelijke hemel en verguldde de Monterey-dennen in het park. De bomen leken wel in brand te staan. Ze liep de stoep op en zocht tussen haar sleutels. Warme thee, een warme douche en een bak udon-noodles, dat was wat ze nodig had, en wel nu. Ze had nog net tijd om zich klaar te maken voordat ze naar het UCSF zou gaan voor de rouwverwerkingsgroepssessie. Daarna zou Tina haar komen halen voor hun avondje uit met de meiden. Hopelijk was het de moeite waard.
Uit de huizen langs de straten glinsterde licht. De ondergaande zon werd weerspiegeld door de ramen. Ze zag, te laat, dat de rolgordijnen van Ferd Bismuth omhoog waren en dat zijn gehuurde villa licht verspreidde alsof het een circus was. Zijn voordeur zwaaide open en hij jogde al zwaaiend naar buiten.
‘Jo, kom eens kijken.’
Haar laatste restje geduld was een paar uur geleden al opgebruikt. ‘Sorry, Ferd, het gaat nu niet.’
Hij duwde de deur wijd open. ‘Ik heb dat recept gehaald.’
Waar had hij het over? Kom eens kijken naar dit recept... Was het soms een dansende pillenautomaat? Hij hield zijn hoofd schuin en glimlachte alsof Glinda de Goede Heks hem net had verteld hoe hij weer thuiskwam.
Hij stampte praktisch van opwinding. ‘Je raadt het nooit.’
Hij had gelijk, daar begon ze niet aan. Hij had iemand voor zijn allergieën, een acupuncturist en een antiverouderingsspecialist, en dat waren alleen nog maar de specialisten met een A. Was het een apparaat tegen het vocht? Een karretje waar mensen die slecht ter been zijn in rondrijden? Een elektrisch matras dat kromtrok om zijn afwijkende neustussenschot in de lucht te houden?
‘Ik hoop dat je er iets aan hebt,’ zei ze.
Hij stond voor de voordeur. Ondanks zichzelf stopte ze en gluurde langs hem heen, de schemerige gang in. In het duister schoot er iets voorbij. Ze ademde in.
‘Ferd, wat...’
Grinnikend draaide hij zich naar de deur. ‘Mr. Peebles? Kom maar naar buiten.’
Opnieuw wegschietende schaduwen. Ze deed een stap achteruit.
In de deuropening verschenen twee ogen. Het schepsel was klein en nerveus, zwart met een wit gezicht en een witte borst en het klemde zich met kleine handjes aan de deurpost vast.
Jo hoorde het ongeloof in haar eigen stem. ‘Ferd, heb je een aap? Op recept?’
‘Een kapucijnaap.’ Ferd wenkte het beest. ‘Mr. Peebles. Kom eens gedag zeggen.’
Bij het horen van zijn naam ging het kopje van de aap met een ruk omhoog. Hij deinsde verder terug in de deuropening.
‘Mr. Peebles, dat is onbeleefd. Kom hier,’ zei Ferd.
Hij sprak tegen het beest alsof hij het tegen een klein kind had. Een klein, ongehoorzaam kind dat aan de elektronische spullen had gezeten in de computerwinkel waar hij werkte.
Hij gebaarde naar Jo. ‘Dit is mijn vriendin Johanna. Ze is arts. Een psychiáter.’ Hij sprak het langzaam uit. ‘Dus je kunt je in haar buurt maar beter gedragen, want anders stuurt ze je naar het gekkenhuis.’
‘Toe, Ferd.’ Ze liep naar het trapje naar zijn veranda toe. ‘Wat doet hij hier?’
‘Hij is mijn huisdier.’
O, god. ‘Heeft een zorgmedewerker hem je voorgeschreven?’ ‘Mijn hypnotherapeut.’
Ze wreef over haar voorhoofd. ‘Waarom?’
‘Hij geeft me emotionele steun. Hij stelt me gerust als ik me paniekerig voel. Het is medisch bewezen dat dieren de zenuwen kalmeren.’
‘Weet ik. Maar...’
‘Is hij niet geweldig?’ Hij boog zich voorover en klakte met zijn tong naar het beest. ‘Kom hier, jongen.’
De aap dook in elkaar en argwaan vertrok zijn gezichtje.
Ferd boog zich voorover en tilde het beest op. ‘Goed. Neem de tijd.’
Het greep de kraag van zijn overhemd en hurkte op zijn arm, keek nerveus om zich heen alsof het een aanval van vleermuizen verwachtte.
‘Dit is veel gezonder dan medicijnen of therapie. En het scheelt me veel tijd: hij kan allerlei dingen voor me doen.’ Weer zette Ferd zijn strenge stem op, alsof hij de ouder van het beest was. ‘Mr. Peebles, haal mijn iPod.’
De aap dook in elkaar en krabde aan zijn kont.
‘Geeft niks. Mr. Peebles, geef me een knuffel.’
De ogen van de aap schoten heen en weer alsof ingebeelde vleermuizen een duikbombardement uitvoerden. Daarna fixeerde hij zijn gloeiende blik op Jo. Het beest tuitte zijn lipjes.
Haar buurman straalde: ‘Het is net een kleine Ferd.’
Jo slikte. ‘Jongen, als jij je met dit beest identificeert, dan zie ik meer dan een therapeut ooit zou willen weten.’
‘Hij houdt me in balans. Geen paniekaanvallen meer in restaurants of op de Bay Bridge.’
Jo wist dat dieren mensen echt konden helpen en emotionele steun konden bieden. Maar de gedachte dat dit beest voedsel zou gaan gooien in een restaurant of uit zijn dak zou gaan in Ferds auto bij negentig kilometer per uur, deed Jo even duizelen.
‘Zet hem in een kinderstoeltje,’ zei ze. ‘Met riemen die aan vijf punten vastzitten.’
Mr. Peebles staarde naar haar met zwarte ogen. Hij ontblootte zijn tanden en gilde.
Ze liep op het trottoir naar haar huis. Voor haar huis, op parkeerplek numero uno, stond een zwarte Toyota 4Runner. Terwijl ze eropaf liep, ging het portier aan de chauffeurskant open en Gabe Quintana stapte uit.
Ze verbaasde zich dat de zonsondergang leek op te vlammen terwijl hij naar haar toe liep. Ze deed haar handen in de zakken van haar sweatshirt. Het licht in de 4Runner was aan. Ze zag een klein meisje voorin op de passagiersstoel zitten.
‘Hoi,’ zei ze.
Gabe slenterde naar haar toe. ‘Je was dit vergeten.’
Hij had het notitieblok en de pen die ze in de taquería had laten liggen en een papieren bordje dat met aluminiumfolie was omwikkeld. Haar lunch.
Ze pakte alles aan. ‘Dank u, sergeant.’
‘Wat had ik daar nou over gezegd?’
‘Ja, je bent een rebel. En brengt me mijn eten na.’ Ze glimlachte. ‘Rebelleer maar zoveel je wilt, het bevalt me wel. Wat gebeurt er als ik met mijn vingers knip?’
‘Zal ik dat eens laten zien?’
Hij glimlachte langzaam en veelbetekenend en ze bloosde. Ze keek gegeneerd naar de grond. Zijn gezicht stond spottend.
‘Sophie en ik gaan ergens wat eten voordat ik haar afzet. Ze gaat vanavond naar haar moeder.’
Jo keek naar de auto. Sophie zong in zichzelf en speelde met een pop.
‘Wanneer hebben Bratz de wereld overgenomen?’ vroeg Jo.
‘Haar moeder heeft haar het hele stel gegeven: Yasmin, Jade, Pruilie en Hebbe.’
‘Ik zou boze ouders anti-Bratzaccessoires moeten verkopen. Een kleine lasbrander, bijvoorbeeld.’
‘Nee, met dat soort klein spul houd ik me niet bezig.’
‘Jij zou die hele poppenfabriek aanpakken, bedoel je.’
‘C4-springstof is wel afdoende.’ Hij grinnikte. ‘Ga je met ons mee?’
In het avondlicht zag hij er zonder meer knap uit. Niet op een Hollywood-manier. Hij was niet mooi, nog niet in de verte. Hij had een scheve lach. Zijn ogen waren donker en keken naar haar. Ze had het gevoel dat ze onder zijn starende blik een elektrisch geladen veld in was gestapt.
Dat verwarde haar. Ze deed een stap achteruit. Toen ze sprak, klonk haar stem afstandelijk.
‘Sorry, dat gaat niet. Ik heb een bijeenkomst op UCSF. Maar mag ik kennismaken met Sophie?’
‘Natuurlijk.’ Als hij teleurgesteld was, liet hij dat niet merken. Hij zwaaide naar zijn dochter. ‘Kom eens hier, krekeltje.’
Sophie Quintana sprong de 4Runner uit en kwam naar hen toe. Ze hield haar Bratz-pop vast alsof het Supergirl was. Die vloog naast haar, met fladderende haren: een pruilerige, halve heldin.
‘Dit is Jo,’ zei Gabe.
‘Hoi, Sophie.’
Sophie had een verlegen lach en Gabes bruine ogen. Ze waren diep en stralend en toonden meer zorgen dan Jo bij een kind wilde zien. Ze droeg een T-shirt met Disney-prinsessen: Sneeuwwitje, Ariel, Jasmine.
‘Bedankt dat je m’n spullen bent komen brengen,’ zei Jo.
‘Geen punt.’ Sophie leunde tegen Gabe aan en drukte haar Supergirl tegen haar borst.
Jo’s telefoon rinkelde. Ze zwaaide ten afscheid naar Sophie, terwijl Gabe haar terug naar de auto bracht. Haar hartslag ruiste in haar oren.
Amy Tang bracht haar weer met beide benen op aarde.
‘Kom naar Marin. Ze hebben hem gevonden.’
Het schip van de kustwacht lag afgemeerd aan de pier bij Fort Baker. In het licht van de ondergaande zon kleurde het water in de inham paars. Erboven doemde de Golden Gate Bridge op en de torens waren helder verlicht. Aan de overkant van de baai glinsterde de stad in het licht. Jo liep naar de kade. Gabe liep een meter achter haar.
Een onderzoeker van het kantoor van de patholoog van Marin County stond te wachten. Hij drukte zijn sigaret uit en stak zijn hand naar haar toe. ‘Walt Czerny.’
‘Jo Beckett. Dit is Gabe Quintana, van de 129e luchtreddingsbrigade.’
Czerny knikte naar het water. ‘Deze kant op.’
Zijn stem was een en al berusting. Jo’s stemming zakte nog iets verder weg. Sotto voce zei ze tegen Gabe: ‘Nogmaals bedankt.’
Hij had erop aangedrongen dat hij met haar zou meegaan. Vanaf het moment dat ze ‘slecht nieuws’ had gezegd, had hij haar voorgehouden dat ze niet alleen moest gaan. Ze hadden Sophie afgezet bij het huis van haar moeder. Jo had een invaller gevonden om de rouwverwerkingsgroep te leiden en had haar avondje met de meiden met Tina afgezegd. Nu ze hier eenmaal waren, besefte ze hoe dankbaar ze was voor zijn aanwezigheid. Ze had de afgelopen vierentwintig uur genoeg kapotte lichamen gezien en een verse dosis dood zonder enige franje wachtte aan het einde van de kade op haar.
‘Geen zorgen, ik loop direct achter je.’
Ze liep met de onderzoeker naar de boot toe. ‘Legitimatie?’
‘Rijbewijs. Scott Grayson Southern.’
De kustwacht had het lichaam drijvend aangetroffen, met zijn gezicht naar boven, in open zee. De patholoog van het Marin-kantoor had de politie van San Francisco gebeld toen hij een adres in San Francisco op het rijbewijs zag. Amy Tang had haar daarna gebeld.
‘Hebt u de familie ingelicht?’ vroeg Jo.
‘Dat doet de politie nu.’
‘Laat ze maar opschieten. Een stuk of tien mensen hebben hem zien springen. Vast en zeker is er iemand die de pers gaat bellen.’ Als ze dat al niet hadden gedaan.
De boot wiegde op het water heen en weer. In de buurt, op de houten vlonder lag het lichaam, bedekt met een geel zeil, in een lange plastic bak. Czerny hurkte naast de bak, pakte het zeil beet en keek omhoog naar Jo.
‘Ben je zover?’
Ze knikte. Hij trok het zeil opzij.
Hoewel ze er zich op had voorbereid, trok haar middenrif toch samen. ‘Massief stomp trauma’. Dat zou de patholoog noteren op de overlijdensakte. ‘Wanhoop’ is geen categorie die aangekruist kan worden. Maar wanhoop had Scott Southern veranderd in deze menselijke chaos. Zijn poloshirt zat verkreukeld onder zijn oksels. Er zaten grote scheuren in zijn spijkerbroek, zijn schoenen en sokken waren van zijn voeten gescheurd. Zijn ogen waren open en stonden troebel.
De pijn, de stompzinnigheid, de blinde roekeloosheid spoelden allemaal in een golf over haar heen. Wat had deze jongeman ervan overtuigd dat de dood zijn uitweg was?
Ze kende de verlokking. In de weken nadat Daniel was overleden, was de waarheid tot haar doorgedrongen: dat ze hem niet terug kon brengen en dat ze het verdriet niet kon overwinnen. Ze voelde het verlies alsof er een stalen spies dwars door haar heen was gestoken en verlangde hevig naar iets wat er een einde aan zou maken.
De dood: het onmiddellijke, permanente geneesmiddel.
Bedroefd keek ze naar Scott Southern. Hij had geen manier gevonden om het gewicht te kunnen dragen.
Mensen die van de Golden Gate Bridge sprongen, zouden nooit op de Bayshore Freeway voor een achttienwieler stappen. Ze kozen de brug vanwege zijn dodelijke schoonheid, vanwege de romantiek en de dramatiek van het heengaan, en ze geloofden de leugens die door zelfmoordwebsites werden uitgevent: dat de dood door een sprong van de brug zacht en pijnloos was.
Maar in het water terechtkomen met zo’n honderdtwintig kilometer per uur heeft precies hetzelfde effect als overreden worden door een truck met oplegger. Mensen die springen glijden niet rustig onder het wateroppervlak. De klap verbrijzelt het borstbeen en kan het hart losscheuren van de aorta. Het verbrijzelt de ribben, die de longen en de lever doorboren. Als ze proberen aan het oppervlak te blijven, zoals de meesten doen, merken ze dat hun bekken en dijbenen zijn gebroken, of hun nek. Veel springers zwaaien met hun armen in het water, in een te late poging om te blijven leven. Ze verdrinken in het zeewater of in hun bloed.
‘Klopt het dat je op de brug was toen hij sprong?’ vroeg Czerny.
‘Niet dichtbij genoeg,’ zei Jo.
De agenten en mannen van de kustwacht zwegen. Het was een somber moment. Toen haar mobiele telefoon rinkelde, klonk dat zo hard dat het lomp was. Jo liep de kade op om haar telefoon te kunnen opnemen.
Amy Tang klonk verslagen. ‘Moet ik Kelly Southern gaan vertellen dat ze weduwe is?’
‘Hij is het.’
‘Shit. Dit wordt nog steeds erger dan het was.’
‘Ik denk dat we moeten aannemen dat alle leden van de Dirty Secrets Club gevaar lopen. En die achtenveertig uur van je duren nu steeds korter.’
‘Zorg dat je zo veel mogelijk informatie krijgt.’
‘Regel ik.’
Ze liep terug, de kade af. Zo veel mogelijk informatie... Wat viel er hier te halen? Meer verwarring. Dit was een dood, koud spoor. Ze had niets waaraan ze steun kon vinden, geen spleet, geen scheur, geen enkel houvast. Vlak bij Gabe bleef ze staan. Zijn handen hingen naast zijn lichaam, zijn gezicht was niet te ontcijferen. Zwijgend kwam hij dichter bij haar staan, als een wacht die over haar welzijn waakte. Ze keken toe hoe de onderzoekers van Marin County systematisch door Southerns zakken gingen.
Czerny trok het doorweekte honkbaljack open. Een plastic zak stak uit de binnenzak. Jo deed een stap naar voren.
‘Zeg alsjeblieft dat dat is wat ik denk dat het is,’ zei ze.
Czerny haalde het eruit, maakte het zakje open en haalde er voorzichtig drie velletjes papier uit. Die waren bedekt met een handschrift. Er was water in het zakje gekomen waardoor de inkt hier en daar was uitgelopen, maar het was leesbaar genoeg.
Gabe boog zich over Jo’s schouder. ‘Het is een zelfmoordbriefje.’
Perry at zijn diner, maar de maaltijd stilde niet zijn honger en leste niet zijn dorst. Hij wilde nieuws. Hij wilde resultaten. Hij ijsbeerde heen en weer in de krappe ruimte voor zijn bureau en wachtte op het telefoontje. Eindelijk trilde zijn toestel.
Hij nam op: ‘Praat me bij.’
‘Southern is dood,’ zei Skunk.
‘Hoe? Dertig seconden.’
‘Vliegen zonder vleugels, baas. Boem, klap. De Golden Gate Bridge.’
Horrorshow. Een warme sensatie, als een rode bloedplas, stroomde over hem heen. Southern had een voorbeeld van zichzelf gemaakt. En meer openbaar dan dit ging niet.
‘Perfect. Probeerde hij soms een oplaaiende brand te blussen?’
‘Alleen in zijn gekwelde geest.’
‘Heeft hij je de informatie gegeven?’ vroeg Perry.
‘Nog niet.’
Perry draaide zich om en beende terug naar het rommelige bureau. De stemsynthesizer stond zacht. ‘Blijf eraan werken. We komen in de buurt. We moeten onze voorsprong uitbuiten.’
‘Mijn kont slaapt al.’
‘Het interesseert me niet, al vielen je armen eraf. Zorg dat je het spoor niet bijster raakt.’ Hij keek op zijn horloge. ‘We zijn klaar. Bel me over een uur terug.’
Skunk legde de telefoon weg en keek heuvelafwaarts. Het gras onder het uitkijkpunt was bruin en droog. Zijn armen waren moe van het vasthouden van de verrekijker. Bij Fort Baker, aan de rand van Horseshoe Cove, waren de lichten van de kustwachtpier zo wit als lichtbakens in het schemerdonker.
Skunk wist dat de kustwacht mensen die van de brug sprongen naar Fort Baker bracht. Vroeger had hij voor het kantoor van de patholoog-anatoom in Contra Costa County gewerkt, voordat hij op straat werd gezet, omdat hij zich wat bezittingen van de doden had toegeëigend. Alsof een lijk zijn horloge nog nodig had, shit. Maar voordat hij werd gearresteerd, kwam hij erachter waar de lijken werden onderzocht. Slachtoffers van verkeersongevallen, doden door overdoses en mensen die van bruggen springen. Als de kustwacht lichamen uit de baai opviste, bracht hij ze hierheen. Dus wachtte hij en keek toe vanaf de heuvel totdat hij het zilveren schip van de kustwacht zag uitvaren.
Het kwam terug met het lichaam, vastgegespt in een bak.
Zijn arm tintelde waar Southern hem bij zijn pols had gepakt. Hij voelde een walging, alsof er tanden aan de randen van zijn blikveld vraten. Dat watje had geprobeerd om hem om te brengen. Als hij zich niet had losgewrikt toen Southern over de reling dook, zou hij met hem mee zijn gegaan, op die lange vlucht naar het water. Jezus.
De boot dobberde naast de kade. Mensen kropen dicht bij elkaar rond die plastic bak, als maden rond een dode kever. Ze trokken het zeil weg en niemand deed verbaasd.
Zijn vingers jeukten. Hij wilde er meteen heen gaan, het lijk compleet uitkleden, de kleding meenemen en doorzoeken.
Wacht. Hij deed de verrekijker voor zijn ogen. Al het haar op zijn armen ging rechtovereind staan.
De vrouw met het donkere haar was daar.
Wie was dat? Eerst was ze bij de crash van Callie Hardings BMW. En vanmiddag, toen hij de brug af rende, had ze hem achtervolgd, als een soort giftige pijl. Ze was snel en licht, als een spin, en ze wilde hem per se grijpen. Waar zat ze toch mee?
Hij stelde de verrekijker scherp. Spin, wie ben je? Ze was blank, maar misschien ook niet. Misschien deels Japans of Mexicaans. Zag er sportief uit, als een turnster. Droeg een strak T-shirt en een spijkerbroek. Volgens hem werkte ze niet bij de politie, maar ze ging wel veel met politie om. En vanavond had ze een kerel bij zich. Een militair, zonder twijfel.
Ze stonden op de kade en spraken met de mensen van het kantoor van de lijkschouwer en keken naar het lichaam. Een onderzoeker hurkte en maakte Southerns jas open. Hij haalde het plastic zakje tevoorschijn. Skunk glimlachte.
Je hebt verloren, watje.
Daar waren de namen. Nu moest hij ze alleen nog te pakken zien te krijgen.