35

Het lawaai rolde als een goederentrein onder hen door. Het huis werd met een ruk opzij getrokken. De muur sloeg tegen Jo’s gezicht. En bam, het dreunde weer de andere kant op, alsof een reus er met een ketting aan trok. Ze verloor haar evenwicht, greep naar de leuning en gleed op de trap op haar knieën.

‘Papa...’ zei Sophie.

‘Krekeltje.’ Gabe greep haar rond haar middel en rende terug, de trap af.

Het gebrul zwol aan. Jo worstelde zich weer omhoog en ging zo snel mogelijk achter hen aan. Ze duwde haar handen tegen de trapmuren om te voorkomen dat ze viel. Boven viel de tafel in de gang om. Een koperen vaas kletterde op de grond en stuiterde, al botsend tegen de muren, de trap af, achter haar aan.

Het trillen verhevigde.

Sophie schreeuwde: ‘Papá...’

Gabe zwaaide haar omhoog, in zijn armen, en rende de gang uit, gooide de voordeur open en trok Sophie onder de deurpost.

Hij draaide zich om en strekte zijn arm uit. ‘Jo.’

Ze wankelde naar beneden. Verderop in de gang viel een kast met glazen deuren om, raakte de ertegenover gelegen muur en braakte porselein uit op de hardhouten vloer. Glas verbrijzelde. Ze klauterde over de achterkant van de kast en wurmde zich naast Gabe en Sophie. Ze duwde haar rug tegen de ene en haar voet tegen de andere kant. De grond onder haar ging tekeer.

Sophie greep Gabes overhemd. ‘Papa, laten we naar buiten gaan. Toe, ik wil naar buiten.’

Ik ook. Jo zag de straat. Geparkeerde auto’s stuiterden aritmisch op en neer. De huizenhoge Monterey-dennen in het park zwaaiden heen en weer. Straatlantaarns deden met ze mee. Het waren net oude filmbeelden van nucleaire tests: gebouwen, voertuigen, bomen, de grond, bewogen opzij en weer terug. Het geluid dreunde tot in haar botten.

Ze duwde haar hoofd tegen de deurpost. Sophie duwde haar gezicht in Gabes borst. Hij strekte zijn hand uit. Jo pakte die.

In de hele straat gingen autoalarmen af. Inbraakalarmen deden mee met het gehuil. In haar keuken viel glas aan stukken. Een boekenplank dreunde tegen de vloer. Het houten geraamte van het huis kraakte. En piepte daarna. Ergens boven het dak hoorde ze een boomtak afbreken. Ze hoorde herrie van hout en bladeren. Een van haar ruiten boven verbrijzelde doordat een tak naar binnen viel.

Het gedreun stierf weg.

De grond hield op met bewegen. Maar het gegil in de buurt, een paniekerig rinkelend dissonant koor, ging door. Jo hoorde hetzelfde geluid in de hele stad.

‘Het is opgehouden,’ zei ze.

Sophies schouders schokten. Ze uitte één snik tegen Gabes overhemd. Hij streelde haar haar.

‘Sst, krekeltje, we zijn veilig.’ Hij keek naar Jo. ‘Gaat het?’

Ze knikte, maar hield de deurpost stevig vast. ‘Fijn dat u met Air Beckett hebt gevlogen. Zet de stoelen alstublieft rechtop en klap de tafeltjes weg zodat we veilig kunnen landen.’

Hij glimlachte even naar haar. Ze kneep nog steeds in zijn hand toen het licht flikkerde en uitging.

In het gerechtsgebouw waagde Leo Fonsecca zich bij de deuropening van het herentoilet vandaan en keek links en rechts de gang in om te zien of er schade was. Hij was klaar om weg te duiken, mocht er pleisterkalk naar beneden komen. De gang leek onbeschadigd. De donkere lambrisering glansde. De marmeren vloer lag weer stil te glimmen. Boven zijn hoofd zwaaiden de lichten heen en weer, zoals wierookbranders tijdens een katholieke mis, en zorgden voor licht en schaduw in het schemerduister. Hij duwde zijn mobiele telefoon tegen zijn oor.

‘Inspecteur, bent u daar nog?’ vroeg hij.

‘Ja.’ Amy Tang klonk zakelijk. ‘Maar ik moet de lijn nu heel snel vrijmaken. Luister, Mr. Fonsecca, ik belde om u te vertellen dat... o, shit.’

‘Inspecteur?’

‘De stroom is uitgevallen.’ Haar stem klonk alsof ze zich even had afgewend, en hij hoorde haar tegen haar collega’s roepen. ‘Sorry. Dit gaat over de man die op de leden van de Dirty Secrets Club jaagt. Pray. Zijn echte naam is Perry Ames. Hij zit een straf uit in San Quentin, maar is nu in het gerechtsgebouw, bij u, om in een bepaalde zaak te getuigen.’

‘Wat?’ Fonsecca keek om zich heen. Een paar mensen keken vanuit een rechtszaal de gang in, en een bewaker kwam de trap opgerend om te kijken of er schade was ontstaan. Fonsecca gebaarde dat alles in orde was. ‘Bij welke rechter?’

‘Dat weet ik niet. Ik wilde u alleen waarschuwen. Ames’ handlanger loopt vrij rond en ik weet niet wat hij van plan is.’

‘Oké, inspecteur. Ik zal de sheriffs waarschuwen.’

De zwaaiende lampen knipperden alsof ze een aanval kregen en de stroom viel uit. De gang werd in duister gehuld.

Tang praatte maar door. ‘Mooi. Laat het me weten zodra Ames weer veilig in hechtenis is van...’

Het telefoontje werd afgebroken. Fonsecca probeerde de verbinding te herstellen, maar kreeg een melding dat het netwerk bezet was. Hij keek rond in de gang. Via het verst afgelegen raam viel wat daglicht naar binnen. Het gewoonlijk goed verlichte Civic Center was een grijze schaduw met donkere ramen, alsof het was verlaten. Hij hoorde stemmen de trap opkomen. In de lange gang kon hij nauwelijks zijn eigen handen zien.

Hij ging op zoek naar een sheriff.

De rechtszaal was in totale duisternis gehuld. De ruimte had geen ramen en het licht verdween gewoon, werd weggezogen en maakte hen allemaal blind. Er was onrust, alle lemmingen in de ruimte werden nerveus.

De rechter sloeg met haar hamer, een stom geluid in het donker, maar het maakte wel een einde aan de opschudding. ‘Blijf kalm. De noodverlichting gaat over een paar seconden aan.’

Perry zat in het getuigenbankje. De aanklager was bezig om hem te ondervragen. Nu legde hij zijn handen op de houten leuning.

Zijn zenuwen stonden onder hoogspanning. Hij kon blijven zitten en wachten tot de lichten weer aangingen, in de hoop dat de officier de paroolcommissie zou durven beïnvloeden. Hij zou zich netjes kunnen gedragen en terug kunnen gaan naar zijn cel van een meter tachtig breed in het North Block van Quentin, en wachten of justitie netjes jegens hem wilde zijn.

Of niet. Hij deed zijn ogen dicht en stelde zich de rechtszaal voor. De rechtbank, de stoel van de stenograaf. Jurybank. Tafels van de aanklager en verdediging, met de doorgang en het gangpad door de tribune recht achter hen.

Daarna de deur.

Perry deed zijn ogen open. Hij schoof zijwaarts de getuigenbank uit en gleed als een slang de rechtszaal door.

De rechter sloeg opnieuw met haar hamer. ‘Iedereen blijft zitten waar hij zit. Sluit de gevangene op.’

Iedereen negeerde haar. Hij liep achter een stel advocaten aan de zaal uit.

‘Op drie.’

Jo en Gabe telden af en duwden de omgevallen kast in de gang weer overeind. Sophie hield de zaklantaarn vast zodat ze iets zagen. Jo trok flinke stukken tape van de rol, maakte die met haar tanden los en plakte de deuren dicht. Het gehuil buiten van auto- en inbraakalarmen was zenuwslopend. Toen Jo uit het erkerraam naar buiten keek, zag ze haar buurt, teruggekeerd naar een vroegere periode: kaarsen flakkerden in de ramen, een anachronistische oranje gloed.

Ze pakte de bezem en begon het gebroken glas en porselein op te vegen. Gabe duwde zijn mobiele telefoon tegen zijn oor, liep rond, stak kaarsen aan en probeerde de 129e te bereiken. Hij gaf het op.

‘Het netwerk is totaal overbelast.’

Jo wees naar haar telefoon met vaste lijn. ‘Probeer die eens.’

Sophie stond in de deuropening van de keuken en hield de zaklantaarn vast. Jo zette de bezem neer.

‘We zouden jouw kostuum gaan pakken, hè?’ zei ze.

Sophie haalde met een gespannen beweging haar schouders op. Haar bruine ogen stonden wijd open en donker en het kaarslicht werd erin gereflecteerd. Haar gezicht zag er erg gespannen uit, alsof een stalen kabel te strak was aangetrokken die bij een stevige wind de hele wereld moest zekeren. Jo voelde even een moment van treurigheid. Ze vond het vreselijk om angst te zien bij een klein kind, en zo openlijk en beklemmend.

Ze draaide haar schouder op zo’n manier dat haar zombiearm om haar heen zwaaide. ‘Deze kant op. Wil je een ouderwetse slome zombie zijn of een moderne snelle?’

‘Weet ik niet.’

Jo liep de trap op. Met tegenzin liep Sophie haar achterna.

Boven in de hal lag een ruit uit de sponning. De tak van de eikenboom van haar buren hing aan het einde van de gang door het raam. Het huis rook naar stof en eikenhout. Onder hun voeten kraakte het glas. Sophie kroop in elkaar toen ze over het glas naar Jo’s kamer liepen.

‘Wat dacht je van een SpongeBob-zombie?’ Waar speelde Sophie ook weer mee? ‘Een Bratz-zombie?’

‘Misschien.’ Daarmee had ze een minuscuul lachje op het gezicht getoverd. ‘Papa heeft de pest aan Bratz.’

‘Dan ben je daarom juist heel erg eng, denk je niet?’

Toen ze tien minuten later beneden kwamen, had Gabe de ketel op het gas gezet. Hij stond over het aanrecht gebogen en was via de vaste lijn in gesprek en schreef met behulp van kaarslicht iets op een notitieblok.

Jo kreunde. ‘Sergeant Quintana.’

Hij keek op. Sophie stak haar armen als een pop recht vooruit en hield haar hoofd schuin. ‘Papa, neem me mee uit winkelen.’

Haar stem was een angstaanjagend, hoog zombiegepiep. Hij onderdrukte een glimlach en stak zijn handen in de lucht, alsof hij terugdeinsde.

‘Nee, alsjeblieft. Dat niet. Blijf uit mijn buurt.’

Sophie wankelde met stijve benen de keuken door, op hem af. Ze was gekleed in allerlei modieuze miskopen die Jo in haar kast had opgegraven, waaronder een glinsterend topje van lycra dat ze aan de onderkant had afgescheurd. Ze had Sophies haar getoupeerd zodat ze sprekend op Helena Bonham Carter leek en had zwarte kohl rond Sophies ogen gesmeerd.

Blauwe glitteroogschaduw, die Tina jaren geleden bij Jo had laten liggen, had ze bij wijze van kwijl uit Sophies mondhoek naar haar kin laten lopen. Het leek alsof ze aan de baljurk van Miss Teenage America had geknaagd.

‘Koop make-up voor me, papa.’ Ze waggelde naar hem toe. ‘Nú.’

Hij deinsde terug tegen het aanrecht en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Nee... Het brandt, het brandt!’

Sophie lachte. Gabe knuffelde haar en glimlachte naar Jo. Maar hij klonk ernstig.

‘Ik moet gaan. De unit komt mensen te kort.’

‘Schade?’ vroeg Jo.

‘Ze hebben nog geen duidelijk beeld, maar ze hebben me nodig.’ Hij knielde naast Sophie neer. ‘Sorry, krekeltje. Ik kan niet met je mee de deuren langs.’ Tegen Jo zei hij: ‘Er zijn berichten dat er wegen zijn afgezet.’

Jo’s transistorradio maakte melding van branden en gebouwen in South of Market die waren ingestort. Straten waren versperd door omgevallen telefoonpalen. In een aantal buurten waren de stroomdraden naar beneden gekomen.

Even keek hij bezorgd. ‘Ik kan Mrs. Montero niet bereiken. De oppas.’

‘Sophie kan bij mij blijven,’ zei Jo. ‘Als dat goed is.’

Gabe knikte. Hij pakte de hand van zijn dochter en ging aan de keukentafel zitten.

‘Maak de buren hier maar bang, hè?’

‘Oké,’ zei ze weifelend.

‘Sorry, krekeltje. Werk gaat voor.’

Ze knikte, met neergeslagen ogen. Hij kuste de bovenkant van haar hoofd en ging staan.

Jo liep met hem mee naar de deur. ‘We redden ons wel.’

‘Dank je. Hiervoor en dat je haar hebt opgevrolijkt.’ Hij stak zijn hand uit en veegde met zijn wijsvinger haar haar van haar voorhoofd. ‘Jo, ik...’

Ze legde haar vingers tegen zijn lippen. ‘We praten nog wel. Maar ga nu eerst maar aan het werk.’

In het kaarslicht keek hij haar nog even aan. Hij nam haar hand in de zijne en kuste haar handpalm. Daarna liep hij de deur uit en rende het trapje af.

Het gerechtsgebouw was een donker doolhof in het herfstige schemerduister. Perry rende de gang door, duwde een branddeur open en rende twee trappen af. Daar belandde hij weer in een gang. Alles was nog steeds donker. Hoe lang duurde het voordat de noodgeneratoren startten?

Er liepen mensen in de gangen. Hij moest naar buiten. Als hij erin zou slagen om buiten te komen nu de stroom was uitgevallen, dan was hij vrij. Vrij voor lange tijd, vrij voorgoed.

Hij rende naar de andere kant van de gang, op zoek naar een uitgang. Hij ging absoluut niet terug naar de gevangenis. Met elke stap die hij rende, vulden zijn longen zich met frisse lucht en zijn brein zich met meer zekerheid. Hij ging niet terug naar zijn afgesloten cel aan de baai, naar het lawaai en de rotzooi, waar hij machteloos was, opgesloten zat en werd omringd door het constante gebrul van andere woedende mannen.

Als hij het gebouw uit kon komen, zou Skunk hem oppikken. Dan konden ze de mensen opsporen die hem hadden beroofd, gemarteld en zijn lichaam hadden verwoest. Dan kon hij eindelijk gerechtigheid laten gelden. Het enige wat hij hoefde te doen was maken dat hij wegkwam uit dit gore gerechtsgebouw.

Hij vond een achtertrap en duwde de branddeur open. In het trappenhuis was het pikdonker. Hij hoorde beneden in het donker aarzelende voetstappen die tastend hun weg zochten. Hij greep de leuning en rende naar beneden.

Terwijl hij halverwege de trap naar beneden was, flitste de noodverlichting aan. Verblindende halogeenverlichting die alles zwart-wit maakte.

Beneden hem maakten de voetstappen, nu zelfverzekerder, tempo. Iemand kwam de trap op. Pray zette een streng gezicht en stapte gewoon door, de trap af. De man die naar boven kwam, was klein en grijs en droeg een begrafenispak. Hij leek net een ongeruste eekhoorn. Hij keek op naar Perry en liep verder naar boven.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij.

Perry liep gewoon door, langs hem heen. Een moment later hoorde hij opnieuw voetstappen die deze keer de trap afkwamen. De grijze man liep terug naar beneden.

‘Neem me niet kwalijk, meneer,’ riep de man.

Perry kon geen antwoord geven zonder zijn stemsynthesizer te gebruiken. Hij negeerde hem.

‘Pardon.’ De voetstappen klonken sneller. ‘Hebt u een sheriff gezien?’

Sheriff? Hij bleef staan en draaide zich om om naar de grijze man te kijken. De man zag rood in zijn gezicht en was buiten adem. Puffend liep hij naar beneden.

‘Komt u uit de rechtszaal van rechter Wilmer?’vroeg de man.

Vluchten of niet?

Perry was een dikke tien centimeter groter dan deze man en hij was tien jaar jonger. Deze man was een muis, maar hij had iets kwaadaardigs in zijn blik. Hij bekeek Perry van top tot teen. Hoewel de man alleen maar een burger in een goedkoop pak kon zien, beviel het Perry niets.

In de gang begon een alarmbel te rinkelen. De grijze man kreeg een verontruste blik in zijn ogen. Hij keek naar Perry. Hij keek naar Perry’s kraag, naar zijn nek. Zijn hele gezicht veranderde.

Hij werd knalrood. Hij wist het.

De grijze man draaide zich om om ervandoor te gaan, maar Perry was sneller. Perry greep de man bij zijn benen, klemde die vast, en zag hoe de man viel.

De grijze man viel voorover tegen de betonnen trap. Toen Perry op de trap naar beneden sprong, op de gevallen figuur af, had hij zijn goedkope, blauwe das al in zijn handen.

Hij wist precies hoe je iemand moest wurgen.