10
‘Zijn ze doodgeschoten?’ vroeg Jo.
Quintana keek haar behoedzaam aan, alsof hij zijn zinnen zo wilde formuleren dat hij haar tegen zijn woorden zou beschermen. Of zichzelf wilde beschermen tegen de herinnering.
‘Bloed en hersenen zaten op de muur van de hut gespat. Het geweer werd ondersteund door de bovenbenen van de ene vent en de loop zat onder zijn kin geduwd.’
‘En die andere man?’
‘Zijkant van zijn hoofd. Van dichtbij.’
Dat klonk als het klassieke voorbeeld van moord-zelfmoord. ‘Weet je het zeker?’
‘Dat geweer was een groot kaliber. Heb je Terminator 2 ooit gezien?’
De man aan de tafel naast hen stond op. ‘Nu is het genoeg.’ Hij pakte zijn bord. ‘Wat is er mis met jullie? Kunnen jullie je niet gedragen in de buurt van mensen die geen lijkenrovers zijn?’
Walgend liep hij weg. Beschaamd trok Jo een oeps-gezicht naar Quintana. Hij stak geërgerd een hand in de lucht en riep: ‘Sorry.’ De man liep door.
Quintana legde een hand op zijn borst en deed alsof hij was gekwetst. ‘Ik roof geen lijken. Ik breng ze terug, bijna altijd. En jij legt alleen hun hersenen bloot.’
‘En niet eens met een schop,’ zei ze.
Hij glimlachte, maar kort. Ze legde haar vork neer. Ze had geen honger meer.
De brandende boot: twee mannen, met een kogel door het hoofd. Dubbele sterfgevallen, had inspecteur Tang ze genoemd.
Zou het iets anders kunnen zijn dan moord-zelfmoord? Een dubbele zelfmoord of misschien een dubbele moord? Zouden er overvallers aan boord kunnen zijn gekomen? Had iemand anders Maki en William Willets vermoord en het eruit laten zien als een verbond tussen twee minnaars om samen zelfmoord te plegen?
Ze haalde haar notitieblok en een pen tevoorschijn. ‘Hoe zag hij eruit, de man die het geweer op zijn bovenbenen hield?’
Quintana tilde een wenkbrauw op.
‘Afgezien van dat hij dood was?’
‘In de veertig, Aziatisch. Geschoren hoofd, of wat daar nog van over was.’
Maki. Dat wees erop dat de modeontwerper Willets had doodgeschoten en daarna zichzelf.
‘Zag je nog iets aan boord, iets wat zou kunnen helpen verklaren wat er is gebeurd?’ vroeg ze.
‘Ik zag het, ik rook het, voelde de hitte.’
‘Waarvan?’
‘Benzine.’
‘Van de tank?’
‘Overal. Aan het dek, in de hut.’
‘Brandstichting?’ Ze vroeg zich af of Maki Willets had doodgeschoten, de boot had aangestoken en daarna een einde aan zijn leven had gemaakt. ‘Denk je dat de benzine gebruikt is om de boot sneller te laten branden?’
‘En meer. Ik denk dat iemand een spelletje speelde.’
‘Hoezo?’ vroeg ze.
‘We maakten dat we van die boot af kwamen, en snel ook. We konden niets doen voor de slachtoffers en het was duidelijk een plaats delict. We hebben gecontroleerd of er verder niemand meer aan boord was, zwommen bij de boot vandaan en de Pave Hawk heeft ons opgepikt uit het water.’
Hij had een scherpe blik in zijn ogen. ‘Rook golfde de boot uit, maar de wind van onze helikopterschroef blies de rook weg en zorgde ervoor dat de vlammen weer oplaaiden. Ik keek naar beneden en zag het. Aan dek van de boot. Er was een woord geschreven met benzine en dat was aangestoken.’
Het leek wel alsof ze een scherpe vingernagel over haar ruggengraat voelde krassen. ‘Welk woord?’
‘Pray.’
Ze had een klam gevoel. Pray. Dat kwam totaal verkeerd aan en ze kon het praktisch horen, laag en misselijkmakend. En toen hoorde ze echt iets. Het rolde dwars door haar gedachten en deed het beton onder haar voeten bewegen.
Haar drankje sprong op. De picknicktafel schoof opzij.
‘Gabe.’
De tafel werd weer de andere kant op gerukt. Het golvende dak begon te klapperen.
Ze sprong op. En hij ook. Het dak boog en klapperde op en neer op de palen en huilde als uit angst. Ze greep zijn arm en trok hem in haar beweging mee. Naar buiten, nú naar buiten, binnen twee seconden. De zon in, naar het parkeerterrein, weg van daken, muren, elektriciteitsdraden. De grond stuiptrekte, heen en weer.
‘Jo. Hé. Wacht even.’
Zijn arm lag om haar schouder. Op het parkeerterrein hield hij haar tegen. Ze voelde hoe haar vingers in zijn onderarm duwden, maar ze kon niet loslaten.
‘Wacht totdat het is afgelopen,’ zei hij. ‘We zijn hier veilig.’
Op straat reden auto’s naar de kant. Telefoonpalen zwaaiden heen en weer. Telefoonlijnen en elektriciteitskabels zwiepten op en neer alsof het reusachtige touwen waren om mee touwtje te springen.
Ze zette haar voeten wijd uit elkaar en surfte op de grond. Onder het kreunende golvende dak viel glas op het beton en verbrijzelde.
Net zo snel als het begonnen was, verdween het ook weer, totdat ze dicht tegen elkaar stonden en hun adem inhielden.
‘Op z’n hoogst een 4,0,’ zei ze.
Dit was maar een klein aardbevinkje. In de taquería kropen de andere klanten onder hun tafels vandaan. Een jonge kok gluurde aarzelend over de balie.
‘Geloof je niet in wegduiken?’ vroeg Gabe.
De standaardprocedure was dat je wegduikt onder een tafel of in een deuropening gaat staan. Niet naar buiten rennen, waar je zou kunnen omkomen door vallend metselwerk. Maar hier waren geen stenen, niets wat boven op hen zou kunnen vallen.
‘Claustrofobie. Ik reken erop als een instinct tot zelfbehoud,’ zei ze. ‘Ervaring.’
‘Je moet me maar eens vertellen over je ervaring.’
Haar ervaring was dat rampen echt kunnen gebeuren, en dat ze jou kunnen treffen. Als je onmiddellijk reageert als het toeslaat, heb je het al bijna overleefd.
‘Je mag mijn arm nu loslaten, wanneer je maar wilt,’ zei hij.
‘O.’ Ze dwong haar vingers om hem los te laten.
Hij haalde zijn mobieltje tevoorschijn en belde een snelkiesnummer. Jo veegde het haar uit haar gezicht. De adrenaline spoot door haar aderen. Ze leek elke luchtmolecuul die haar huid raakte te voelen. En ze leek Gabes arm nog steeds te voelen om haar schouder, warm en stevig, ook al was hij al bij haar vandaan gaan staan.
Hij liet een boodschap achter op het nummer dat hij had gebeld. ‘Sophie, met mij is alles in orde. Ik wilde even zeker weten dat met jou ook alles goed is. Stuur me een sms,’ zei hij. ‘Je bent een schat. Ik zie je thuis.’ Hij hing op. ‘Luister, ik moet weer terug naar Moffett voor het geval ze me nodig hebben.’
‘Natuurlijk.’ Waarom vond ze het niet leuk dat ze dit had gehoord? Waarom voelde haar gezicht zo warm?
Hij was even stil, keek bezorgd naar haar en legde een hand op haar arm. ‘Gaat het wel?’
‘Geen centje pijn. Stop een kwartje in de jukebox, en hup: shake, rattle and roll.’ Ze glimlachte quasi-zielig. ‘Alles in orde. Maar voordat je gaat: Ben je echt zeker wat dat woord betreft dat je zag branden aan dek van die boot?’
‘Zo zeker als God Sikorsky-helikopters heeft gemaakt. P-r-a-y. Ik bestudeer het onderwerp, dus ik weet het zeker.’
‘Pardon?’
‘Ik zit in het doctoraal programma van de University of San Francisco. Theologie.’
‘Jij?’
Hij trok zijn mond scheef naar één kant. ‘Je bedoelt: zo’n stoere kerel als ik? Die kerel die uit vliegtuigen springt met een M16 op zijn rug?’
‘Nee. Ik bedoel...’ Shit. Wat bedoelde ze?
Hij glimlachte. ‘Mijn dochter woont bij mij. We zijn maar met z’n tweeën, dus ik wil in de stad zijn en op de grond.’ Hij haalde zijn portemonnee tevoorschijn en gaf Jo een fotootje. ‘Sophie.’
Ze was ongeveer negen jaar, haar haar had de kleur van Hersheychocolade en ze had een lach die haar ontbrekende tand liet zien. Haar blik was stralend, maar verlegen.
‘Ze is geweldig.’ Ze gaf de foto terug. ‘Ik wist niet dat je een dochter had.’
Hij deed het fotootje terug in zijn portemonnee. ‘En ik wist niet dat je tegenwoordig forensisch werk deed.’ Hij zweeg even en zijn stem klonk zachter: ‘Mis je het werk op de eerste hulp?’
Dat is niet wat ik mis.
De woorden lagen op het puntje van haar tong, maar ze wist ze te onderdrukken. ‘Nee. Dit is wat ik wil.’
Hij zette zijn zonnebril op en deed zijn handen in de voorzakken van zijn jeans. Hij zweeg weer een tijd.
‘Hoe gaat het met je?’ zei hij.
In het heldere zonlicht van oktober leek zijn zwarte shirt een warme leegte voor haar. Ze keek hoe zijn borst op- en neerging. Een overweldigend moment lang wilde ze haar hoofd tegen zijn schouder leggen en de waarheid fluisteren. Wat miste ze? Elke ochtend wakker worden naast de man van wie ze hield.
Maar haar echtgenoot was dood en noch gebed noch de vuurkracht van de Air National Guard kon hem terugbrengen.
‘Het gaat goed. Ik mis Daniel alleen ontzettend.’
Ze glimlachte en zwaaide ten afscheid.