37

Het lawaai en de klap slokten alles op. Het was een enorm, zwaar geluid. Twee ton aan stuwkracht schoven de truck opzij. Jo’s hoofd sloeg tegen het frame van de cabine. Sophie gilde.

Flinke pijn schoot door haar heen, maar ze had het stuur niet losgelaten. Jezus.

Ze remde, haar hoofd bonsde, maar ze hield haar handen op het stuur. Ze was keihard naar rechts gevlogen, zoals een ijshockeypuck met een slapshot tegen de borden werd geslagen. Ze besefte dat de auto haar niet vol in de flank had geraakt, maar met een bocht op haar was toe gereden, met een beweging van een zeis.

En nog steeds reed hij zijdelings tegen haar aan. Hij duwde haar in de richting van de stoep.

Waar was die vent in vredesnaam mee bezig?

‘Sophie, is alles in orde?’

‘Ik ben bang.’ In de stem van het meisje klonken tranen door.

Jo keek uit het raam. De wagen duwde piepend tegen die van haar en dwong haar in de richting van de stoep. Adrenaline werd in haar bloed gepompt, zo razendsnel dat haar blikveld even wit oplichtte.

Het was een klassieke, witte Cadillac.

Langs de stoep stonden auto’s geparkeerd. Ze voelde hoe haar truck daarnaartoe werd geduwd. De Cadillac was een ton zwaarder dan de Tacoma.

Het was een glanzende, fantastische en prachtig gerestaureerde auto. Dat zag ze wel aan het blinken van het dak in het maanlicht. Als de chauffeur bereid was om die auto in de soep te rijden, dan kon dat alleen maar betekenen dat hij haar nog veel ergere dingen wilde aandoen. Dat hij daartoe vastbesloten was.

‘Sophie, hou je vast.’

Ze moest zich niet laten dwingen om te stoppen. Ze gaf plankgas.

De Cadillac accelereerde ook. Shit. Met al haar kracht hield ze het stuur vast. Sophie hijgde en snikte van angst. Kom op, truck, kom op, je bent een keiharde. Ze voelde de tranen in haar ogen prikken.

Het geknars van metaal tegen metaal piepte in haar oren. Vanuit haar ooghoek zag ze vonken wegspatten tussen de twee voertuigen. Kom op...

De Cadillac dwong de truck naar de stoep. Langzaam maar zeker.

‘Kom óp,’ schreeuwde Jo.

Te laat. De telefoonpaal stond op zes meter afstand. Ze remde, maar ze had nog te veel vaart. De Cadillac duwde haar tegen de stoep. De truck ramde recht tegen de paal.

Met een klap kwamen ze meteen tot stilstand. De veiligheidsriem en de airbag klapten tegen haar borst en overal hing ineens het grijze gas uit de airbag en zij en Sophie werden met een klap naar voren gegooid en vlogen weer met een ruk naar achteren.

De schok was alsof ze een klap in het gezicht had gekregen. Ze stuiterde terug tegen de hoofdsteun.

Haar koplampen waren nog aan. De motor liep nog. De Cadillac was drie meter voor haar tot stilstand gekomen.

Blijf nou niet staan. Ze gooide de versnelling in zijn achteruit. De versnellingsbak knarste. Ze liet de koppeling opkomen, gaf gas en hoorde de wielen draaien. De truck gierde en reed hortend en stotend achteruit. Dertig centimeter, zestig centimeter, en hij schokte enorm. Voorin was iets belangrijks kapot. Ze zag dat er stoom uit de radiator kwam.

Ze duwde op de claxon. Er gebeurde niets.

De Cadillac bleef bewegingsloos op straat staan. In het licht van haar koplampen zag ze uitlaatgassen uit zijn knalpot komen.

Het portier aan de chauffeurskant ging open. Een huivering ging door haar heen.

Sophie zat onbedaarlijk te huilen.

‘Blijf van het portier af. Laat hem op slot. Hou vol. We komen hier wel weg.’

De man die Skunk werd genoemd klom uit de Cadillac en liep naar hen toe.

In de verte zag ze in de straat de koplampen van een andere auto naar hen toe rijden. Godzijdank. Godzijdank. De auto reed naar het wrak toe, verlaagde zijn tempo en reed daarna door. Jo probeerde om niet te huilen.

Ze hield haar pedaal ingedrukt. De motor brulde als een bezetene. Rubber brandde van de achterbanden. Ze kwamen maar een centimeter of dertig vooruit.

Skunk liep op hen af en stapte zonder enige angst in het verblindende licht van haar koplampen. Hij liep voorovergebogen en had geen nek. Zijn ogen glansden in de koplampen.

‘Hou je vast, Sophie.’

Jo worstelde met de versnellingspook, zette die in zijn een en liet de koppeling opkomen. De truck schoot met een ruk vooruit. Skunk staarde naar haar.

Ze zag hem groter worden voor haar voorruit en haar hart trok zich samen. Hij stond daar gewoon, recht voor haar. Hij was niet bang. Ze reed niet hard genoeg om hem te doden.

Hij tilde zijn rechterarm omhoog. O, christus...

Ze greep Sophie ruw bij haar schouder en duwde haar naar beneden. Maar Skunk had geen wapen in zijn hand. Het was een breekijzer uit de Cadillac. Hij sprong aan de kant en zwaaide het tegen haar voorruit.

Ze hoorde gekraak en in haar voorruit zat ineens een gat. Ze beet op haar lip om niet in tranen uit te barsten.

Dit werd niks. De Cadillac stond in de weg. De telefoonpaal, verbogen en schuin, blokkeerde het trottoir. Stoom wolkte uit haar radiator. Ze kon nergens heen.

Met moeite haalde ze haar telefoon uit haar zak en duwde die in Sophies hand. ‘Bel het alarmnummer.’

Skunk liep naar de chauffeurskant van de truck. Toen hij het breekijzer ditmaal tegen de ruit sloeg, verbrijzelde het glas. Nogmaals sloeg hij toe, en de ruit brak.

Als een waterval viel het glas in korrels in Jo’s schoot.

‘Sophie, stap uit. Rennen. Schreeuw zo hard je kan.’

Sophie keek langs Jo’s schouder naar Skunk. Ze zat stil, stokstijf.

‘Nu!’ Jo begon zelf te gillen, zo hard ze kon. ‘Vooruit!’

Sophie morrelde aan de deurklink. Haar veiligheidsriem zat nog steeds vast. Jo duwde op de knop om de riem te ontsluiten. Ze gilde maar door.

Sophie sprong de truck uit en rende het trottoir op. Nu krijste zij ook.

Skunk stak zijn hand door het verbrijzelde raam aan de chauffeurskant, greep Jo’s haar en trok haar hoofd naar achteren.

‘Bek dicht,’ zei hij.

Ze gilde. Hij gaf haar een klap tegen de zijkant van haar hoofd. Ze morrelde aan haar eigen riem.

‘Hou je bek. Waar zijn de namen? Geef me verdomme de namen.’

Wat kregen we nou? ‘Namen?’

Hij sloeg haar opnieuw. Ze zag sterretjes. O, god. Ze zag de telefoon op de passagiersstoel liggen. Christus... Ze stak haar arm uit, terwijl ze zich tegen hem verzette, en greep de telefoon.

Het alarmnummer. Ook al lag het hele netwerk plat, dan nog zou dat ene nummer steeds bereikbaar moeten zijn. En Sophie had het ingetoetst.

Ze gilde: ‘Politie. Help. Ik word aangevallen.’

Skunk hoorde wat ze schreeuwde en reikte naar binnen om het mobieltje te pakken. Ze boog zich bij hem vandaan, zodat hij de telefoon niet zou kunnen grijpen.

Ze was zo bang dat het even duurde voordat ze begreep dat hij ook in paniek was. Hij had zijn arm door het gebroken raam aan de chauffeurskant gestoken. Sophie gilde. De truck zelf leek wel te gillen.

Ze morrelde achter haar rug met de klink van het portier.

‘Geef me verdomme de namen. Jij hebt ze. Ik heb zelf gezien dat je die meenam van het lijk van Scott Southern.’

Ze worstelde met de klink. Welke namen? Lijk van Southern?

Eindelijk kreeg ze de klink beet. Ze ramde haar voet tegen de versnellingspook en zag de ring bedoeld om een bekertje in te zetten. Ze trok aan de klink. Met haar gewicht duwde ze tegen het portier en dat zwaaide open. Zodra ze voelde dat het openging, duwde ze hard met beide voeten.

De autodeur zwaaide open, zij viel achteruit en Skunk verloor zijn evenwicht. Hij liet haar haar los.

Ze worstelde zich overeind. Hij kwam alweer op haar af. Ze greep de roestvrijstalen koffiemok van Java Jones en zwaaide zo hard met haar arm als ze maar kon. De mok raakte hem in zijn gezicht.

Ze schreeuwde in de telefoon: ‘Ik word aangevallen. Ik heb een kind bij me.’ Ze gilde de naam van de straat en worstelde zich over de handrem en de versnellingspook heen naar de passagiersstoel. Skunk keek naar haar via het openstaande portier. Zijn gezicht stond moordzuchtig.

Ze had nooit geweten wat die uitdrukking betekende. O, god. Maar nu was het haar glashelder wat daarmee werd bedoeld. Nu lag het aan haar. Voor haar was het nu of nooit.

Skunk duwde de autodeur aan de chauffeurskant wijd open. Jo trok haar knieën op en trapte hem met beide voeten hard in zijn gezicht.

Ze hoorde dat zijn kaak met een klap dichtsloeg, dat tanden tegen tanden klapten. Zijn hoofd sloeg achterover en hij wankelde bij de truck vandaan.

O, shit. Nu zou hij echt razend worden. Ze strompelde als een dwaas het portier aan de passagierskant uit. Sophie stond zo’n tien meter verderop op straat. Jo rende naar haar toe.

‘Hélp,’ gilde Jo. ‘Help ons!’

Er was verder niemand op straat. Het enige wat ze hoorde, was het geluid van Sophies gehuil en een spookachtige echo van de stem van het meisje tegen de muren van de koele gebouwen die om hen heen stonden. Jo zag dat in het raam van een appartement een gordijn opzij werd geschoven en Jo zag een silhouet. Het gordijn viel weer op zijn plaats.

Ze draaide zich om. ‘De namen liggen in het handschoenenkastje. Pak ze maar, mij interesseert het niet.’

Ze rende en greep Sophie. Skunk herstelde zich en wreef over zijn kaak. Had de politie haar boodschap gekregen? Hadden ze haar gehoord?

Als dat het geval was, hoe lang zou het dan duren voordat ze zouden komen?

Ze trok Sophie naar het dichtstbijzijnde appartementengebouw. De voordeur zat op slot. Ze duwde op de deurbel.

Niets. Er was geen stroom. Niemand kon haar van een afstand binnenlaten.

Ze keek om naar de truck. Skunk groef in de troep die in haar handschoenenkastje zat. Hij stopte, ging rechtop staan en keek om zich heen. Hij wist dat wat hij zocht daar niet lag.

Een razendsnelle, zwarte vlek sprong plotseling uit de vrachtruimte van de Tacoma op het dak van de cabine. Skunk keek omhoog.

‘Wat krijgen we nou?’

Hij keek recht naar Mr. Peebles.

De aap krijste. Jo zag dat hij iets naar Skunk gooide. Skunk sprong achteruit en gilde: ‘Shit!’

De aap rende over het dak, sprong op de motorkap, wipte daarna van de truck af en stoof naar het open portier van de Cadillac. Skunk draaide zich om op straat, brulde en veegde met zijn handen over zijn gezicht.

Jo greep Sophies hand.

Het was donker. Ze waren op zichzelf aangewezen. Ze waren in een stad waar niets functioneerde.

Ze waren op zo’n driekwart kilometer afstand van het politiebureau.

Ze waren op haar terrein.

Dit was haar buurt. Een kaartenhuis misschien, maar nog niet ingestort. Victoriaanse appartementen, sporen voor kabeltrams, vreemde steegjes waar bloemenkinderen in tie-dye kleding spandoeken met AGE OF AQUARIUS erop aan hun brandtrappen hingen. Waar ze in de duisternis konden verdwijnen.

Het was net het beklimmen van een rotswand: een serie barsten en randjes, en een vrouw te voet zou de spleten wellicht weten te vinden, terwijl een man in een Cadillac daar nooit in zou slagen.

Ze hield Sophie stevig vast. ‘Nu. Rennen.’

Jo greep Sophies hand en sprintte over straat. Achter hen draaide de Cadillac zich met moeite om en kwam achter hen aan.

Vijftig meter verderop ontdekte Jo een smal voetpad tussen twee gebouwen. Ze sloeg meteen af, het pad op. Ze trok Sophie met zich mee door het donker. Ze konden moeilijk zien waar ze liepen en ze zagen niet of er nog iets of iemand in de buurt was.

Waar kwam Mr. Peebles nu ineens vandaan? De aap was kennelijk achter hen aan gelopen, Ferds voordeur uit, en was in de laadbak van de truck gesprongen voordat ze wegreden.

Ze hoorde een hond blaffen. Het voetpad kwam uit op een andere straat. Een kabeltram stond onbeheerd stil midden op straat. Ze leidde Sophie eromheen.

Om de hoek verscheen de Cadillac.

Shit. Hij had gezien dat ze de steeg waren in gelopen. Ze bereikte het trottoir aan de overkant van de straat en haastte zich verder. De duisternis werd doorbroken door lichtbundels: de koplampen van de Cadillac volgden hen. Ze had een doorgang tussen twee huizen gezien. Ze trok Sophie erheen en stond stil, omdat ze gegrom hoorde. De koplampen van de Cadillac schenen in de ogen van vier honden op het pad die bezig waren iets te verslinden wat ze in een vuilnisbak hadden ontdekt.

Jo draaide zich om. Daar. In het midden van de straat, een trap. Ze rende ernaartoe, greep de leuning en begon de trap af te lopen. Achter haar hoorde ze de Cadillac weg ronken.

‘Sophie, je moet nog een paar minuten volhouden. Het politiebureau is...’ Hoeveel straten nog? Tien? Een lichtjaar? ‘Het is deze kant op.’

‘Die man komt achter ons aan.’

‘We verstoppen ons voor hem. In deze doorgangen kan hij ons niet volgen.’

Ze renden vijftig treden naar beneden. Toen ze beneden waren, trilden Jo’s benen. Ze renden de straat op. De Cadillac stond recht voor hen te wachten.

Skunk wist dat ze op weg waren naar het politiebureau. Jo keek om zich heen. In het donker was ze heel even de richting kwijt. De donkere gebouwen zagen er spookachtig en onbekend uit. Toen besefte ze dat Java Jones maar twee straten verderop lag. Een halve straat verder werd er gerenoveerd: een oud appartementengebouw werd helemaal gestript en herbouwd. Als ze daar achterlangs konden lopen, konden ze langs Skunk glippen en de volgende straat bereiken.

‘Kom op. Deze kant op.’

Ze trok het meisje met zich mee, de schaduw in en ze liepen een stuk terug. Haar benen brandden, haar longen deden pijn. Sophie wilde wel, maar ze was uitgeput. Ze kwamen uit op een hoek.

Haar hart sprong op. Aan de overkant van de straat zag ze een vuurtje branden in een vuilnisbak. Mannen stonden eromheen en warmden hun handen.

‘Hé.’ Ze rende de straat op. ‘Ik heb hulp nodig.’

De mannen negeerden haar. Ze kwam dicht genoeg in de buurt om ze beter te kunnen zien. O, nee.

Het waren dakloze mannen, ze stonden te drinken en ze stonden op het punt om met elkaar op de vuist te gaan om de beste plek bij het vuur in de vuilnisbak. Ze waren duidelijk geestelijk niet in orde en stonden klaar om dat met een stuk hout te bewijzen. Een van hen keek naar haar. In het licht van het vuur zei zijn blik dat als ze in de buurt kwam ze haar zouden omsingelen, maar niet om haar te helpen. Ze liep weer de andere kant op.

Sophie hield zich aan haar vast. ‘Ik kan niet blijven rennen.’

‘Loop dan flink door.’

Het enige wat ze konden doen was doorlopen, naar het politiebureau. Ze ontdekte weer een steegje en leidde Sophie erdoorheen. Toen ze op de volgende straat aankwamen, keek Jo naar links en naar rechts. Skunk zag ze nergens. Ze zag dat de steeg aan de overkant van de straat doorliep. Ze rende de straat op.

Even verderop flitsten de koplampen van de Cadillac aan. Die hielden Jo midden op straat gevangen. De Caddy kwam brullend op haar af. Jo onderdrukte een kreet, trok Sophie de straat over en rende naar het steegje.

Achter haar kwamen de banden piepend tot stilstand. Ze keek om en zag hoe Skunk de auto uit sprong. Hij was dichtbij. O, god. Straks zag hij hen. Ze dook de steeg in, rende naar een aantal vuilnisbakken en trok Sophie erachter. Ze hurkte en gluurde tussen de vuilnisbakken door naar de straat. Skunk stond op straat, naar haar op zoek.

Het steegje was donker. Hij kon niet zien waar ze gebleven waren. Met kleine stapjes liep hij bij de auto vandaan en tuurde de nacht in.

Er schoot haar een nieuw idee te binnen. Ze boog zich naar Sophies oor en fluisterde: ‘Sst.’

In het duister tastte ze in het rond en vond een steen. Toe Heer, gun me één professionele worp. Ze pakte de steen, draaide en smeet die de steeg uit. Raak. Glas rinkelde op de grond.

Skunk draaide zich om en rende op het geluid af. Jo, die gehurkt achter de vuilnisbakken zat, zag zijn benen op ooghoogte voorbijkomen.

Ze trok Sophie omhoog totdat ze weer stond. ‘Kom op. Snel.’

De Cadillac stond midden op straat stil.

De Cadillac stond met zijn neus heuvelafwaarts en het portier aan de chauffeurskant stond open. Jo duwde Sophie naar binnen en sprong achter haar aan.

De auto was zo groot als een 747. Het interieur was een karikatuur van de jaren vijftig, deed denken aan een ijssalon en zat vol glanzend chroom. In de dashboardverlichting glansde paars leer. Jo voelde zich alsof ze in een natte, rode mond zat. Ze greep de versnellingspook aan de stuurkolom.

Christus, hoe zet je dit bakbeest in z’n versnelling?

Ze trok en draaide, rukte, en voelde de versnellingspook bewegen. Ze trapte op het gaspedaal. De auto sprong vooruit.

Recht tegen de stoeprand aan. Ze draaide aan het stuur en trok de auto recht. Achter haar hoorde ze Skunk schreeuwen. Daarna hoorde ze hoe het achterportier werd geopend. Sophie begon te snikken.

Skunk was in de auto. Of half in de auto. Ze reed en slingerde op straat en hoorde hem kreunen van inspanning, hoorde hoe zijn handen met een klap de bank te pakken kregen, net achter haar schouder. Ze dacht dat ze ondanks het gegrom van de motor zijn laarzen op het asfalt kon horen schrapen omdat zijn benen uit het portier hingen. Ze duwde het pedaal in.

Als een olietanker won de wagen aan snelheid. Met een luide kreun trok Skunk zich helemaal de auto in. Daarna begon hij over de voorbank te klauteren. Sophie snikte hevig.

Jo schreeuwde: ‘Sophie, op drie spring je eruit en ga je ervandoor.’

Opnieuw hoorde ze gekrijs. In het achteruitkijkspiegeltje zag Jo hoe de aap op Skunk afsprong. Zijn kleine handjes klauwden in zijn haar.

‘Een, twee...’ Ze remde, en de banden piepten. ‘Dríé.’

De auto kwam zwenkend tot stilstand. Skunk sloeg tegen de achterkant van de bank aan en stuiterde in het rond. Sophie sprong de auto uit. Jo trapte opnieuw op het gaspedaal. In het spiegeltje zag ze dat Skunk weer overeind kwam en op het punt stond om een uitval naar haar te doen.

Mr. Peebles klemde zich aan Skunks hoofd vast. Hij had één handje op een oog, het andere in Skunks neusgat. Skunk probeerde het beest van zich af te slaan. Jo duwde het gaspedaal helemaal in, gooide het chauffeursportier open en dacht: als ik iets breek, ben ik er geweest...

Ze rolde de auto uit.

Tegen het asfalt terechtkomen, zelfs met zo’n vijfenveertig kilometer per uur en zelfs rollend, deed ongelooflijk veel pijn. De lucht werd uit haar geslagen alsof ze een deur tegen zich aan geslagen kreeg. Uiteindelijk bleef ze met haar gezicht naar beneden versuft liggen. Daarna kon ze weer ademhalen.

Net een straathond. Dit was niet erger dan je grip verliezen tijdens het beklimmen van een rotswand en op de grond terechtkomen. Vooruit, sta op.

Ze duwde zich omhoog. Haar heup deed pijn. Haar knieën deden pijn. Haar hele linkerarm was geschaafd en ze wist dat er steentjes in de wond zaten. Ze worstelde zich overeind.

De Cadillac gleed nog over straat. Het licht in de auto brandde en ze zag dat Skunk nog steeds probeerde om over de bank te klimmen.

De wagen bereikte de rand van de helling en vloog eroverheen, een slagschip dat op drift was geraakt. De rode achterlichten verdwenen uit het zicht.

Hijgend wankelde Jo langs de straat naar de heuveltop. De Cadillac racete naar de kruising aan de voet van de heuvel. Door het licht van de koplampen was te zien wat de auto wachtte. Op de hoek waren elektriciteitsdraden naar beneden gekomen. Een telefoonpaal was gevallen en hing aan de draden. De bovenkant van de paal hing deze kant op, zo’n een meter twintig van de grond, als de loop van een kanon.

God. Ze wist wat er ging komen, maar kon haar blik niet afwenden.

Ze hoorde Skunk gillen.

Met volle snelheid, met twee ton aan vaart, werd de Cadillac aan de telefoonpaal gespietst. Hij doorstak de voorruit van de auto als een vleespen. Met een oorverdovende klap kwam de Cadillac tot stilstand. De achterkant van de auto stuitte de lucht in en dreunde weer neer op straat.

Stilte.

Even stond Jo bewegingsloos en staarde. Skunks arm viel slap door het open linkerportier naar buiten. Hij hing alsof zijn nek en hoofd misschien ergens tegen de achterbank zaten geprikt. De afstand was te groot om het duidelijk te zien, maar er druppelde iets donkers op straat.

Ze deed een paar stappen achteruit. Toen ze zich omdraaide, zag ze Sophie staan bij de stoeprand, met gebalde vuisten tegen haar mond gedrukt. Haar zombiekostuum glitterde in het maanlicht. Ze rilde. Jo hinkte naar de stoep en sloeg haar arm om het meisje heen.

‘Met ons is alles in orde.’

Sophie voelde verstijfd aan onder haar omhelzing. Jo knuffelde haar en hoopte haar te verwarmen en zo de angst voldoende te ontdooien om haar weer in beweging te krijgen.

Met trillende stem zei Sophie: ‘De aap.’

Jo keek naar de heuvelrand. ‘Ik weet het.’

‘Is alles goed met hem?’

‘Dat hoop ik wel.’

Sophies vuisten trilden tegen haar mond. ‘Dat arme beest.’

Jo wreef met haar hand over Sophies rug. ‘Ja. Kom op. We moeten naar het politiebureau.’

Voorzichtig draaide ze Sophie om en kreeg haar zover dat ze weer terugliep. Jo’s hele linkerkant bonkte. Dit was misschien toch wel wat erger dan zonder stootkussen op de grond terechtkomen. Morgenochtend zou ze eruitzien als een rauwe steak.

Maar nu kon ze zich nog steeds bewegen. ‘Kom.’

Ze hield Sophie stevig vast en strompelde over de stoep. De gebouwen om hen heen bleven duister en somber. Ze kwamen in de buurt van de bouwplaats en voor één keer verlangde Jo naar fluitende bouwvakkers met zwaar gereedschap, en een flinke F-150 pick-up om haar en Sophie heuvelafwaarts te brengen. Ze zag dat een groot deel van de bouwsteigers door de aardbeving naar beneden was gekomen. Het bouwterrein was een chaos.

‘Het is nog zo’n zes straten hiervandaan,’ zei ze. ‘En op Columbus Avenue lopen vast meer mensen. Misschien rijdt daar wel een taxi.’

Sophie hield haar mond. Deze Halloween was geen pretje. Eerder een smerige streek om een kind aan te doen.

‘De politie kan contact opnemen met je vader, via de radio. Straks praten we met hem.’

Een bizar geluid zette al haar zenuwen op scherp. Sophie schrok zich wezenloos. Opnieuw dat geluid, uit het duister achter hen. Jo’s nekharen stonden rechtop. Het was een elektronisch gezoem. Hoge tonen, onduidelijk, aapachtig. Een robotachtige stem.

Ze draaide zich om.

Uit een deuropening achter hen waggelde Mr. Peebles in het zicht en liep rechtop. Hij had een apparaatje in zijn handen. Hij schudde ermee, draaide het rond en stak het in zijn mond. Als hij gilde, dan gilde het apparaat ook.

Het was een elektrolarynx. Een stemsynthesizer.

Als versteend staarden ze naar de aap. Langzaam keek Jo over haar schouder. Vijftig meter achter hen op de stoep stond Pray.