dorp
De motorfiets reed de heuvel af naar het dorp. Sarah keek langs Kelly en zag de jeep bij de winkel staan, niet ver van de benzinepomp. Ze remde, en ze stapten af in het maanlicht. Kelly opende de winkeldeur en hielp Malcolm naar binnen. Sarah schoof de motor de winkel in en deed de deur dicht. 'Doc?' zei ze.
'Hier zitten we,' zei Thorne. 'Met Arby.'
Bij het licht van de maan, dat door de ramen naar binnen filterde, zag ze dat de winkel veel weg had van een verlaten winkeltje bij een benzinestation. Er was een koelkast met een glazen deur met frisdrank. De blikjes waren niet meer te zien door de schimmel op het glas. Op een rek daar vlakbij lagen chocoladerepen en Smarties, de verpakkingen groen gespikkeld en krioelend van de maden. In het tijdschriftenrek daarnaast lagen omgekrulde bladen, met vijf jaar oude koppen.
Aan één kant waren rijen basisbenodigdheden: tandpasta, aspirine, zonnebrandlotion, shampoo, kammen en borstels. Daarnaast rekken met kleding, t-shirts en korte broeken, sokken, tennisrackets, badpakken. En een paar souvenirs: sleutelhangers, asbakken en glazen. Midden in het vertrek lag een eilandje met een gecomputeriseerde kassa, een magnetron en een koffiezetapparaat. De deur van de magnetron stond wijd open; een dier had er een nest in gemaakt. Het koffiezetapparaat was gebarsten en zat onder de spinnewebben. 'Wat een troep,' zei Malcolm.
'Ik vind het hier prima,' zei Sarah Harding. Voor alle ramen zaten tralies. De muren zagen er erg stevig uit. De blikken zouden nog goed zijn. Ze zag een bordje met toiletten, dus misschien was er ook sanitair. Ze zaten hier, voorlopig althans, veilig. Ze hielp Malcolm op de grond te gaan liggen. Toen liep ze naar de plek waar Thorne en Levine bezig waren met Arby. 'Ik heb de verbandtrommel bij me,' zei ze. 'Hoe is het met hem?' 'Overal kneuzingen,' zei Thorne. 'Een paar sneden. Maar niets gebroken. Hoofd ziet er niet goed uit.' 'Alles doet pijn,' zei Arby. 'Zelfs mijn mond.' 'Kan iemand op zoek gaan naar licht,' zei ze. 'Laat me eens kijken, Arby. Oké, je bent een paar tanden kwijt, vandaar. Maar daar valt wat aan te doen. Die snee in je hoofd is niet zo erg.' Ze maakte de
wond schoon met een gaasje en keek toen naar Thorne. 'Hoe lang
duurt het nog voor de helikopter komt?'
Thorne keek op zijn horloge. 'Nog twee uur.'
'En waar gaat hij landen?'
'Een paar kilometer hiervandaan.'
Ze ging verder met Arby en knikte. 'Goed. Dan hebben we dus twee uur om naar de landingsplek te komen.'
'Maar hoe wou je dat doen?' zei Kelly. 'We hebben geen benzine meer.'
'Geen zorgen,' zei Sarah. 'Daar verzinnen we wel iets op. Het komt
allemaal goed.'
'Dat zeg je steeds,' zei Kelly.
'Omdat het steeds zo is,' zei Sarah. 'Oké, Arby, nu moet je even meewerken. Ik ga je recht overeind zetten, en dan moet jij je shirt uitdoen...'
Thorne nam Levine apart. Levine had een verwilderde blik, en hij bewoog zich schokkerig. De rit in de jeep scheen de laatste druppel geweest te zijn. 'Waar heeft ze het over?' zei hij. 'We kunnen hier niet meer uit. We zitten vast!' Zijn stem klonk hysterisch. 'We kunnen geen kant uit. We kunnen niets doen. Echt, we gaan hier allemaal d...'
'Rustig,' zei Thorne. Hij greep hem bij zijn arm en leunde naar hem over. 'Je maakt de kinderen van streek.'
'Wat maakt dat nou uit?' zei Levine. 'Die komen er toch wel achter, vroeg of... Au! Laat dat!'
Thorne kneep hard in zijn arm. Hij leunde dicht naar Levine toe. 'Je bent te oud om zo idioot te doen, Richard,' zei hij rustig. 'Beheers je, Richard. Luister je naar me, Richard?' Levine knikte.
'Goed. Nou, Richard. Ik ga naar buiten om te zien of die benzinepomp nog werkt.'
'Die kan niet meer werken,' zei Levine. 'Niet na vijf jaar. Ik zeg je, het is een verspilling van...'
'Richard,' zei Thorne. 'We moeten die pomp controleren.' Er viel een pauze. De twee mannen keken elkaar aan. 'Bedoel je dat je naar buiten gaat?' zei Levine. 'Ja.'
Levine fronste. Nog een pauze.
Over Arby heen gebogen zei Sarah: 'Waar blijft dat licht, jongens?' 'Komt eraan,' zei Thorne. Hij leunde over naar Levine. 'Oké?' 'Oké,' zei Levine, en hij haalde diep adem.
Thorne ging naar de voordeur, opende die en stapte het duister in.
Levine deed de deur achter hem dicht. Thorne hoorde een klik toen de deur op slot ging.
Onmiddellijk draaide hij zich om en klopte zachtjes op de deur. Levine deed de deur op een kier open en keek door de spleet. 'In godsnaam,' fluisterde Thorne. 'Niet op slot doen!' 'Maar ik dacht...' 'Die deur gaat niet op slot!' 'Oké, oké, het spijt me.' 'In godsnaam' zei Thorne.
Hij trok de deur weer dicht en keek de nacht in.
Rondom hem was het dorp stil. Hij hoorde alleen de onophoudelijke zang van de krekels in het donker. Het leek bijna tè rustig, dacht hij. Maar misschien was dat het contrast met de grauwende raptors. Thorne stond een tijdlang met zijn rug tegen de deur en staarde uit over de vlakte. Niets te zien.
Uiteindelijk liep hij naar de jeep, opende het portier en zocht op de tast naar de radio. Uiteindelijk vond hij hem; hij was onder de stoel gegleden. Hij haalde de radio te voorschijn, bracht hem terug naar de winkel, en klopte op de deur. Levine opende de deur en zei: 'Hij zat niet op...' 'Hier.' Thorne gaf hem de radio en sloot de deur weer. Weer wachtte hij en keek om zich heen. Rondom hem was het terrein stil. De maan was vol. De lucht was roerloos. Hij liep naar voren en keek van dichtbij naar de benzinepomp. De hendel van de dichtstbijzijnde pomp was verroest en zat onder de spinnewebben. Hij trok het uiteinde omhoog en drukte op de knop. Er gebeurde niets. Hij kneep in de hendel. Er kwam niets. Hij tikte op het glazen ruitje dat aangaf hoeveel liter er getankt was, en het glas viel in zijn hand. Binnen krabbelde een spin over de metalen cijfers heen. Er was geen benzine.
Ze moesten benzine vinden, anders kwamen ze nooit bij de helikopters. Hij fronste zijn hoofd, keek naar de pomp en dacht na. Het waren heel eenvoudige pompen, het soort uiterst betrouwbare pompen dat je kon vinden bij afgelegen bouwplekken. En dat was logisch, want dit was tenslotte een eiland. Hij bleef staan.
Dit was een eiland. Dat betekende dat alles per vliegtuig aangevoerd werd, of per boot. Meestal waarschijnlijk per boot. Kleine schepen, zodat de spullen met de hand uitgeladen konden worden. En dat betekende...
Hij bukte zich en bekeek de onderkant van de pomp in het maanlicht. Net wat hij dacht: er zat geen ondergrondse benzinetank. Hij zag een dikke zwarte pvc-pijp lopen, vlak onder de grond. Hij zag welke kant de pijp uit liep: naar de winkel toe. Thorne volgde de pijp, voorzichtig door het maanlicht lopend. Hij bleef even staan om te luisteren en liep toen weer verder. Hij kwam bij de zijkant van de winkel aan en zag precies wat hij verwacht had: grote metalen olievaten, langs de muur geordend. Er waren er drie, onderling verbonden met zwarte slangen. Dat was logisch. Alle benzine op het eiland moest hier gebracht worden in vaten.
Hij tikte zachtjes met een knokkel op de vaten. Ze klonken hol. Hij tilde er een op, in de hoop bij de bodem het geklots van vloeistof te horen. Ze hadden maar een paar liter nodig... Niets.
De vaten waren leeg.
Maar er moesten beslist meer dan drie vaten zijn, dacht hij. Hij maakte een paar snelle berekeningen in zijn hoofd. Een lab van deze omvang zou vijf of zes voertuigen nodig gehad hebben, misschien meer. En zelfs als die heel zuinig reden, zouden ze honderdvijftig of tweehonderd liter per week nodig gehad hebben. Voor de zekerheid zou het bedrijf dus een voorraad voor minimaal twee maanden hebben opgeslagen, misschien wel voor zes maanden. Dat betekende tien tot dertig vaten. En stalen vaten waren zwaar, dus waarschijnlijk lagen ze in de buurt. Waarschijnlijk maar een paar meter...
Hij draaide zich langzaam, zoekend, om. De maan scheen helder en hij had een goed zicht.
Achter de winkel lag een open plek, met daarachter bosjes grote rododendronstruiken die het pad naar de tennisbaan overwoekerd hadden. Boven de bosjes was het hek begroeid met een kantwerk van lianen. Links lagen de eerste huizen. Hij zag alleen het donkere dak. Rechts van de tennisbaan, dichter bij de winkel, zag hij dicht loof, maar daarin zat een opening... Een opening.
Hij liep naar voren, de winkel achter zich latend. Toen hij de donkere opening in de bosjes naderde, zag hij een verticale lijn en besefte dat dit de rand van een openstaande houten deur was. In de bosjes stond een schuurtje. De andere deur zat dicht. Toen hij dichterbij kwam, zag hij een roestig metalen bordje met een afbladderende waarschuwing. De letters waren zwart in het maanlicht.
precaución non fumare brandbaar
Hij bleef staan en luisterde. In de verte hoorde hij de raptors snauwen, maar ze leken ver weg, op de heuvel. Om een of andere manier waren ze nog niet naar het dorp gekomen. Thorne wachtte, met bonzend hart, en staarde voor zich uit naar de donkere ingang van de schuur. Tenslotte besloot hij dat het er niet makkelijker op zou worden. Ze hadden benzine nodig. Hij liep naar voren.
Het pad naar de schuur was nat van de regen van die nacht, maar binnen in de schuur was het droog. Zijn ogen wenden aan het duister. Het was een klein schuurtje. In het weinige licht zag hij een tiental roestige vaten staan. En een stuk of drie, vier liggende vaten. Thorne raakte ze een voor een aan. Ze voelden licht aan: leeg. Met een verslagen gevoel liep Thorne terug naar de ingang van de schuur. Hij bleef even staan en keek uit over de maanverlichte nacht. En toen, terwijl hij stond te wachten, hoorde hij het onmiskenbare geluid van een ademhaling.
Binnen in de winkel liep Levine van het ene raam naar het andere en probeerde Thornes gangen te volgen. Zijn lichaam schokte van de zenuwen. Wat was Thorne aan het doen? Hij was zo ver van de winkel af. Bijzonder onverstandig. Levine bleef naar de voordeur kijken en wensen dat hij die op slot kon doen. Hij voelde zich erg onveilig met de deur van het slot.
Nu was Thorne de bosjes in gelopen, helemaal uit het zicht verdwenen. En hij zat daar al een hele tijd. Minstens twee minuten. Levine keek uit het raam en beet op zijn lip. Hij hoorde het gesnauw van de raptors in de verte en besefte dat ze bij de ingang naar het laboratorium waren blijven steken. Ze hadden de voertuigen nog steeds niet verder gevolgd. Waarom niet? vroeg hij zich af. Het was een welkome vraag. Kalmerend, rustgevend bijna. Een vraag om te beantwoorden. Waarom waren de raptors bij het laboratorium blijven steken?
Hij kon allerlei soorten verklaringen verzinnen. De raptors hadden een atavistische angst voor het laboratorium, de plek waar ze geboren waren. Ze herinnerden zich de kooien en wilden niet weer gevangengenomen worden. Maar hij nam aan dat de waarschijnlijkste verklaring meteen ook de simpelste was: dat het gebied rond het laboratorium het territorium van een ander dier was, afgezet met
geurvlaggen en verdedigd, zodat de raptors er met een boog omheen liepen. Zelfs de tyrannosaurus, herinnerde hij zich nu, was snel en zonder stil te staan over het terrein heen gelopen. Maar wiens territorium kon het dan zijn? Levine keek ongeduldig uit het raam en wachtte. 'Hoe zit het met dat licht?' riep Sarah van de andere kant van het vertrek. 'Ik heb hier licht nodig.' 'Ik kom er zo aan,' zei Levine.
Bij de ingang van de schuur bleef Thorne zwijgend staan luisteren.
Hij hoorde een zachte, snuivende ademhaling, net een rustig paard.
Een groot dier dat zat te wachten. Het geluid kwam ergens van
rechts. Langzaam draaide Thorne zijn hoofd om.
Hij zag niets. Het maanlicht scheen helder over het dorpje heen. Hij
zag de winkel, de benzinepomp, de donkere vorm van de jeep. Hij
keek naar rechts en zag een open ruimte met rododendronbosjes.
Daarachter de tennisbaan.
Verder niets.
Hij staarde en luisterde.
Het zachte gesnuif ging door. Amper luider dan een licht briesje. Maar er stond geen wind: de bomen en struiken bewogen niet. Of wel?
Thorne had de indruk dat er iets fout was. Iets wat vlak voor zijn ogen was, iets wat hij kon zien en toch niet kon zien. Hij stond zo ingespannen te staren dat hij ging denken dat zijn ogen hem parten begonnen te spelen. Hij dacht dat hij iets van beweging zag in de bosjes voor zich. Het bladerpatroon leek te veranderen in het maanlicht. Een kleine verandering, en daarna werd het weer onbeweeglijk.
Maar hij wist het niet zeker.
Thorne staarde voor zich, zich tot het uiterste inspannend. En toen hij keek, begon hij te denken dat het niet de bosjes waren die zijn aandacht getrokken hadden, maar de omheining. Voor het grootste deel was de omheining overwoekerd door een onregelmatige warboel van lianen, maar hier en daar was het regelmatige ruitpatroon van de mazen zichtbaar. En er was iets eigenaardigs met dat patroon. De hele omheining leek te bewegen, te golven. Thorne keek zorgvuldig toe. Misschien beweegt hij inderdaad, dacht hij. Misschien zit er een beest in de schutting, dat ertegenaan duwt, zodat hij beweegt. Maar dat leek niet logisch. Het was iets anders.
Plotseling gingen de lichten in de winkel aan. Ze schenen door de
tralieramen en wierpen een geometrisch patroon van donkere schaduwen over de open plek en op de bosjes naast de tennisbaan. En even, heel even, zag Thorne dat die bosjes een eigenaardige vorm hadden, en dat het in feite twee dinosaurussen waren, twee meter hoog, zij aan zij, die hem recht aanstaarden. Hun lijven leken overdekt te zijn met een patchworkpatroon van licht en donker waardoor ze volledig wegvielen tegen de bladeren achter hen, en zelfs tegen het hek van de tennisbaan. Thorne voelde zich verward. De schutkleur was perfect, tè perfect, totdat het licht uit de winkel naar buiten geschenen had zodat ze in het plotselinge felle licht stonden.
Thorne bleef met ingehouden adem staan kijken. En toen besefte hij dat het licht-donkerpatroon van de bladeren maar tot halverwege hun lijven reikte, tot het midden van de thorax. Daarboven vertoonden ze een soort ruitvormig en gestreept patroon dat overeenkwam met de omheining.
En terwijl Thorne toekeek, vervaagden de complexe patronen op de lijven en werden de dieren krijtwit. Daarna verscheen er een reeks verticaal gestreepte schaduwen die exact overeenkwamen met de schaduwen van de tralievensters.
En voor zijn ogen verdwenen de dinosaurussen weer uit het zicht. Tussen samengeknepen ogen, met opperste inspanning, kon hij de omtrek van de lijven nog net zien. Hij had ze nooit kunnen zien als hij niet geweten had dat ze er stonden.
Het waren kameleons. Maar met een mimicry-vermogen zoals hij
nog nooit bij een kameleon gezien had.
Langzaam liep hij weer de schuur in, dieper de schaduw in.
'Mijn god!' riep Levine terwijl hij uit het raam keek. 'Sorry,' zei Harding. 'Maar ik moest het licht wel aandoen. Die jongen heeft hulp nodig. Ik kan niet in het donker werken.' Levine gaf geen antwoord. Hij staarde uit het raam en probeerde te bevatten wat hij zojuist gezien had. Nu besefte hij wat hij gezien had op de dag dat Diego gedood werd. Dat heel korte gevoel dat er iets mis was. Nu wist Levine wat het was. Maar in niets leek dit op wat bekend was bij de dieren die nu leefden, en... 'Wat is er?' vroeg ze terwijl ze naast hem kwam staan voor het raam. Tets met Thorne?' 'Kijk,' zei Levine.
Ze staarde door de tralies heen. 'Naar die bosjes? Wat? Wat moet ik...'
'Kijk,' zei hij.
Ze keek nog even en schudde toen haar hoofd. 'Het spijt me.' 'Begin bij de onderkant van de bosjes,' zei Levine. 'Laat je blik dan langzaam omhoog dwalen... gewoon kijken... dan zie je de omtrek.' Hij hoorde haar zuchten. 'Het spijt me.' 'Doe dan het licht weer uit,' zei hij. 'Dan zie je het.' Ze deed het licht uit en even zag Levine de twee dieren scherp afsteken, hun lichamen bleekwit met verticale strepen in het maanlicht. Bijna onmiddellijk begon het patroon te vervagen. Harding kwam terug en ging naast hem staan. Ditmaal zag ze de dieren onmiddellijk. Zoals Levine geweten had. 'Nee maar,' zei ze. 'En ze zijn met z'n tweeën?' 'Ja. Naast elkaar.'
'En... het patroon is aan het vervagen?'
'Ja. Het is aan het vervagen.' Terwijl ze toekeken, werd het gestreepte patroon op de huid van de beesten vervangen door het bladpatroon van de rododendrons achter hen. Opnieuw werden ze onzichtbaar. Maar de mogelijkheid tot zulke gecompliceerde tekeningen betekende dat de huidlagen geordend waren op een manier die deed denken aan de chromatoforen van ongewervelde zeedieren. De subtiele kleuren, de snelheid van de veranderingen suggereerden stuk voor stuk...
Harding fronste haar wenkbrauwen. 'Wat zijn het?' vroeg ze. 'Kameleons met ongekende mogelijkheden, zo te zien. Hoewel ik niet zeker weet of het terecht is om ze te bestempelen als kameleons, want technisch gezien kunnen kameleons alleen...' 'Wat zijn het?' vroeg Sarah ongeduldig.
'Ik denk zelf dat het Carnotaurus sastrei zijn. Eerste exemplaar gevonden in Patagonië. Twee meter hoog, karakteristieke kop: je ziet de korte bulldogsnuiten en de grote horens boven de ogen. Het lijken wel vleugels...' 'Zijn het vleeseters?' 'Ja, natuurlijk, ze hebben de...' 'Waar is Thorne?'
'Die is die bosjes daar rechts in verdwenen, een tijdje geleden. Ik heb hem niet meer gezien, maar...' 'Wat doen we nu?' zei ze.
'Doen?' zei Levine. 'Ik weet niet zeker of ik je volgen kan.' 'We moeten iets doen,' zei ze langzaam alsof hij een kind was. 'We moeten Thorne helpen om terug te komen.'
'Ik zou niet weten hoe,' zei Levine. 'Die beesten daarbuiten wegen waarschijnlijk een paar honderd kilo. Ik vond sowieso al dat hij niet naar buiten moest gaan. Maar nu...'
Harding fronste. Ze staarde naar buiten en zei: 'Doe het licht weer aan.'
'Ik zou liever...' 'Doe het licht weer aan!'
Levine kwam geërgerd overeind. Hij had zitten genieten van zijn opmerkelijke ontdekking, een waarlijk onverwachte eigenschap van dinosaurussen, hoewel zulks natuurlijk wel vaker gezien was bij verwante gewervelden, en nu stond dat tanige wijfje bevelen te blaffen. Levine was beledigd. Als wetenschapper stelde ze tenslotte niet veel voor. Ze was bioloog. Een veld zonder theorie. Zo iemand die rondwroette in beestenpoep en dan dacht dat ze oorspronkelijk onderzoek deed. Een lekker leventje in de vrije natuur, meer was het niet. In de verste verte geen wetenschappelijk... 'Aan!' riep Harding, die uit het raam keek. Hij knipte het licht aan en ging op weg terug naar het raam. 'Uit!'
Haastig liep hij terug en deed het licht uit. 'Aan!'
Hij deed het licht weer aan.
Ze stond op en liep de kamer door. 'Dat vonden ze niet leuk,' zei ze. 'Daar hadden ze echt last van.'
'Nou, ze hebben natuurlijk een zekere accommodatie-periode...' 'Ja, dat zal wel. Hier. Maak deze eens open.' Ze pakte een handvol zaklantaarns van de planken en gaf die aan hem. Daarna haalde ze batterijen uit een rek. 'Nu maar hopen dat die nog werken.' 'Wat ga je doen?' zei Levine. 'Ik niet,' zei ze grimmig. 'Wij.'
Thorne stond in het donkere schuurtje en keek door de open deuren naar buiten. Iemand had in de winkel een tijdlang de lichten aan- en uitgedaan. Daarna waren ze een tijdje aangebleven. Maar nu gingen ze plotseling weer uit. Het gebied voor het schuurtje werd alleen door de maan verlicht.
Hij hoorde iets bewegen, een zacht geritsel. Hij hoorde weer ademen. En toen zag hij de twee dinosaurussen. Met stijve staarten liepen ze, rechtop. De patronen op hun huid leken te veranderen terwijl ze liepen, en ze waren moeilijk te volgen, maar ze kwamen op het schuurtje af.
Ze kwamen bij de ingang, hun lichamen afstekend tegen het maanlicht, hun omtrek eindelijk helder. Ze zagen eruit als kleine tyrannosaurussen, maar ze hadden uitsteeksels boven hun ogen en ze hadden heel kleine, stompe voorpoten. De vleeseters bogen hun
vierkante koppen omlaag en keken voorzichtig de schuur in. Snuiven, ruiken. De staarten bewogen in trage cirkels achter hen heen en weer.
Ze waren te groot om naar binnen te kunnen, en een tijdlang hoopte hij dat ze dat niet zouden doen. Toen liet de voorste zijn kop zakken, gromde en stapte door de deur.
Thorne hield zijn adem in. Hij probeerde te verzinnen wat hij kon doen, maar er kwam niets in hem op. De dieren gingen methodisch te werk, en de eerste stapte opzij zodat de tweede ook naar binnen kon.
Plotseling scheen er een zestal heldere lichten vanaf de zijkant van de winkel. De lichten bewogen, en plensden neer op de lijven van de dinosaurussen. De stralenbundels begonnen heen en weer te bewegen in trage, onvoorspelbare patronen, als zoeklichten. De dinosaurussen waren duidelijk zichtbaar, en dat vonden ze niet prettig. Ze gromden en probeerden weg te lopen voor het licht, maar de stralen bewogen onafgebroken, kwamen achter hen aan, gleden over hun lijven. Toen de lichten over hun torsen gleden, verkleurde de huid bleek als reactie, en werd de beweging van de stralenbundels herhaald nadat het licht alweer verder gegleden was. Hun lichamen kleurden wit, vervaagden tot donker en kregen dan opnieuw witte strepen.
De lichten stonden geen moment stil, behalve wanneer ze op de gezichten en in de ogen van de dinosaurussen schenen. De grote ogen knipperden onder de zware oogleden. De dieren schudden met hun koppen en doken weg, alsof ze last hadden van vliegen. De dinosaurussen werden geagiteerd. Ze draaiden zich om en liepen achterwaarts de schuur uit, luid brullend tegen de bewegende lichten.
Maar nog steeds zwaaide het licht heen en weer, genadeloos zwenkend in de nacht. Het was een complex en verwarrend patroon van bewegingen. De dinosaurussen brulden weer, en deden een dreigende stap in de richting van het licht. Maar het was geen serieuze poging. Het was duidelijk dat ze het niet fijn vonden in de buurt van dat bewegende licht. Even later schuifelden ze ervandoor, met het licht achter zich aan, langs de tennisbanen. Thorne liep naar voren.
Hij hoorde Harding zeggen: 'Doc? Kom daar maar snel vandaan, voordat ze besluiten om terug te komen.'
Thorne liep snel op het licht af. En daar stonden Levine en Harding. Ze zwaaiden volop zaklampen heen en weer. Samen gingen ze terug naar de winkel.
Binnen klapte Levine de deur dicht en zakte ertegenaan. 'Ik ben nog nooit van mijn leven zo bang geweest.'
'Richard,' zei Harding op kille toon. 'Beheers je.' Ze liep de winkel door en zette de zaklantaarns op de toonbank. 'Waanzin, om daar naar buiten te gaan,' zei Levine terwijl hij zijn voorhoofd afveegde. Hij baadde in het zweet, zijn shirt vertoonde donkere vlekken.
'Welnee, het stelde niets voor,' zei Harding. Ze keek naar Thorne. 'Zoals je zag, hadden ze tijd nodig voordat hun huid reageerde. Het was wel heel snel in vergelijking met, zeg, een octopus, maar toch duurt het even. Ik ging ervan uit dat die dinosaurussen net zo in elkaar zaten als alle andere dieren die het van camouflage moeten hebben. Die liggen in een hinderlaag. Die zijn niet bijzonder snel of actief. Urenlang staan ze roerloos in een omgeving die niet verandert, opgaand in de achtergrond, en ze wachten tot er een nietsvermoedend maaltje voorbijkomt. Maar als ze zich constant moeten aanpassen aan nieuwe belichting, dan weten ze dat ze zich niet meer kunnen verschuilen. Dan worden ze bang. En als ze bang genoeg worden, dan lopen ze uiteindelijk gewoon weg. En dat is wat hier gebeurd is.'
Levine draaide zich om en keek boos naar Thorne. 'Dit was allemaal jouw schuld. Als jij niet zo idioot naar buiten gegaan was, zomaar in het wilde weg...'
'Richard,' zei Harding, zijn woorden afkappend. 'We hebben benzine nodig, anders komen we hier nooit weg. Wil je hier dan niet weg?'
Levine zweeg. Hij mokte.
'Nou,' zei Thorne. 'In de schuur was in ieder geval geen benzine te vinden.'
'Hé, jongens,' zei Sarah. 'Kijk eens wie we daar hebben!'
Arby kwam aanlopen, steunend op Kelly. Hij had kleren uit de winkel aangetrokken: een zwembroek en een t-shirt met het opschrift ingen bio-engineering labs en daaronder, wij maken de toekomst. Arby had een blauw oog, een opgezet jukbeen en een snee in zijn voorhoofd die Harding verbonden had. Zijn armen en benen zaten onder de blauwe plekken. Maar hij liep, en hij glimlachte, zij het scheef.
'Hoe voel je je, jong?' zei Thorne.
Arby zei: 'Weet je waar ik nu verschrikkelijke trek in heb?' 'Nou?' zei Thorne.
'In een cola light,' zei Arby. 'En een heleboel aspirine.'
Sarah boog zich over Malcolm heen. Hij lag zachtjes te zoemen, en staarde naar boven. 'Hoe is het met Arby?' vroeg hij. 'Die redt het wel.'
'Heeft hij morfine nodig?' vroeg Malcolm. 'Nee, volgens mij niet.'
'Mooi zo,' zei Malcolm. Hij strekte zijn arm uit en rolde de mouw op.
Thorne haalde het nest uit de magnetron en verwarmde een paar blikjes rundvlees. Hij vond een pakje papieren borden met een Halloween-motief, pompoenen en vleermuizen, en lepelde het eten op de borden. De twee kinderen vielen er hongerig op aan. Hij gaf Sarah een bord en keek toen naar Levine. 'En jij?' Levine keek uit het raam. 'Nee.' Thorne haalde zijn schouders op.
Arby kwam weer aanlopen en hield zijn bord omhoog. 'Is er nog wat?'
'Ja, hoor,' zei Thorne, en gaf hem zijn eigen bord.
Levine ging bij Malcolm zitten. Levine zei: 'Nou, we hadden tenminste op één punt gelijk. Het eiland was inderdaad een verloren wereld, een prille, ongerepte ecologie. Dat hadden we meteen goed gezien.'
Malcolm keek naar hem en hief zijn hoofd. 'Dat meen je toch zeker niet?' zei hij. 'En al die dode apatosaurussen dan?' 'Daar heb ik over zitten nadenken,' zei Levine. 'Die hebben de raptors natuurlijk gedood. En toen hebben de raptors...' 'Ja, wat?' zei Malcolm. 'Ze naar hun nest gesleept? Die beesten wegen honderden tonnen, Richard. Nog geen honderd raptors kunnen zo'n beest verslepen. Nee, nee.' Hij zuchtte. 'De kadavers moeten naar een bocht in de rivier gedreven zijn, en aangespoeld. De raptors hebben hun nest gemaakt op een plek waar voldoende voedsel voorhanden was: dode apatosaurussen.' 'Misschien, ja...'
'Maar waarom zoveel apatosaurussen, Richard? Waarom raakt geen van de dieren volgroeid? En waarom zijn er zoveel roofdieren op het eiland?'
'Tja, we hebben natuurlijk meer gegevens nodig...' begon Levine.
'Nee, dat hebben we niet,' zei Malcolm. 'Ben je niet door het lab
gegaan? We weten het antwoord al.'
'Wat dan?' zei Levine geërgerd.
'Prionen,' zei Malcolm terwijl hij zijn ogen sloot.
Levine fronste zijn voorhoofd. 'Wat zijn prionen?' Malcolm zuchtte.
'Ian,' zei Levine. 'Wat zijn prionen?'
'Ga weg,' zei Malcolm, met zijn hand zwaaiend.
Arby lag opgekruld in een hoek, bijna in slaap. Thorne rolde een T-shirt op en legde het onder het hoofd van de jongen. Arby mompelde iets en glimlachte. Enkele minuten later begon hij te snurken.
Thorne stond op en liep naar Sarah toe, die bij het raam stond. Buiten werd de hemel al licht boven de bomen, en kleurde bleekblauw.
'Hoe lang nog?' vroeg ze.
Thorne keek op zijn horloge. 'Een uurtje, misschien.' Ze begon te ijsberen. 'We moeten aan benzine komen,' zei ze. 'Als we benzine hebben, kunnen we met de jeep naar de landingsplaats.' 'Maar er is geen benzine,' zei Thorne.
'Er moet benzine zijn. Ergens.' Ze ijsbeerde verder. 'Je hebt de pomp
geprobeerd...'
'Ja. Daar zit niets in.'
'En in het lab zelf?'
'Dat denk ik niet.'
'Waar dan? In de trailer?'
Thorne schudde zijn hoofd. 'Dat is gewoon een passieve sleeptrailer. De andere eenheid had de hulpgenerator en een paar benzinetanks. Maar die is in het ravijn.'
'Misschien zijn de tanks niet gebroken bij de val. We hebben de motorfiets nog. Misschien kan ik erheen gaan en...' 'Sarah,' zei hij. 'Ik kan het toch proberen.' 'Sarah...'
Naast het raam zei Levine zachtjes. 'Jongens, rug recht. We krijgen bezoek.'