42

We hebben afgesproken dat we opstaan als we wakker worden en geen wekker gebruiken. Ik was er toen ik naar bed ging van overtuigd dat ik droomloos diep en lang zou slapen. Ik viel bijna óm van vermoeidheid en was vanaf het moment dat mijn hoofd het kussen raakte van de wereld. De droom die me toch weet te vinden is angstaanjagend. Ik werk weer in het Wil- helmina Gasthuis en iedere patiënt die ik moet verplegen blijkt mijn schoonmoeder te zijn. Ik zie dat niet meteen maar merk het pas als ik al een tijdje in haar buurt ben. De ene keer kom ik erachter door haar stem, de andere keer door haar idiote lachje. Ze achtervolgt me de hele dag en heeft iedere keer als ik haar zie een scherp voorwerp in haar hand. Een schaar, een scheermes, een stanleymes, een broodmes. Ze houdt het broodmes vlak bij mijn gezicht en lacht vals. 'Wat denk je?' zegt ze zacht maar nét hoorbaar voor mij. 'Zou ik het hiermee met één ferme steek in Lodewijks hart redden of moet ik voor de zekerheid een paar keer extra steken?'

Ik probeer het gevaarlijke mes uit haar handen te rukken maar dan voel ik een snijdende pijn. Het volgende ogenblik ligt mijn eigen hand op de grond en spuit mijn bloed naar buiten. Ik wil gillen maar er komt geen geluid uit mijn keel. Of misschien toch wel maar is het niet te horen door de krijsende schaterlach van Mathilde. Ze roept nóg iets. 'Wat een lekkere vanillevla.'

Als ik in mijn bed overeind vlieg en weer achteroverval, klap ik met een harde dreun tegen het houten hoofdeinde aan. Het geluid van de klap doet mijn oren suizen. Ik wrijf met beide handen over mijn achterhoofd en het zou me niet verbazen als daar een bloedende wond zit. Maar mijn handen blijven droog. Het is bijna negen uur, zie ik op mijn wekkerradio. Ik heb nog geen vijf uur geslapen.

Het is stil in huis. Uit de logeerkamer komt geen enkel geluid, Petra is niet wakker geworden. Of toch wel? Het lijkt of er iemand roept, komt dat nu van buiten of is het binnen? Een snelle blik uit het raam maakt me duidelijk dat er niemand aan de voorkant van het huis staat.

Ik stap uit bed en schiet in mijn peignoir. Het duizelt in mijn hoofd. Ik grijp me vast aan de achterkant van het bed. Ik heb gisteravond te veel gedronken, dat is duidelijk. Mijn hoofd bonkt, mijn tong lijkt wel van leer, ik sta te zwaaien op mijn benen.

Stapje voor stapje loop ik de trap af. Als ik beneden kom blijkt ook daar niemand te zijn. Wie zou er ook moeten zijn? Alleen Petra heeft een sleutel van het huis en zij ligt boven rustig te slapen. Toch weet ik zeker dat ik iemand hoorde roepen. Heel in de verte hoor ik het nog steeds.

Het zal de wind geweest zijn, denk ik als ik door het keukenraam naar buiten kijk. De bomen achter in de tuin wiegen heen en weer. Er staat een stevige bries. Twee bruin-oranjekleurige vlinders zitten elkaar achterna tussen de roze bloempjes. De zon schijnt veelbelovend. Het gaat vandaag een prachtige dag worden.

Ik sta een beetje voor me uit te staren.

Er is hier niemand anders dan ikzelf. Ik heb me vergist. Niemand heeft me geroepen. Het was de wind.

Het was maar een droom. Een nare droom, een echte mei- droom. Mei is bijna voorbij. Ik heb het weer overleefd. Lode- wijk komt thuis. Ik laat me niet gek maken door die dromen.

Waarom denk ik nu aan vanillevla? Mathilde zei iets over vanillevla in mijn droom. Lodewijk is er dol op. Dat is het enige minpunt in onze relatie. Als het aan mij lag zou er nooit vanillevla in huis zijn. Maar ik heb me over mijn weerstand heen gezet. Ik schakel mijn gevoel op dit punt altijd uit.

Achter me gaat opeens de telefoon. Ik sta stijf van de schrik.

Als er wéér geen nummermelding wordt aangegeven, bel ik direct de politie, neem ik me voor. De grens is bereikt. Ik wil de rust in mijn leven terug.

Maar er staat wél een nummer op de display. Ik ken het, maar ik kan het niet direct thuisbrengen.

'Marijke, met Harm. Bel ik je wakker?'

'Wat is er aan de hand?' vraag ik snel.

'Zou je even met Jeroen willen praten? Hij heeft weer de hele nacht rondgespookt. We krijgen hem niet rustig.'

'Geef hem maar.'

Ik sta stokstijf midden in de kamer. Mijn hart bonst wild in mijn borstkas. Aan de andere kant hoor ik gestommel en geschuifel.

'Hier komt hij,' zegt Harm.

'Dag jongen,' begroet ik Jeroen. Ik zorg ervoor dat mijn stem rustig klinkt.

'Marijke, is die vrouw bij papa geweest?' roept Jeroen en ik hoor de opwinding in zijn stem.

'Welke vrouw bedoel je, lieverd?'

'Die vrouw waar ik van droom.' Ik hoor dat hij naar lucht hapt.

'Ze doet een kussen op zijn gezicht. Het is niet echt, hè? Harm zegt ook dat het niet echt is. Dromen zijn bedrog, hè?' Hij gaat steeds sneller praten.

'Het is niet echt,' herhaal ik zijn woorden. Het lukt me om hem gerust te stellen.

'Ik ken nog een nieuwe,' ratelt hij door.

'Vertel hem later maar. Als je weer bij me bent.'

Er zit een onbehaaglijke echo in mijn hoofd.

'Ze doet een kussen op zijn gezicht, is die vrouw bij papa geweest?'

'Het is allemaal toeval wat hij zegt,' hoor ik Lodewijk mopperen. 'Geloof jij daarin?'

'Hij droomt ook dingen die niet echt gebeuren,' zei Petra. 'Dan zijn het associaties. Er is iets gebeurd waar hij van geschrokken is en dat moet hij een plaats geven. Zo ontstaat er een droom.'

Jeroen weet niets van de foto's die ik kreeg. Hij is niet op de hoogte van de anonieme beller die me lastigvalt. Hij was niet in de buurt toen er in mijn omgeving een rode auto rondspookte. De vrouw die probeerde bij Lodewijk en mijn moeder binnen te dringen is voor hem buiten beeld gebleven.

Wat valt er dan te associëren?

'Ze doet een kussen op zijn gezicht,' hoor ik hem schreeuwen.

Er broeit al dagen iets in mijn achterhoofd. Ik kan er niet bij komen. Er is iets wat niet klopt. We hebben iets over het hoofd gezien.

Ik hap opeens naar lucht.

De foute medicijnen! Lodewijk kreeg slaappillen, terwijl hij die niet gebruikt. Wie gaf hem die pillen? Hij heeft niet gemerkt dat hij ze slikte. Ze moeten ergens in gezeten hebben.

Er stond een schaaltje op zijn nachtkastje. Gele resten. Vla.

Mijn maag schiet omhoog.

Ik kokhals. Het kan niet waar zijn.