18
Ik heb mijn moeder de hele tuin door gereden en we staan nu al minutenlang stil bij het hortensiaperk. Mijn moeder is dol op hortensia's. Ze schudt vol bewondering haar hoofd, alsof ze niet kan geloven wat ze ziet. 'Je geeft ze mest,' constateert ze.
'Heel weinig maar,' verdedig ik me. 'Ze ontwikkelen zich voornamelijk uit zichzelf. Ze staan ook op een prima plaats. Alleen ochtendzon, schaduw vanaf het moment dat het heet wordt. En ik praat tegen ze. Dat helpt ook.'
'Heb je van mij,' zegt mijn moeder. Ik weet het. Ik weet nog goed hoe belachelijk ik het vond als ze in onze tuin in Zaandam de tulpen en de narcissen toesprak. 'Jullie zijn mooi, jullie bloeien mooi voor mij. Dank je wel.' Ik keek stiekem naar de tuin van de buren om te zien of er niemand was die dat idiote gebabbel van mijn moeder zou kunnen horen. Ik schaamde me rot. 'Jij vond het raar,' grinnikt mijn moeder opeens. 'Maar ik deed het tóch.'
Op die manier heeft ze overleefd, denk ik. Ze heeft gewoon gedaan wat ze zelf wilde doen. Ze schikte zich tot een bepaalde hoogte in haar lot maar ze heeft toch altijd in de gaten gehouden wat wel of niet goed voor haar was. Daardoor kon ze zichzelf toestaan om verliefd te worden op een andere man. Daardoor heeft ze de liefde van haar leven gevonden.
Ik duw de rolstoel terug naar het terras. 'Ik heb verse zoete bollen gehaald,' zeg ik. 'Heb je trek?'
Ze kijkt langs me heen. Ik volg haar blik. Op straat rijdt heel langzaam een rode auto. Ik ga staan. De bestuurder geeft gas. Het is te ver weg om goed te kunnen zien wie er in de auto zit. Een vrouw, volgens mij. Een vrouw met een hoofddoek. Mijn hart slaat drie slagen over.
'Wat is er?' vraagt mijn moeder.
'Die vrouw in de auto,' zeg ik. Ik schud mijn hoofd. 'Nee, dat kan niet.'
'Wat is er toch?' Ik hoor aan de stem van mijn moeder dat ze bang is.
'Er was een paar maanden geleden een nieuwe verzorgster op de groep bij Jeroen. Ze droeg een hoofddoek. Ik merkte dat Jeroen daar angstig van werd. Hij had het steeds over een boze heks zonder haren. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat het een gewone vrouw was en dat die hoofddoek iets met haar geloof te maken had. Maar hij bleef bang. Toen heb ik het aan de leiding van de woongroep verteld. Er bleken meer familieleden iets gezegd te hebben over angstige reacties van de mannen uit de groep. Het kwam door die hoofddoek. Voor een psychotische geest kan dat beangstigend zijn. Het is vreemd. Anders dan anders. Alles wat anders is kan gevaarlijk zijn.
Er werd met de vrouw gepraat. De manager probeerde haar ertoe te bewegen om tijdens haar werk de hoofddoek niet te dragen. Ze weigerde. Kort daarna was ze weg. In goed overleg, is ons verteld.'
Mijn moeder wijst naar de straat. 'Was dat die vrouw?'
'Waarom heeft die vrouw hem geduwd?' hoor ik Jeroen weer vragen. Ik begrijp er niets meer van. Mijn moeder trekt aan mijn arm. 'Zeg eens wat.'
'Ik weet niet of het die vrouw was. Het klopt niet. Niets klopt meer. Ik moet mezelf niet gek gaan maken. Het,is toeval. Louter toeval.'
Mijn moeder kijkt me niet-begrijpend aan. Ik probeer haar gerust te stellen. 'Ik ben gewoon moe. Er is ook zo veel gebeurd. Maar volgens mij is er niets aan de hand. En als er iets gebeurt wat ik niet vertrouw, ga ik naar de politie. Goed?'
Ze geeft geen antwoord.
'Die vrouw reed hier toevallig langs. Het is niet de vrouw van de woongroep. Die was groter, volgens mij. Waarom zou ze hier rondrijden? Ik was niet de enige die opmerkingen maakte. En ze waren niet tegen haar persoonlijk gericht. Het ging mij om de gemoedsrust van Jeroen.' Ik hoor mezelf praten. Mijn moeder zit voor zich uit te staren. 'Waar denk je aan?' wil ik weten.
Ze glimlacht. 'Die hoofddoek. Albert Cuyp,' zegt ze.
Ze pikt het niet meer op, bedenk ik. Ze begrijpt niet meer precies waarover dit gesprek gaat.
'Albert Cuyp,' herhaalt ze. 'Weet je het niet meer?'
**
Ik was al jong het huis uit om in de villa in Rhenen te gaan werken en mijn zusjes trouwden met de eerste de beste vrijer die ze tegenkwamen. Wégwezen, was het motto. Desnoods met de foute man. Maar mijn moeder en mijn jongere broer bleven „ achter en ik wist dat vooral mijn moeder tegen de buien van mijn vader op liep. Het leek wel of hij in plaats van minder somber juist depressiever werd. Maar ik dacht destijds niet in dergelijke termen over hem. Niemand had het ook over een ziektebeeld, zeker mijn moeder niet. 'Hij heeft nu eenmaal weinig vertrouwen in de mensheid,' was een standaardopmerking van mijn moeder. 'Hij kan de zon slecht in het water zien schijnen. En die onregelmatige diensten doen hem ook geen goed. Slaaptekort. Eentonig werk. Dat zal je maar je hele leven moeten doen.'
Redenaties zonder emotie. Conclusies zonder oplossingen.
Nooit een opmerking over ander werk zoeken. Nooit een verwijzing naar de reden van dit troosteloze bestaan.
Toen ik in mijn tweede jaar van de opleiding zat, begon mijn moeder met enige regelmaat op een van mijn vrije dagen naar Amsterdam te komen. Ze troonde me mee naar de Albert Cuyp- markt, want daar was ze dol op. Geheel tegen haar normale zuinigheid in gaf ze dan geld uit aan koffie met gebak en ik trakteerde haar op een patatje of een gebakken visje. Mijn moeder keek haar ogen uit op de Cuyp. Als ze gesluierde vrouwen tegenkwam, keek ze hen uitgebreid na. In die tijd waren die vrouwen nog een onbekend verschijnsel voor veel mensen.
Tijdens die uitstapjes leerde ik mijn moeder beter kennen. Ze vertelde me over haar jeugd. Ze had één zus en twee broers maar die zag ze niet meer. Dat kwam door een familieruzie waarover ze niet wilde uitweiden. Met haar ouders had ze door die ruzie ook geen contact meer gehad tot hun dood. Als ze op dit punt kwam begon ze snel over iets anders te praten.
'En hoe zit het eigenlijk met de familie van vader?' wilde ik weten.
Ze haalde haar schouders op. 'Hetzelfde verhaal. Ruzie. Ze moeten hem niet, hij is een vreemde eend in de bijt.'
Ik vond het raar, zo veel ruzie in de familie.
Op een zonnige Albert Cuypdag in juni, toen we op een terras Wiener Melange dronken en smikkelden van nog lauwwarme verse appeltaart, stelde ik mijn moeder de vraag die al tijden op mijn lippen brandde. 'Waarom blijft u bij hem?'
Mijn moeder keek me fronsend aan. 'Waarom denk je? Omdat ik het prettig vind, soms?' Haar toon was hard, ik voelde me aangevallen.
Ik schudde mijn hoofd. Ik probeerde iets te bedenken om de spanning die plotseling tussen ons in stond te doorbreken.
'Had hij zichzelf dan iets moeten aandoen?' vroeg ze iets vriendelijker. Ze zuchtte diep en keek even langs nie heen. Ze legde een hand op mijn arm. 'Sorry, ik bedoel het niet kwaad. Als ik boos klink klopt dat ook. Maar ik ben niet boos op jou, eerder op mezelf. Ik ben gebleven omdat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen om hem in de steek te laten.' Ze zag er opeens oud en moe uit.
Ik schoot er helemaal vol van.
'Waarom bleef ik?' herhaalde mijn moeder mijn vraag aan zichzelf. 'Dat is een goede vraag. Waarom bleef ik? Is dat liefde? Ik heb het me zo vaak afgevraagd, al die jaren. Ik had me van de liefde iets heel anders voorgesteld. Geven, zeker, dat is belangrijk. Maar ook krijgen. Er samen voor gaan, maatjes zijn. Zo begon het in ieder geval wel ooit tussen ons. Je vader was in zijn jonge jaren een vrolijke frans. Het was altijd lachen met hem. Ik viel voor zijn humor. En voor zijn kracht. Hij was handig. Hij kon alles. Wat zijn ogen zagen maakten zijn handen.'
Ik hield mijn adem in en kon niet ophouden met naar mijn moeder kijken. Ik had het gevoel dat ik haar voor het eerst van mijn leven écht zag.
'Weet je, kind,' ging ze verder en haar stem klonk bijna teder, 'je trouwt voor goede en slechte tijden. Dat beloof je nu eenmaal en daar moet je je aan houden. Ze scheiden tegenwoordig steeds gemakkelijker van elkaar. De een aapt de ander na. Dat vind ik zwak. Hij slaat me niet. Het is geen gemakkelijke man, ik weet het. Er is iets gebeurd, vroeger. We zijn een tijdje uit elkaar geweest. Maar hij kwam terug. Hij was veranderd. Ik sloot mijn ogen voor zijn toestand, ik negeerde dat hij was veranderd. Ik was ervan overtuigd dat ik genoeg van hem hield en genoeg voor hem betekende om hem het te kunnen laten vergeten. Maar ik moet zelf óók vergeten. Het is nog altijd niet eenvoudig.'
Ik begreep niets van haar verhaal. Ze merkte het niet. Ze haalde diep adem. 'Ik heb heel serieus overwogen om weg te gaan en jullie mee te nemen. Ik heb er heel vaak mee gedreigd als hij weer eens niet te genieten was. Maar zijn spijt was dan zó oprecht, hij werd wanhopig bij de gedachte dat hij ons zou kwijtraken. En ik kon het gewoon niet over mijn hart verkrijgen om hem moederziel alleen te laten. Ik kón het niet.'
Ik sloeg mijn armen om mijn moeder heen en knuffelde haar. Ze bleef doodstil zitten.
Toen volgde de gedenkwaardige avond met Ans Vlaska. Zodra de gelegenheid zich voordeed, vertelde ik mijn moeder wat ik van mijn collega had gehoord. Mijn moeder luisterde zwijgend en toen ik was uitgepraat zat ze geruime tijd voor zich uit te staren.
'Dus nu weet je het,' mompelde ze. 'Ik had het je zelf moeten vertellen.'
'Kwam daar die ruzie tussen jullie en de familie vandaan?' wilde ik weten. Ik wilde opeens alles weten.
Ik wilde mijn vader begrijpen.
Ik wilde mijn moeder begrijpen. Haar familie. Zijn familie. Ik wilde alles weten van hun leven. Dat was de enige manier om mijn jeugd een plaats te kunnen geven.
'Ze wilden dat ik hem verliet,' zei mijn moeder zacht. 'Toen ik weigerde, zetten ze me letterlijk buiten de deur. Ik mocht er niet meer in. Ik was lucht voor hen. Zowel voor mijn eigen familie als voor die van je vader. De politie regelde een woning voor me in Zaandam. Ik kreeg steun, zo heette dat. Je liep in de steun. Ik naaide stiekem kleren voor rijke mensen. Anders was het me niet gelukt om jullie fatsoenlijk te eten te geven. Van de steun kon je niet leven maar je ging er ook net niet van dood. Het waren verschrikkelijke jaren. Ik vertelde tegen mijn nieuwe buren dat ik gescheiden was van je vader. Later zei ik dat hij was teruggekomen. Ach, je moest toch iéts zeggen.'
Ik realiseerde me dat ik waarschijnlijk nog geen fractie had gezien van wat er zich tussen mijn ouders had afgespeeld. En ik realiseerde me dat de kinderen geen vragen hadden gesteld. Suus niet, Hetty niet, ik niet. Of had ik dat óók niet gemerkt? Ik vroeg het aan mijn moeder. 'Nee, jullie stelden inderdaad geen vragen. Ik denk dat jullie begrepen dat ik dat liever niet had. Maar het was niet goed, dat zwijgen. Het was niet goed.'
'Maar waaróm hebben jullie er dan nooit iets over gezegd?'
'Schaamte. Ik schaamde me soms voor het feit dat ik vier gezonde kinderen had. Iedere keer als er eentje acht werd, kwam die klap weer naar boven van toen hij haar raakte. De hele dag. Ik voelde dat kind als het ware weer sterven. Hij ook. Hij werd er gek van. Ieder jaar denk ik op de achtste maart dat hij er een eind aan maakt. Je zou denken dat het minder werd maar ik heb de indruk dat het juist erger wordt.' Ze keek me aan en er lag een eindeloos verdriet in haar ogen. 'Hij was zo levenslustig toen hij jong was. Zo bruisend. Soms een beetje overmoedig. Het was een ondernemende man. Hij pakte alles aan. Hij was met hart en ziel agent, een goede. Geliefd bij zijn collega's. Gewaardeerd door zijn meerderen. Je had in het dorp waar wij toen woonden een bepaalde status als je bij de politie was. Zijn hele familie zat erbij. Je telde mee. Je hele vriendenkring was bij de politie. Dan verlies je soms de grenzen wel eens uit het oog. Je dekt elkaar als er even iets niet goed gaat. Zoals iets te veel drinken op een feestje en dan toch autorijden. We woonden drie straten verder. We hadden gewoon moeten gaan lopen. Maar ik vond het te veel gesjouw met drie kleine kinderen. Het was ook nog koud en jij was verkouden. Zo gaan die dingen.'
Ze bestelde nog een keer koffie en nam er een glas cognac bij. 'Ik heb drank nodig,' legde ze uit. 'Om weer een beetje warm te worden van binnen.' Toen ze eenmaal was begonnen, kon ze bijna niet meer ophouden met praten. Mijn vader werd dezelfde avond opgepakt en vastgezet. Het hele dorp was in rep en roer. Vanaf de dag dat het gebeurde is er op mijn moeder ingepraat om mijn vader te verlaten. Ze weigerde. Als één man keerde iedereen zich van haar af. Dat begreep ik niet.
Ze legde het me uit. 'Zo werkt dat in die gemeenschappen. Je hoort erbij, zolang je je gedraagt volgens de regels. Het zijn ongeschreven regels maar iedereen kent ze. Te veel drinken en toch achter het stuur gaan zitten wordt door de vingers gezien. Maar je moet niet met een dronken kop het kind van je collega doodrijden. Dat gaat te ver. Dat zal je nooit vergeven worden, al lig je jarenlang op je knieën van berouw. Ook al is het een ongeluk. En getrouwd blijven met iemand die dat doet is evenmin aan de orde. Ik moest kiezen. Ik koos voor je vader. Ik had beloofd dat ik er zou zijn in goede en slechte tijden. Dat meende ik. En daar ben ik trots op,' besloot ze.