8
Ik ben al twee weken niet bij mijn moeder geweest. Ze zal niet begrijpen waar ik blijf. Ik heb haar moeten beloven om zo weinig mogelijk op te bellen. Praten zonder direct contact is moeilijk voor haar. Mijn moeder doet iedere dag heel fanatiek de oefeningen die de logopediste haar opgeeft. Ze kan na de hersenbloeding die haar trof gelukkig nog lezen en ze wijst de woorden op het oefenblad aan en probeert ze uit te spreken. 'Maal-tijd-salade, dat lust ik graag,' leest ze langzaam.
'Is dat zo?' wil ik weten. 'Sinds wanneer lust jij graag maaltijdsalade? Hebben we de karbonaadjes en de hachee afgezworen?'
Ze lacht. 'Dat is lekkerder,' geeft ze toe. Ze wijst op het blad. 'Oefeningen.'
'Je doet het goed,' prijs ik.
Ze trekt mijn hoofd naar zich toe en kust me op mijn voorhoofd. Ik voel dat ze beeft.
Ze weet wat er met Lodewijk is gebeurd. Maar ik weet niet in hoeverre het tot haar is doorgedrongen. Soms kijkt ze achter me als ik binnenkom, alsof ze nog iemand verwacht. Dan zeg ik dat Lodewijk nog niet beter is maar dat zijn herstel aardig vordert. Op zulke momenten knikt ze en meen ik een blik van herinnering in haar ogen te zien. Ze trekt me aan mijn arm en wijst op de stoel naast haar bed. Ik begrijp dat ik daar moet gaan zitten. Ze lacht op een samenzweerderige manier. Als ik zit knikt ze. Ze drukt haar handen stevig op de stoelleuning en komt overeind. Ze staat. En grijnst. Ik klap in mijn handen. 'Het lukt! Je staat weer! Dat is gewéldig!'
We weten allebei dat ze niet meer terug naar huis kan. Ze zal haar laatste jaren in dit verpleeghuis moeten blijven wonen maar ze had het slechter kunnen treffen. Toen ze nog in het ziekenhuis lag ben ik op zoek gegaan naar een tehuis voor haar. Ze woonde tot die tijd in Amersfoort, in het huis waar ze jarenlang heeft samengeleefd met haar grote liefde. Maar nu is ze alleen en het leek me niet handig om in die omgeving iets te zoeken. Veel te ver weg voor mij. En ik ben de enige van haar kinderen die op bezoek komt. Ik heb me daarom op mijn eigen omgeving georiënteerd en ik kwam terecht bij een zorgcentrum in Bruns- sum. Daar is een tijd geleden een nieuwe vleugel geopend voor mensen met een verpleeghuisindicatie. De mensen wonen er samen in groepen van acht, ze hebben een eigen slaapkamer. Toen ik er werd rondgeleid voelde ik me er direct op mijn gemak. Het lijkt er totaal niet op een ziekenhuis. Alles straalt huiselijkheid en gemoedelijkheid uit. En de bewoners worden er in hun waarde gelaten, verzekerde de verzorgster die mij rondleidde me nadrukkelijk. Geen dwang, geen strakke regels. Ze noemen dat tegenwoordig vraaggestuurde zorg. Ze gaan in op de vraag van de bewoners in plaats van hun iets aan te bieden, wat meestal ontaardt in opdringen en dwang. De verzorgster vertelde het me enthousiast. Ze zag er leuk uit. Iedereen werkt hier gewoon in zijn eigen kleren. Ik heb het allemaal aan mijn moeder verteld maar ik wist niet of ze het ook begreep. De eerste dagen nadat ze was overgeplaatst naar het zorgcentrum leek ze nogal de weg kwijt te zijn. Ze was onrustig en belde veel. Maar dat werd goed opgevangen. Sinds ze opmerkelijk
goed vooruitgaat, lijkt ze iedere dag iets meer van zichzelf terug te vinden. Ze oefent de hele dag woordjes en beweegt haar armen en benen precies volgens de instructies van de fysiotherapeut. Ik denk niet dat ze ooit nog zelfstandig zal rondlopen maar ze komt een heel eind.
Ik wil haar nog niet kwijtraken. Eens komt de dag dat ze sterft, ik weet het. Ouders sterven eerder dan hun kinderen. Zo hoort het.
Soms is het omgekeerd.
Dat klopt niet.
Dat is tegennatuurlijk.
Ik kijk naar mijn moeder maar zie een foto. Een foto van twee kleine meisjes. Mijn adem stokt.
Mijn moeder strekt haar armen naar me uit. 'Wat is er?' vraagt ze.
Ik aarzel.
'Praten,' gebiedt mijn moeder. Dezelfde moeder die zelf zo goed kon zwijgen.
'Iemand stuurt mij foto's van de kinderen.'