38
Ik kan een zucht van opluchting niet onderdrukken, als de trein zich in beweging zet. We rijden! Over vier uur ben ik weer in mijn eigen huis. Morgen ga ik direct naar Lodewijk. Ik wil zo snel mogelijk zijn ontslag gaan regelen. En daarna ga ik naar mijn moeder. Ik zal haar vertellen dat ik aangifte ga doen bij de politie. Alleen weet ik nog niet precies waarvan. Kun je aangifte doen tegen vermeend lastigvallen? Tegen opdringerig gedrag? Tegen ongewenste telefoongesprekken?
Heb ik eigenlijk wel een zaak?
Petra zit me peinzend aan te kijken. 'Wil je me vertellen wat er precies aan de hand is?' vraagt ze. 'Wat maakt je zo ongerust? Je wordt toch niet bedreigd of zo?'
Er is iets met me gebeurd toen ik het verhaal over Onno tegen Hans vertelde. Ik brak ergens doorheen. Jaren geleden trapte ik eens dwars door het rempedaal van mijn auto en ik herinner me de schrik die ik door mijn hele lijf voelde denderen en de gil die ik produceerde. Ik kwam terecht in een positie waar geen sprake meer was van enig houvast. Waar ik me ook aan vastgreep, ik had de situatie niet meer onder controle. Het lukte me om de auto ongedeerd aan de kant te krijgen en het heeft tijden geduurd voordat ik weer op een rempedaal durfde te vertrouwen.
Nu heb ik eenzelfde soort gevoel. Door het verhaal over Onno aan een wildvreemde man te vertellen, ben ik stuurloos geworden. Er is een barricade verdwenen maar ik besef opeens dat er daardoor ook een bepaald gevoel van controle weg is. Ik kan me nergens meer aan vastklampen.
Petra wacht rustig af wat ik te vertellen heb. Ik weet dat ze me nooit zal dwingen om iets te zeggen wat ik niet kwijt wil. Dat is aan de ene kant een geruststellende gedachte maar tegelijk ook mijn grote valkuil.
'Ik denk de laatste dagen steeds aan wat je zei op de avond voordat we vertrokken,' begin ik. 'Over andere mensen je vertrouwen geven.'
Petra knikt. 'Respect hebben voor de betrouwbaarheid van de ander,' citeert ze zichzelf. 'Ik heb daar toevallig vanmiddag op de terugweg nog een interessant gesprek met Hans over gehad. Hij vertelde dat zijn relaties altijd stuklopen op het ontbreken van vertrouwen. Hij laat zelf liever niet het achterste van zijn tong zien en zoekt vrouwen uit die overal voor wegduiken. Je zou denken dat je dan aan elkaar gewaagd bent en het nooit moeilijk of gecompliceerd wordt in de relatie maar volgens Hans creëer je op die manier juist een broeikas voor wantrouwen en achterdocht.'
Ik moet hier even over nadenken. 'Vind je dat ik overal voor wegduik?' vraag ik en ik voel mijn hart in mijn keel kloppen.
Petra glimlacht. 'Niet overal voor,' zegt ze vergoelijkend. 'Als het over een ander gaat durf je gerust iets van je eigen emoties te laten zien.'
Ik zwijg.
'Er kan zomaar opeens een onzichtbaar hek tussen ons staan,' gaat Petra verder. 'En je geeft me geen toestemming om eroverheen te klimmen. De laatste weken is dat hek er steeds.' Ze wacht een paar seconden voor ze verdergaat. 'Je zei vanmorgen dat iemand je foto's stuurde van je kinderen. Dat zei je toch?'Ik knik. 'Ze is gek,' licht ik toe.
'Over wie heb je het eigenlijk?'
'Over de tante van mijn eerste man. De tweelingzus van mijn schoonmoeder. Ze zijn er allebei vanaf de dood van mijn eerste man van overtuigd geweest dat ik hem heb vermoord.'
'Bedoel je dat zij meenden dat je iets te maken had met dat ongeluk? Terwijl je er zelf helemaal niet bij was?'
Op dit moment zou ik iets kunnen zeggen, bedenk ik. Ik zou kunnen zeggen dat ik mijn gezin niet door een ongeluk verloren heb en het daarbij wil laten. Op dit moment zou ik kunnen besluiten om de betrouwbaarheid van Petra te respecteren. Een eerste stap maken.
Ik haal diep adem. 'Ik zei het al: ze is gek,' is het enige wat ik kan uitbrengen.
'Gevaarlijk gek, als je het mij vraagt,' is het grimmige antwoord van Petra. 'Onmenselijk gek. Hoe verzin je het om een ander zó te kwetsen?' Ze aarzelt. 'Wat heb je met die foto's gedaan?'
'Weggegooid,' zeg ik kort. Ik heb het gevoel dat ik stik.
'Heb je nog andere foto's van je kinderen?'
Ik staar Petra aan. 'Niet binnen handbereik.' Ik versta mijn eigen stem niet.
'Ik zou er graag samen met je naar kijken,' zegt Petra zacht.
Mijn schoonzus is van plan om over een hek te gaan klimmen.
'Is dat het enige wat speelt?' wil ze weten.
We schieten beiden van schrik overeind als er plotseling een stem door de coupé galmt dat we Amersfoort naderen.
'Hier moeten we overstappen,' zeg ik en ik pak snel mijn koffer. Petra geeft geen antwoord en trekt met een strak gezicht haar tas uit het bagagerek.
Ik wil iets aardigs zeggen. Ik wil zeggen dat Petra niet verantwoordelijk is voor de kille sfeer die opeens tussen ons hangt.
Maar er komt geen woord over mijn lippen.
**
Mijn schoonmoeder heeft vanaf het moment dat ze hoorde dat Onno vermist werd besloten dat ik voor zijn lot verantwoordelijk was. Ze heeft mijn schoonvader al vanaf de avond dat ik de kinderen vond maar Onno nergens te vinden was bestookt met verdachtmakingen in mijn richting en geprobeerd hem ertoe te bewegen om aangifte bij de politie te doen. Ik heb dat pas veel later van zuster Meyer gehoord.
'Ze was zichzelf niet,' vertelde die me. 'Helemaal van de leg. Volgens haar was iedereen de kluts kwijt, behalve zijzelf. Zij wist precies hoe de vork in de steel zat. Onno was onschuldig. Hij was evenzeer het slachtoffer van jouw misdaadpraktijken als de kinderen. Ze bracht de burgemeester bijna tot wanhoop met haar theorie. Dag en nacht had ze het erover. Hij vluchtte regelmatig naar mij, om even van haar geraaskal af te zijn. Ik had heel erg met hem te doen.'
Toen mijn schoonvader niet naar Mathilde wilde luisteren, belde ze de krant. Ze trof een medewerker die wel te porren was voor een sensatieverhaal en daardoor werd het artikel gepubliceerd waar ik pas veel later iets over hoorde. Mathilde probeerde daarmee andere mensen te beïnvloeden en een hetze tegen mij te veroorzaken. Maar de zaak bloedde dood. De meeste mensen die in Rhenen woonden hielden zich erbuiten. Een paar medewerkers van het stadhuis zorgden ervoor dat bekend werd dat de burgemeester de actie van zijn vrouw verschrikkelijk vond en zich er totaal van distantieerde. De burgers kozen partij voor hun burgemeester. Mathilde was geen populaire figuur. Ze was veel te verwaand en afstandelijk.
Het is gelukkig allemaal aan mij voorbijgegaan. Nadat ik had besloten om een tijdje in Sitges te blijven onderhield ik geen enkel contact met mensen uit mijn oude omgeving, behalve met zuster Meyer en met mijn moeder. Zuster Meyer schreef me over de zaken die ze met mijn schoonvader regelde.
Minstens één keer per week belde ze me op. Ik wist dat ze mijn stem wilde horen om er zeker van te zijn dat ik nog leefde. Mijn moeder woonde intussen bij Leo in Amersfoort. Ze schreef me veel. Ze dacht nauwelijks aan wat er met mijn vader was gebeurd, vertelde ze. Die onzekerheid viel totaal in het niet bij wat mij was overkomen. Ze miste me. Ze wilde voor me zorgen. Ik was welkom in haar nieuwe huis. Ook namens Leo.
Ik stuurde af en toe een kaart terug met een groet. Ik probeerde er wel iets op te zetten over hoe het met me ging maar er kwam geen enkele tekst in me op.
De inboedel van ons huis werd verkocht en mijn persoonlijke spullen werden in de villa opgeslagen. Die van de kinderen ook, maar later heb ik gevraagd of zuster Meyer hun kleertjes en speelgoed aan een goed doel wilde geven. Ze bewaarde alleen wat babytruitjes en enkele foto's van Roos en Claire. Veel later heb ik de doos waarin alles zat bij haar opgehaald en uit mijn zicht in een kast gezet. Toen ik met Lodewijk ging samenwonen zette ik de doos op zolder tussen alle andere dozen die er al stonden. Lodewijk bewaart altijd van alles en later kwamen er nog veel meer dozen op de zolder terecht. Ik wist daardoor niet meer precies in welke doos de spulletjes van Roos en Claire zaten. En ik had ook geen enkele behoefte om erachter te komen.
Toen het november werd en de zaak in Sitges voor een paar maanden sloot, overlegde ik telefonisch met zuster Meyer wat ik zou gaan doen. Ik twijfelde of ik terug zou gaan naar Nederland. Als ik aan Rhenen dacht, kwam mijn maag bijna achter mijn oren te zitten.
Zuster Meyer vertelde me dat in het algemeen ziekenhuis in Sittard enkele vacatures waren voor verpleegkundigen. Een van haar vriendinnen, Rinie van Hoof, was hoofd van de verplegingsdienst in dat ziekenhuis en zuster Meyer had haar over mij verteld. Ik kon komen praten, als ik dat wilde. Ik maakte een afspraak met Rinie, stapte in de trein naar Nederland en ging rechtstreeks naar Sittard.Ik kon direct beginnen en sliep een paar weken in een hotel. Daarna woonde ik in de zusterflat van het ziekenhuis en ging ik op zoek naar een eigen appartement. Dat vond ik al snel en ik kocht het direct nadat ik het bezichtigd had.
Ik leefde van dag tot dag, het eerste jaar na de dood van Roos en Claire. Zo veel mogelijk werken, in vrije uren het verstand op nul en de blik op oneindig. Toen ik eenmaal in Sittard woonde, trok ik me als ik niet hoefde te werken terug in mijn huis en zocht met niemand contact. Zuster Meyer en mijn moeder waren de enige personen die ik binnenliet. Mijn moeder kwam minstens één keer in de twee weken en ze probeerde me mee naar buiten te krijgen, de stad in, naar een restaurant. Soms gaf ik toe, om haar een plezier te doen. Ze stelde vragen over mijn werk en over hoe ik me voelde. Maar verder liet ik geen vragen toe. We hadden een afspraak gemaakt. We spraken niet meer over mijn huwelijk en over mijn kinderen.
Er zat een permanent slot op mijn hart. Wat er ook om me heen gebeurde, welke aangrijpende dingen ik tijdens mijn werk ook hoorde, ik verblikte of verbloosde niet. Ik liet simpelweg geen emoties toe. Iedere avond nam ik een slaappil waardoor ik zeker zeven uren achter elkaar van de wereld was. Op vrije dagen nam ik er overdag ook wel eens een, als ik merkte dat ik te veel aan de kinderen dacht en het benauwd kreeg van het terugdringen van mijn tranen. Een aantal uren extra onder zeil betekende minder uren hoeven piekeren. Op die manier lukte het me om mijn verdriet niet te dichtbij te laten komen.
Het appartementencomplex waar ik kwam te wonen stond destijds nog op een kaal stuk grond. Later werd de hele omgeving volgebouwd en verdween mijn uitzicht op het meer in de verte. Als ik me soms geen raad wist van verdriet liep ik naar het meer. Er lagen verschillende vlonders in het water, vaak zat er iemand te vissen. Als ik op zo'n vlonder stond en naar het kabbelende water keek, werd ik meestal rustig. Soms waaide het hard en dan luisterde ik naar het klotsende geluid van de golven die over elkaar heen rolden en zich aan elkaar stootten. De harde wind kon behoorlijk spoken.
Ik had wel eens ergens gelezen dat de verdrinkingsdood een mooie dood scheen te zijn. Je zou prachtige visioenen krijgen terwijl je volliep met water.
Ik sprong niet in het meer. Maar als de wind me erin had geblazen zou ik me ook niet verzet hebben.