22
Ik ga de acties van degene die me op stang probeert te jagen negeren, heb ik definitief besloten. Ik hou de mobiele telefoon van Jeroen bij me en als er gebeld wordt neem ik op en zeg niets. Al duurt het drie uur, ik zal blijven zwijgen tot de verbinding verbroken wordt. Als het Janine is die ons lastigvalt, weet ze dat die truc is mislukt. Ik zweeg vroeger rustig urenlang als zij in mijn nabijheid was. Ik zweeg en negeerde haar. Het zal duidelijk zijn dat ik haar in de gaten heb.
Ik blijf natuurlijk wel alert, ze moet het niet wagen om in de buurt te komen. Als ze in de buurt komt, stap ik erop af. Het moet afgelopen zijn met die spelletjes. Als praten niet helpt, maakt ze kennis met een andere kant van Marijke.
Eentje die niemand kent.
Als ik overdag actief ben en fysiek goed moe word, slaap ik meestal snel in en droom nauwelijks. Het risico op dromen en nachtmerries krijgen is het grootst als ik de hele dag rondlum- mel en niets afmaak waar ik aan begonnen ben. Ik heb dus een planning gemaakt voor de komende weken. Ik ga de hele zolder opruimen. Het wordt tijd dat ik de inhoud van de vele dozen uitzoek en sorteer en dat ik verwijder wat niet meer in mijn nieuwe leven past. Het is niet goed dat er ergens in huis dingen zijn die herinneringen oproepen waar ik niets mee kan. Die me de adem kunnen benemen. Die me verdrietig kunnen maken. Ik heb een streep gezet onder het verleden toen. ik met Lodewijk trouwde. Het heeft geen enkel nut om er nog op terug te komen. Het is voorbij.
Petra heeft voorgesteld om enkele dagen te gaan fietsen in Drenthe. Ze heeft een goed betaalbaar arrangement gevonden dat vier dagen duurt. De bagage wordt van het ene naar het andere hotel vervoerd, daar heb je dus geen omkijken naar. Het zijn wel stevige fietstochten, gemiddeld veertig kilometer per dag. Prima, denk ik. Het had ook tachtig kilometer mogen zijn. Als ik maar gewoon 's avonds van moeheid bijna omval en diep en droomloos kan slapen. Vier dagen fietsen is een goede manier om de opruimklus in twee delen te splitsen.
Lodewijk knapt de laatste week zienderogen op. Hij slaapt nog wel regelmatig maar het zijn steeds korte slaapmomenten en als hij wakker is reageert hij adequater dan tot voor kort. Hij lijkt helderder te zijn dan voor het incident met de slaapmedi- catie. Ik zal iedere dag dat we fietsen opbellen naar het revalidatiecentrum. En voor we vertrekken zal ik de afspraken over bezoek nog eens grondig controleren. Het lijkt me verstandig om niet zomaar iedereen bij hem toe te laten. Ik wil dat de verpleging toezicht houdt.
Ik heb hem verteld wat ik van plan ben. Ik had me voorgenomen om niet te gaan als ik zou merken dat hij het niet prettig vindt als ik een paar dagen weg zal zijn. Maar hij reageerde juist heel vrolijk.
'Leuk,' zei hij en ik zag dat hij het meende. 'Dat is goed voor je. Je ziet zo bleek. Je tobt veel te veel.'
Hij vroeg niet waarover ik tobde en ik heb er ook niets over gezegd. Hij moet niets in de gaten krijgen van wat er gaande is. Ik ben veel te bang dat dit zijn genezingsproces negatief beïnvloedt.
Lodewijk komt iedere dag een stukje meer terug uit de afstand die door het coma tussen hem en mij is ontstaan. Hij heeft meer aandacht voor zijn omgeving en hij kijkt niet alleen naar me maar ziét me ook. Toen hij zei dat ik te veel tobde, schoot ik helemaal vol. Ik voelde de eenzaamheid van de afgelopen maanden langs mijn ziel schuren. Ik knapte opeens van verlangen.
Ik wil hem weer thuis hebben.
Naar hem kijken als hij slaapt.
De witte donshaartjes op zijn armen aanraken.
Met hem vrijen.
Samen eten op het terras.
Ik verlang naar het doodgewone van prettig leven.
Als ik met Petra een paar dagen ga fietsen verdwijnt het gevoel dat er iets niet klopt vanzelf wel. Ik hou niet van dat gevoel. Het trekt mijn stemming de diepte in, ik sta er constant door op scherp. Het maakt me moedeloos. Het sleurt me terug naar een van de momenten die voor altijd in mijn geheugen gegrift staan. Er zijn momenten in de geschiedenis waarvan de meeste mensen kunnen zeggen waar ze zich bevonden toen ze het nieuws erover hoorden. Nieuws over een grote ramp, zoals de vliegtuigen in de Twin Towers. Over een politieke moord, zoals de moord op Kennedy in Dallas. Of dichter bij huis, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Mensen weten vaak precies waar ze stonden of wat ze deden toen ze hoorden wat er was gebeurd.
Ik kan me nog altijd haarscherp herinneren waar ik was toen ik ontdekte dat er iets faliekant fout zat met Onno.
**
Onno raakte soms uit balans en dan struikelde hij of stootte zich onverwacht hard aan een tafelpoot. Ik dacht dat het te maken had met een kater. Hij hield slecht maat op feestjes, blééf pils halen en goot het naar binnen alsof het water was. Als hij dron-' ken werd veranderde hij. De Onno die ik kende verdween bij die gelegenheden. De Onno die grappig was en gevat, zaken goed kon relativeren en niet gemakkelijk van zijn stuk was te brengen werd een snel beledigde, een beetje achterdochtige en labiele man. Sentimenteel, opdringerig en nogal ontremd. Ik wist niet waar ik moest kijken als hij onder invloed van alcohol aan het tongzoenen sloeg met andere meisjes of mijn borsten betastte waar iedereen bij was.
We kregen er ruzie over en hij beloofde daarna beter te zullen opletten. 'Ik voel het zelf niet goed aankomen,' verklaarde hij. 'Het overkomt me gewoon. Opeens ben ik dronken. En de ene keer kan ik tien pilsjes drinken voor het zover is maar de andere keer raak ik na het derde glas al de draad kwijt.'
'Ik zie het anders heel goed aankomen,' was mijn weerwoord. 'We kunnen afspreken dat ik een waarschuwend signaal geef en jij dan stopt met alcohol drinken.'
De afspraak werd gemaakt en het ging een tijdje goed. Maar steeds opnieuw kwam er weer een moment dat hij mijn signaal negeerde of niet serieus wilde nemen. En zijn irritante gedrag herhaalde zich. Het leek of zijn evenwicht in de dagen nadat hij te veel gedronken had verstoord was geraakt. Hij begon te wankelen en zich te stoten en reageerde daar meestal heel boos op. Onevenredig boos, vond ik. Alsof hij niet helemaal zichzelf was. Maar dat waren allemaal incidenten die waren terug te voeren op het gebruik van alcohol. Toen hij in één week tijd drie keer achter elkaar zijn voet bezeerde doordat die plotseling een kast of een tafelpoot raakte vond ik dat vreemd. Maar ik piekerde er niet lang over. Ik negeerde het liever, tot dat bewuste moment waarop ik me realiseerde dat er iets grondig mis was met Onno.
Bij toeval kwam ik erachter dat Onno al ruim twee weken ziek thuis was. Ik moest alle weekenden werken en daarom zagen we elkaar niet. Hij belde wel een paar keer, zoals dat zijn gewoonte was. Maar hij vertelde niet dat hij zich had ziekge- meld. Ik kreeg een uitnodiging voor het verlovingsfeest van een collega en ik belde naar de kazerne om te vragen of Onno mee wilde. Toen hoorde ik het. Ik begreep er niets van.
Gelukkig kreeg ik hem direct aan de lijn toen ik naar het huis van zijn ouders belde. Ik had me al helemaal voorbereid op een stekelige Mathilde maar ik trof het. Mijn ongerustheid viel niet in goede aarde bij Onno en werd vertaald als bemoeizucht en ontkenning van de ernst van zijn ziekte.
'Over welke ziekte heb je het?' wilde ik weten.
'Dat weet je best,' was het vage antwoord. Na deze woorden hing hij op. Ik zat met open mond naar de hoorn in mijn eigen hand te kijken. Later die dag besloot ik Onno's vader te bellen op het stadhuis. Ik kreeg hem snel aan de lijn en vertelde hem dat ik er niets van begreep. Ik hoorde hem zuchten. 'Maak je maar niet ongerust,' zei hij vriendelijk. 'Hij heeft volgens mij schoon genoeg van de militaire dienst maar wil dat niet toegeven. Ik denk dat hij dit ziek-zijn nodig heeft om even bij te komen.'
'Dus het is niet echt?'
'Het is nooit echt,' meende de burgemeester. 'Ze reageren altijd op deze manier als hen iets dwarszit.' 'Ze?'
'Zijn moeder heeft ook de neiging om snel te denken dat ze ziek is.' Ik hoorde dat hij onhoorbaar probeerde te zuchten.
Ik ken er nog een, had ik willen zeggen. Ik ken nog zo'n fantast. Maar ik zei niets.Ik ging naar Rhenen, want ik wilde hem zien. En ik had me voorgenomen om te proberen hem over te halen om mee terug te gaan naar Amsterdam. Het beviel me niet dat hij de hele dag bij Mathilde in de buurt was.
We zaten in de tuin van zijn ouderlijk huis. Mathilde hield ons vanachter het keukenraam nauwlettend in de gaten. Ik had een moment de neiging om Onno onder haar ogen gretig te gaan zitten betasten. Maar ik hield me in.
Ik boog me naar Onno toe. 'Waar ben je bang voor?' vroeg ik.
'Dat ik een ziekte heb. Evenwichtsstoornis, of iets ergs in mijn hoofd. Vallende ziekte, zoiets.'
Ik had de neiging om te lachen. De term 'vallende ziekte' was echte lekentaal. Ik wilde hem corrigeren maar bedacht me. Het leek me op dat moment niet verstandig.
Hij had geen hoofdpijn of andere pijnen en kon alles onthouden wat hem verteld werd. Ik stelde dus vast dat er geen sprake kon zijn van een hersentumor.
Toen ik dat woord uitsprak sloeg Onno zijn handen tegen zijn oren. 'Hou op,' gilde hij, 'dat zég je toch niet? Daarmee roep je het noodlot over ons af.'
Ik was perplex. Wat Onno ook was, hij was niet bijgelovig. Of had ik dat mis?
Zijn reactie op mijn woorden vond ik op zijn zachtst gezegd overtrokken. Ik werd er ook een beetje bang van. Het klopte niet, vond ik, hoe hij deed. Ik was ongerust. Maar ik ergerde me ook en mijn ergernis richtte zich voornamelijk op Onno's moeder en op zijn tante. Die waren voortdurend bezig met bedenken welke ziektes ze eventueel onder de leden konden hebben. Die hadden ook vaak allerlei verschijnselen van wankel op de benen staan en zich overal aan stoten. Volgens mij was het allemaal aandachttrekkerij en zogen ze Onno mee in hun behoefte aan aandacht.
Toen zei Onno het. 'Ik word niet oud, daar moet je wel rekening mee houden.'We zaten op de bank in de achtertuin. Het was zacht weer. De groene planten in de tuin waren keurig onderhouden. Ze stonden in een kaarsrechte rij. Ik keek naar die planten en probeerde te bedenken wat ik moest antwoorden. Maar er kwam niets in mij op.
'Jij begrijpt het niet,' hoorde ik Onno naast me zeggen. Hij staarde voor zich uit. Mijn aarzelende hand op zijn knie werd driftig afgeweerd. 'Jij zult ook nooit begrijpen wat het is om niet gezond te zijn.'
Op dat moment wist ik dat er iets niet goed zat in Onno's hoofd. Er vloog een adembenemende paniek door mijn hele lijf, ik kreeg het ijskoud en voelde mijn huid rillen. Mijn hart bonkte, ik probeerde mijn ademhaling weer onder controle te krijgen. Maar behalve paniek was er nog een ander gevoel.
Medelijden.
Ik wilde iets goeds zeggen. 'Misschien begrijp ik het inderdaad niet helemaal. Maar ik laat je niet in de steek. Op mij kun je altijd rekenen.'
'Echt waar?' vroeg Onno. Hij was verrast. Ik zag dat hij tranen in zijn ogen had.
Ik knikte. 'Natuurlijk. Ik ben toch je vrouw?'
Daar heb ik de kans om mijn eigen leven overeind te houden laten glippen.
**
Het onbehaaglijke gevoel dat in mijn hoofd had plaatsgenomen liet zich door geen enkele redenering wegsturen. Het achtervolgde me dag en nacht. Ik kon me slecht concentreren en maakte een fout die me een forse waarschuwing opleverde: ik verwisselde de medicijnen van twee patiënten, waardoor een van hen een ernstige allergische reactie kreeg.
Ik schrok me wild.
'Je bent er met je gedachten niet bij,' was het verwijt van de hoofdverpleegkundige, die me aansprak op de bijna fatale fout. 'Waar loop je eigenlijk de hele dag aan te denken?'
Ik wilde vluchten.
Later heb ik ergens gelezen dat een geest die in disbalans verkeert de lichaamsprocessen kan beïnvloeden. Dat kan de enige reden zijn waardoor ik zwanger werd terwijl ik de pil slikte.
Mijn moeder had me al verschillende keren verteld dat zij heel vreemd ging eten als ze zwanger was. 'Je hoort vaak dat vrouwen die in verwachting zijn trek krijgen in dingen waar ze voorheen juist helemaal niet gek op waren. En dat ze aan de andere kant een afkeer krijgen van eten waar ze vóór hun zwangerschap nooit genoeg van konden krijgen. Ik ben een ontzettende koffieleut maar als ik zwanger was kon ik zelfs de geur van koffie niet verdragen. En tegelijk wilde ik over alle groenten die ik kookte gebakken uien hebben, terwijl ik daar als ik niet zwanger was bijna van over mijn nek ging.'
Mijn borsten deden pijn. Ik was iedere ochtend draaierig. Mijn benen sleepten achter me aan. Ik wilde er niets van begrijpen maar toch maakte ik na een paar weken een afspraak bij mijn huisarts en leverde een paar dagen later bij zijn assistente een flesje ochtendurine in.
'Ga maar vast naar binnen,' nodigde ze me uit. 'Ik ga het direct nakijken.'
De huisarts was een beetje terughoudend toen ik zijn vraag of ik getrouwd was met 'nee' beantwoordde. Hij onderzocht me en voelde aan de stand van mijn baarmoeder direct dat ik zwanger was. Hij had de uitslag van de urinetest niet eens nodig, beweerde hij.
Ik belde Onno en zei dat ik hem iets moest vertellen.
'Vertel maar,' nodigde hij uit.
'Niet door de telefoon.'
Hij dacht dat ik was weggestuurd uit de opleiding en vertelde me direct dat ik dat juridisch kon gaan aanvechten. 'Dat kunnen ze niet maken, een paar weken voor je eindexamen,' beweerde hij.
'Ik ben niet weggestuurd. Ik ben zwanger.'
Mijn hart klopte rustig. Ik was kalm. Als hij het niet wil zorg ik alléén voor het kind, dacht ik.
Onno begon te huilen. Hij greep me vast en kuste me. 'Dan wil je vast wel met me trouwen,' zei hij.
Mijn moeder reageerde verrast en een beetje bezorgd.
'Had je niet liever eerst een tijdje van je vrijheid genoten?' vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd. 'Het is welkom,' zei ik, 'bij ons beiden. Ik ben bijna klaar met mijn opleiding en Onno heeft een baan aangeboden gekregen als kandidaat-notaris in Arnhem. Zijn vader regelt een huis voor ons in Rhenen. Hij heeft genoeg connecties bij de woningbouwvereniging en later willen we een eigen huis kopen. Ik ben er blij mee.'
Ze omhelsde me hartelijk.
'Ik gun het je zo,' zei ze en ik hoorde dat ze geëmotioneerd was. 'Je hebt het verdiend. Ik heb het nog nooit tegen je gezegd maar het is echt waar: ik ben heel trots op je.'
Mijn vader keek wel even bedenkelijk. 'Had je niet gewoon kunnen wachten tot je getrouwd was?' mopperde hij. 'Tegenwoordig gaat iedereen maar met iedereen naar bed.'
Ik zag dat mijn moeder wilde protesteren maar ik sprong er- tussen. 'Wij doen het echt alleen met elkaar, vader. En we hadden het niet verwacht, ik slikte de pil. Maar we wilden toch snel trouwen en aan kinderen beginnen. Het scheelt hoogstens een halfjaar in de planning.'
'Je grijpt veel te hoog met die jongen,' mokte mijn vader. 'Had een knul uit je eigen milieu gezocht. En bespaar me de intieme details.'
Mijn aanstaande schoonvader sloot me in zijn armen. Hij kuste me hartelijk op beide wangen en zei dat hij heel blij was met mij als schoondochter. 'Je bent vanaf nu voor mij mijn schone dochter,' zei hij met een trotse blik in zijn ogen. 'En ik wil graag dat je me niet langer met "uh" of met "meneer" aanspreekt. Je kunt me gewoon "Dad" noemen, zoals Onno doet. Of "vader" of "pa". Desnoods noem je me bij mijn voornaam, wat jij wilt.'
'Dan wordt het Dad,' zei ik blij en vanaf die dag noemde ik hem zo. Dad, of Daddy. Vaak was het Daddy. Eindelijk had ik een echte vader, voor mijn gevoel. Eentje die in balans was. Eentje die me toestond dat ik hem echt kénde.
Mijn aanstaande schoonmoeder was koel. 'Ik zou maar snel in stilte trouwen. Hoe sneller, hoe beter, dan heeft niemand iets in de gaten. Het kind kan altijd zogenaamd te vroeg geboren worden.'
Ik had de neiging om in lachen uit te barsten maar ik hield me in.Mijn schoonvader kwam opeens tussenbeide. 'In stilte? Ben je nou helemaal betoeterd, Mathilde. Onno is ons enig kind. We zullen de enige gelegenheid in ons leven om de ouders van de bruidegom te zijn toch niet stilletjes voorbij laten gaan?' Hij wendde zich tot Onno en mij. 'We lopen straks even het gemeentehuis binnen en kijken of er over vier weken een mogelijkheid openstaat in de planning. Daarna gaan we direct langs hotel Buitenrust om een receptie en een diner te regelen. En ik bel Geert de Groot, van de drukkerij, of hij vanavond kan langskomen om samen met jullie een trouwaankondiging te ontwerpen. Even actie ondernemen, denk ik, het is een kwestie van strak organiseren.'
Opeens zag ik de man die behalve mijn aanstaande schoonvader ook nog de baas van de stad was. Ik kon niet ophouden met naar hem te kijken, tot ik de blik van zijn vrouw opving.
Ik deinsde terug van de haat die ik erin las.**
We kwamen terecht in een van de betere nieuwbouwwijken in Rhenen. Drie huizen onder een kap, een kleine voortuin en een grote achtertuin. Ons huis had als enige in de rij aan de achterkant ook nog een serre. Na ons huis hield de straat op en vanuit de achtertuin konden we rechtstreeks het aangrenzende bos in lopen. Ik vond het heerlijk in dat bos. Overal trof ik struiken die in bloei stonden, de een nog voller en kleurrijker dan de ander. Ik keek mijn ogen uit.
Het bos gaf rust. Rust die ik nodig had na de vermoeiende periode die achter me lag. Ik moest nog wennen aan een ander leven, waarop ik me niet goed had kunnen voorbereiden. Ik had erop gerekend dat ik een tijdje als verpleegkundige in Amsterdam zou blijven werken en Onno na zijn diensttijd ergens in de buurt van Amsterdam een baan als kandidaat-notaris zou zoeken. Het krijgen van kinderen stond in eerste instantie niet op mijn verlanglijstje.
Toen ik opnieuw in Rhenen woonde kreeg ik weer meer contact met zuster Meyer. Ze kwam regelmatig even langs om koffie te drinken en ze bracht iedere keer iets mee voor in de luiermand. Minuscule hemdjes, luierbroekjes, sokjes. Een bijtring, een rammelaar, een pluchen teddybeer.
Ik vond dat ze niet steeds iets mee hoefde te brengen maar ze wilde van geen protest weten. 'Laat me nu, ik geniet er zelf nog het meest van,' zei ze als ik aanstalten maakte om te zeggen dat al die cadeautjes niet nodig waren. 'Ik mag me toch wel een beetje oma voelen?' Haar woorden klonken eenzaam en daar raakte ik geëmotioneerd van. Maar er was dan ook weinig nodig om bij mij de tranen te laten stromen. Zuster Meyer verklaarde mij plagend 'emotioneel incontinent'.
Ik probeerde me te beheersen. Maar dat had juist een tegengesteld effect.
'Maak je niet druk om je emoties, ze horen erbij,' zei zusterMeyer op een middag. 'Kind,' ik hoorde een trillinkje in haar stem, 'het staat je zó mooi, die zwangerschap.'
Toen ik veertien weken zwanger was ging ik voor de eerste keer naar de verloskundige. Ze heette Anja van Geffen en was een vriendin van zuster Meyer. Het was een hartelijke vrouw, die me bij mijn eerste bezoek al glunderend vertelde dat ze al meer dan vierhonderd baby's ter wereld had geholpen. Zuster Meyer was op mijn verzoek met me meegegaan. De vrouwen begroetten elkaar hartelijk en zuster Meyer wees trots naar mijn al erg bollende buik. 'Daar zit een stevig nieuw wereldwonder in, denk je ook niet?' vroeg ze aan Anja. 'Als je het mij vraagt wordt dat een negenponder.'
Ik schrok. 'Dat meent u toch niet?' vroeg ik. 'Ik hoop dat het veel vruchtwater is en een beetje kind.'
'We zullen eens kijken wat we ervan kunnen zeggen,' zei Anja bedaard en ze nam me mee naar de onderzoekkamer. Ze betastte en beklopte mijn buik en deed daarna een inwendig onderzoek.
'Hoelang ben je zwanger, denk je?' wilde ze weten.
'Iets meer dan drie maanden.'
Ze schudde vertwijfeld haar hoofd. 'Dat vraag ik me af,' zei ze. 'Je baarmoeder lijkt me een ander verhaal te vertellen.'
Ze vroeg naar de datum van de laatste menstruatie en we rekenden uit hoe lang ik zwanger kon zijn.
'Mijn conclusie klopt toch?' vroeg ik. 'Misschien is het inderdaad een groot kind. Mijn moeder kreeg ook altijd grote baby's.'
'Dat zegt niet alles,' antwoordde Anja. 'Ik wil je graag over vier weken terugzien.'
Ergens in mijn achterhoofd sloop vanaf dat eerste bezoek aan Anja al een vermoeden rond maar ik negeerde het. Ik had voor mezelf vastgesteld dat ik een groot kind ging krijgen en daar hield ik het bij.
Toen ik voor de tweede keer naar Anja ging, herhaalde zich het gesprek van het eerste bezoek. De omvang van mijn baarmoeder deed vermoeden dat ik langer zwanger was dan ik dacht. Anja vroeg me dringend of ik per ongeluk niet een keer vergeten was de pil te nemen. Ik begon te twijfelen.
'Laten we het er voorlopig maar op houden dat je toch iets langer zwanger bent dan je denkt,' concludeerde Anja.
Bij het derde bezoek, weer vier weken later, zette Anja de bekende houten toeter op mijn buik. Ik hield mijn adem in toen ik voor de eerste keer het hartje van mijn baby hoorde. Het was een oorverdovend geluid, dat de hele ruimte vulde.
Zuster Meyer was weer met me meegegaan en ik hoorde haar juichen in de spreekkamer. Ik riep haar de onderzoekkamer binnen. Ze huilde van ontroering en ik huilde mee. Anja stond de situatie glimlachend te bekijken en begon toen nog eens aan mijn buik te voelen.
'Het is een erg volle buik, als je het mij vraagt,' zei ze. Toen ze me nogmaals helemaal beklopt en betast had keek ze me aarzelend aan.
'Tja,' zei ze en ze schudde een beetje vertwijfeld haar hoofd. 'Tja, wat zal ik ervan zeggen? Ik denk dat je een tweeling draagt.'
Ik lag haar helemaal perplex aan te kijken.
Ze knikte me geruststellend roe. 'Komen er tweelingen in de familie voor?'
'De moeder van mijn moeder was de helft van een tweeling.'
'En vergeet je schoonmoeder niet,' zei zuster Meyer. 'Die heeft toch ook een tweelingzus?'
Anja begon te lachen. 'Als je het mij vraagt valt er niet aan een tweeling te ontkomen,' zei ze. 'Ik ga een afspraak voor je maken bij de gynaecoloog.'
Toen zuster Meyer en ik weer buiten stonden keken we elkaar nog steeds verbaasd aan.
'Hoe voel je je?' vroeg zuster Meyer.
'Vreemd,' antwoordde ik, geheel naar waarheid. 'Driedubbel
of zoiets,' voegde ik eraan toe. Ik wist niet wat ik precies voelde bij de mogelijkheid dat Onno en ik eind december de ouders van twee kinderen zouden zijn.