15

'Ik heb maar weinig familie,' vertelde Lodewijk me in de eerste weken dat we samen waren. 'Een zus, Petra, die vier jaar jonger is dan ik. Eén kind: Jeroen. Hij is uit mijn eerste huwelijk. Mijn eerste vrouw was een Duitse. Is een Duitse, moet ik zeggen, want ze leeft nog. Maar we hebben geen contact.'

'En je ouders?' vroeg ik. 'Ooms, tantes, neven, nichten?'

'Mijn ouders zijn dood. En er leven nog wel ooms en tantes en andere familieleden, denk ik. Maar wij waren thuis niet familieziek. Ik zag de broers en zussen van mijn ouders bijna nooit, eigenlijk alleen op begrafenissen. Ze wonen ook geen van allen in Limburg. En jij?'

'Ik heb alleen nog contact met een zus, Suus. Ze heeft twee kinderen en woont in Australië. Ik heb haar al heel lang niet gezien. Je blijft niet erg goed van eikaars leven op de hoogte als het contact bestaat uit een kaart met Kerstmis en de verjaardagen.'

'Is Suus je enige zus?'

'We waren thuis met vier kinderen, drie meisjes en een jongen. Ik ben het derde meisje. Mijn andere broer en zus zie ik niet meer. Mijn moeder woont in Amersfoort. Mijn ouders zijn gescheiden.'

Lodewijk wachtte af wat ik verder ging zeggen.

'Mijn vader zie ik ook niet meer. Ik weet niet eens waar hij woont,' voegde ik nog toe.

'Is er ruzie geweest?'

Ik haalde mijn schouders op. 'Ach, ruzie. Nee, niet eens. Mijn vader vertrok en mijn broer en een na oudste zus kozen partij voor hem. Ze willen mijn moeder nooit meer zien, omdat zij wilde scheiden. Het is te stompzinnig voor woorden, vind ik.'

Gelukkig vroeg hij niet verder.

Toen Lodewijk en Petra nog kinderen waren verliet hun moeder hen. Lodewijk was zeven, Petra drie. Zij heeft geen herinneringen aan die moeder, heeft ze me verteld. Maar Lodewijk wel.

We hebben er veel over gepraat. Vrijwel vanaf het begin van onze relatie heeft Lodewijk me verteld dat het vertrek van zijn moeder een bijna desastreus effect heeft gehad op zijn mogelijkheden om vrouwen te vertrouwen. 'Ze bracht me naar bed en las nog een verhaaltje voor,' vertelde hij me op een avond. We waren toen bijna een maand samen en we zaten op de tuinbank bij de voordeur. 'Niemand schijnt iets in de gaten te hebben gehad van wat er met haar aan de hand was. Ze heeft een brief achtergelaten die aan mijn vader was gericht. Ze was helemaal klaar met die man en wilde haar vrijheid terug. Petra en mij keurde ze geen woord waardig.'

'En heeft ze nooit meer iets van zich laten horen?' Ik was met stomheid geslagen. Ik kon me met geen mogelijkheid voorstellen dat je als moeder je eigen kinderen gewoon achterlaat en ergens anders opnieuw begint.

'Pas na achttien jaar, toen ze terug was in Nederland. Ze heeft al die jaren in Amerika gewoond en ze had daar een relatie met een Amerikaanse man. Ze kreeg borstkanker en die bleek uitgezaaid te zijn naar haar botten. Toen ze te horen kreeg dat ze haar zaken moest gaan regelen kwam ze naar Nederland om af-

scheid te nemen. Ik was nog getrouwd met mijn eerste vrouw en Jeroen was net drie geworden. Op een avond belde Petra om te vertellen dat ze met onze moeder had gesproken en wat er aan de hand was.'

'Heb je haar gezien?'

'Nee, ik wilde niet. Ik heb er oeverloos over lopen robben en er met verschillende vrienden uitgebreid over gepraat. Petra kon het niet over haar hart verkrijgen om nee te zeggen, maar die was voornamelijk nieuwsgierig naar de vrouw die haar moeder was. Petra had geen last van herinneringen. Ik wel. Ik herinner me tot de dag van vandaag het gevoel dat ze me gaf door me zonder een woord te verlaten. Ik voelde me afgewezen als kind, ik was op de een of andere manier niet de moeite waard om bij te blijven. Dat heeft er heel diep ingehakt.' Lodewijk zat een tijdje diep voorovergebogen voor zich uit te staren.

'Het heeft er heel diep ingehakt,' herhaalde hij.

'Is je vader nooit hertrouwd?' vroeg ik.

'Nee. Mijn vader was de jaren na het vertrek van mijn moeder helemaal losgeslagen. Hij sleepte de meest onwaarschijnlijke vrouwen mee naar huis, de meesten bleven niet langer dan drie weken. Later heeft hij twee keer een langere relatie gehad. Er zaten heel leuke vrouwen tussen, die ik wel als nieuwe moeder wilde hebben. Liselotte, bijvoorbeeld, een zangeres. Ze had een prachtige stem, gaf concerten door het hele land. Haar relatie met mijn vader duurde langer dan we gewend waren en ik aanbad haar. Het was een schatje, hoewel ze totaal geen overwicht op ons had en absoluut geen kaas had gegeten van opvoeden. Binnen de kortste keren was ons huis een complete chaos maar dat hinderde niemand. Liselotte zong voor ons, ze speelde met ons, ze verzon de gekste dingen. Dat deed geen enkele moeder in onze omgeving.

Ik weet nog goed dat ik boodschappen voor haar moest doen bij de Vivo. Dan kreeg ik een rieten tas mee met een lang hengsel eraan en dat hengsel moest ik over mijn schouder hangen, anders kwam de tas op de grond terecht. "Goed op de centjes letten," waarschuwde Liselotte, "goed opletten dat je genoeg terugkrijgt." Als ik met de boodschappen naar buiten kwam ging ik eerst op de stoeprand bij de Vivo zitten om het wisselgeld na te tellen. Als ik ervoor zorgde dat het wisselgeld van de boodschappen altijd tot op de cent klopte, wilde Liselotte misschien wel mijn vaste moeder worden.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Het moest niet mogen dat je je kinderen zoiets aandoet,' mompelde hij.

Ik zat mijn tranen weg te slikken. Mijn hart draaide om bij de gedachte dat Lodewijk als knulletje van een jaar of acht op de stoeprand bij de Vivo zat te hopen dat een van de vriendinnen van zijn vader zijn nieuwe moeder wilde worden.

Lodewijk keek me opmerkzaam aan. 'Het raakt je,' constateerde hij.

'Het is jarenlang een komen en gaan van allerlei vrouwen geweest bij ons thuis,' ging hij verder. 'Geen goed voorbeeld voor jonge kinderen, dunkt me. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Petra en ik de verkeerde partnerkeuzes maakten. Aan wie moesten we ons spiegelen? Toen mijn eigen moeder zich uiteindelijk aandiende was het wat mij betrof te laat. Ik vond één keer afscheid nemen meer dan genoeg. Ze is teruggegaan naar Amerika en daar is ze overleden.'

Het was een paar minuten stil tussen ons.

'Ik lust wel een lekker glaasje wijn,' verbrak Lodewijk de stilte. 'Daar krijg ik altijd zin in als ik het over mijn moeder heb. Doe je mee?' Ik knikte instemmend.

Hij ging naar binnen en kwam even later terug met een fles rode wijn en twee glazen. 'Laten we het op een zuipen zetten,' stelde Lodewijk voor. 'Laten we elkaar een paar hartsgeheimen vertellen waar je alleen over praat als je genoeg drank op hebt.'

Ik verstarde.

'Wat kijk je nu opeens verschrikt, is het zó erg wat er gebeurd is?' vroeg hij zacht.

'Wat bedoel je?' Mijn gedachten werkten opeens razendsnel. Wat kon hij te weten zijn gekomen?

'Die familieruzie. Mis je je familie?'

'Ik zal het je vertellen,' beloofde ik. 'Ooit. Later, nu nog niet.'

We hebben afgesproken dat we aan het begin van de avond weer bij Lodewijk komen kijken. Kees Jan heeft me gerustgesteld. Er is niets ernstigs met Lodewijk aan de hand, volgens hem. Niets wijst erop dat dit iets te maken heeft met het coma dat Lodewijk heeft doorgemaakt. Ik hoef me niet bezorgd te maken. Het coma heeft drie weken geduurd en Lodewijk is er goed uit gekomen. Hij gaat met sprongen vooruit, iedereen ziet het. Kees Jan is ervan overtuigd dat iemand een medicatiefout heeft gemaakt. Hij wil het niet goedpraten maar zulke dingen kunnen gebeuren. Ze gaan het uitzoeken.

Ik wil hem geloven.

Ik wil niet gek worden van angst, niet opnieuw.

Ik wil me niet laten opjagen, niet nog eens.

Een van de verzorgenden heeft Lodewijk per ongeluk de medicijnen gegeven die voor iemand anders waren bestemd. Zulke fouten worden gemaakt. Ik weet er alles van. Sterker nog, ik heb zelf ook wel eens een medicatiefout gemaakt. Een stevige fout, zelfs. Die fout heeft me bijna mijn baan gekost. Het kan iedereen overkomen.

Petra gaat met me mee naar huis, ik moet Annie nog betalen. Als het goed is zit de schoonmaakklus erop en ik weet dat ze op het geld rekent.

Als we binnenkomen, snuift Petra diep. 'Hier is beestachtig grondig schoongemaakt, hoeveel flessen Ajax zijn erdoor gejast?'

'Er zijn bijna twee flessen van mijn zelfgemaakte schoonmaakmiddel gebruikt,' antwoordt Annie, die uit de keuken de gang in komt. 'En ook nog een halve pot groene zeep. Ik ben van de oude stempel. Ik geloof nog in groene zeep en in je eigen middelen. Niet in die spuitflessen waar ze je tegenwoordig mee doodgooien,' voegt ze er in mijn richting aan toe.

Ik grinnik. 'Annie heeft alle schoonmaakmiddelen die ik had ingeslagen afgekeurd,' leg ik Petra uit. 'Dus als je nog iets nodig hebt... neem maar mee.'

Annie kijkt me vragend aan.

'Ze denken dat hij gisteravond verkeerde medicijnen heeft gekregen,' leg ik uit.

'Daar ga je toch wel wat van zeggen?' informeert Annie. Haar ogen staan verontwaardigd. 'Zoiets ga je toch niet door de vingers zien? Dat komt natuurlijk door die bezuinigingen,' wendt ze zich tot Petra. 'Al die bezuinigingen gaan ten koste van het personeel. Ik heb een nichtje dat in zo'n tehuis werkt. Ze klaagt steen en been over het personeelstekort. Maar ze hebben wel drie dure managers in huis rondlopen. Snap jij het, snap ik het.'

'Ik heb het er nog wel over,' beloof ik als een gehoorzaam kind. Ik wil deze conversatie het liefst zo snel mogelijk beëindigen.

Mijn oog valt op de enveloppe die boven op het stapeltje post op het handschoenenkastje ligt. Ik pak de post en loop naar de kamer.

'Drinken we nog even samen koffie?' vraag ik aan Annie. Ze steekt haar duim in de lucht, haar bekende gebaar als ze het ergens mee eens is, en wenkt Petra mee naar de keuken.

In de woonkamer maak ik snel de enveloppe open. Er vallen vier stukken papier uit. Het zijn delen van een foto, zie ik. Dezelfde foto die ik al eerder kreeg toegestuurd. Ik zie twee paar ogen op de grond liggen, twee eigenwijze wipneusjes, twee lachende mondjes. Het is dit keer een kleinere afdruk. Snel schuif ik de stukken foto weer in de enveloppe. Ik heb het gevoel dat ik stik.

Annie heeft al koffie voor me ingeschonken. Ze kijkt me opmerkzaam aan. 'Is er iets, Marijke?' vraagt ze nadrukkelijk. 'Je ziet eruit alsof je een geest hebt gezien.'

Ik probeer luchtig te doen. 'Nee hoor, ik ben alleen geschrokken van dat paniektelefoontje. Ik was bang dat Lodewijk weer in coma was geraakt.'

Petra zit me oplettend aan te kijken. 'Kan het kloppen dat hij de verkeerde medicijnen heeft gekregen?' wil ze weten.

Ik haal mijn schouders op. 'Ik was er niet bij,' is het enige wat ik kan bedenken. Niet verder denken, zeg ik in gedachten tegen mezelf, niet nog méér paniek maken.

'Komt dat vaker voor in de verpleging?' dringt Petra aan. 'Dat moet jij toch weten? Jij bent hier tenslotte de verpleegster. Of is je kennis intussen in je tenen gezakt?' Ze richt zich op Annie. 'Het is dat ik weet dat ze in de verpleging heeft gewerkt, anders zou het niet eens in me opgekomen zijn. Ze wil er nooit over praten. Je denkt er waarschijnlijk ook nooit meer aan?' informeert ze.

Dat is me jaren gelukt. Toen ik na de dood van zuster Meyer haar enige erfgenaam bleek te zijn en een enorm geldbedrag op mijn rekening kreeg, stapte ik van het ene op het andere moment uit de verpleging. Ik had er genoeg van, beweerde ik. Ik had genoeg voor anderen gezorgd. Ik had mijn handen vol aan een groot huis, een enorme tuin en een man die graag aandacht kreeg. Lodewijk juichte mijn besluit alleen maar toe. Ik keerde het ziekenhuis en alles wat zich daar afspeelde zonder enige spijt van het ene op het andere moment de rug toe. Dit besluit veroorzaakte een enorm gevoel van opluchting. Ik sloot voor mijn gevoel iets af.

Maar sinds Lodewijk zomaar van de keldertrap stortte en iemand me belaagt met foto's die ik niet wil zien, denk ik veel aan het Wilhelmina Gasthuis en de Anna Reynvaanschool.

**

Het was een opwindende ervaring om in de hoofdstad van Nederland te wonen, een eigen kamer te hebben in de verpleegstersflat, allerlei mensen te leren kennen en er interessant uit te zien met stapels studieboeken onder mijn armen.

Ik probeerde de twijfel die me van top tot teen beheerste zo veel mogelijk te negeren. Greep ik eigenlijk niet veel te hoog? vroeg een opdringerig stemmetje in mijn hoofd zich voortdurend af. Was ik wel slim genoeg om alles wat in de boeken stond te begrijpen en uit mijn hoofd te leren? Was ik niet veel te onhandig om al die verpleegkundige handelingen onder de knie te krijgen? Zouden ze niet merken dat ik maar uit een heel gewoon gezin kwam?

Ik liep op de toppen van mijn tenen. Maar ik hield mijn rug recht en probeerde zelfvertrouwen uit te stralen. Ik had een vriend, ik slikte de pil, ik was een volwassen vrouw, ik hoorde erbij. En over mijn familie hoefde ik het met niemand te hebben.

Onno woonde om de hoek, op een zolderkamer in de Jacob van Lennepstraat. Als ik vrij was, doken we daar uren achter elkaar onder.

Na de eerste studieperiode van drie maanden werd de opleiding pas écht, in mijn ogen. Ik ging in de praktijk werken en ontving een echt salaris. Een eerstejaars leerlingsalaris, ik voelde me stinkend rijk en zette iedere maand de helft op de spaarbank.

De leerlingen die in de verpleegstersflat woonden moesten iedere avond om uiterlijk twaalf uur thuis zijn, tenzij je schriftelijk toestemming had van je ouders om elders te overnachten. Ik zag mezelf niet aan mijn moeder een briefje vragen waarop stond dat ze toestemming gaf om bij Onno te slapen. Dus als ik vrij was zorgde ik ervoor dat ik tegen twaalven binnen was en klom dan een halfuurtje later langs de brandtrap weer naar beneden. Meestal klommen we met een paar meisjes tegelijk en een van de collega's die geen vriendje had sloot de deur achter ons en sprak een tijd met ons af waarop ze ons de volgende morgen weer zou binnenlaten. Mevrouw De Graaf, onze mentrix, had dat niet in de gaten. Dachten we.

Het was opwindend en vermoeiend. Op de dagen dat ik moest werken kon ik vaak tegen negen uur 's avonds mijn ogen nauwelijks meer openhouden en als ik eenmaal in bed lag sliep ik direct in. Ik droomde iedere nacht van Onno en van wat we samen allemaal deden. Het werd steeds spannender in bed. Onno liet me boekjes zien, waar ik lacherig op reageerde. Ik durfde nauwelijks naar de foto's die erin stonden te kijken. Maar hij kreeg me wel zover dat ik toestemde als hij voorstelde om de standjes na te doen. Maar als collega's het in de afdelingskeuken over seks met hun vriendjes hadden, hield ik mijn mond stijf op slot. Ik wilde daar niet over praten, ik droomde er liever in mijn eentje van. Soms werd ik wakker van mijn eigen gekerm en luisterde dan verschrikt of er toevallig iemand op de gang liep die mij had kunnen horen. Als ik niet te moe was ging ik na tien uur wel eens met enkele collega's mee naar café De Boemerang op de Overtoom. Daar kwam Onno ook en als ik hem daar trof kon mijn avond niet meer stuk. We glipten dan om even na elven naar buiten en renden naar zijn kamer om snel te vrijen.

De eerste negen maanden van mijn praktijkperiode kwam ik terecht op de afdeling Traumatologie van het Wilhelmina Gasthuis. Er heerste daar een strak regime waar de eerstejaarsleerlingen beschouwd werden als onmondige en vooral onbenullige randdebielen. Wie zich tegen de gevestigde orde verzette werd onvoldoende beoordeeld en kon zijn speld gaan inleveren.

De afdeling werd bestuurd door een leidinggevend team van vier personen, allemaal vrouwen. Alleenstaande vrouwen, die fanatiek aan de paardensport deden. Als de dienst erop zat, 's middags om vier uur, kwamen ze doorgaans in paardrijtenue uit de garderoberuimte voor stafleden tevoorschijn, compleet met rij- laarzen en pet. Ik had een ouderejaars collega, Josien, die daar de draak mee durfde te steken. Maar wel op een manier dat de dames niet konden verstaan wat ze zei.

'Allez... hóp!' siste ze tussen haar tanden als de hoofdverpleegkundige, zuster Daalman, in strakke rijbroek met op het zeil klikkende laarzen voorbij marcheerde. 'Ttss, tsss, drafff, gaaaloppp.'

Als we po's en urinaals schoonmaakten in de spoelkeuken of samen bedden opmaakten, fantaseerden we over het liefdesleven van de stafleden. Toen Josien eens een pittige aanvaring had gehad met zuster Daalman, vertelde ze dat die stafleden het volgens haar met hun paard deden. We waren op dat moment met drie leerlingen bezig om de grote conversatiezaal op te ruimen en schoon te maken en mijn andere collega, Betty, proestte het uit terwijl ze even snel naar de deur keek of er niemand stond die het gehoord kon hebben. 'Jij komt zeker uit de stad,' zei ze tegen Josien, 'want je weet duidelijk niet wat voor een maat een paard heeft.'

'Jawel,' antwoordde Josien en aan de flikkering in haar ogen kon ik zien dat ze nog steeds razend op Daalman was. 'Maar dat soort vrouwen heeft geen kamertje maar een balzaal tussen de benen.'

Betty en ik keken haar met grote ogen aan. 'Nou zeg,' protesteerde Betty, 'dat vind ik wel een beetje te ver gaan.'

'Waar hebben jullie het over?' klonk op scherpe toon een stem uit de deuropening. An de Jong, het waarnemend afdelingshoofd, keek ons strak aan.

'O, over de prostituees die op de Wallen zitten,' antwoordde Josien opgewekt.

'Dat is geen taal voor leerling-verpleegsters,' berispte An ons. 'Laat ik zoiets niet meer horen.'Toen ik mijn tussentijdse beoordeling kreeg stond daar apart op vermeld dat ik wel eens grof in de mond was als ik samen met collega's de conversatiezaal opruimde. Ik protesteerde en zei dat ik niet aan het gesprek had meegedaan. Niets mee te maken, ik was er toch bij? De praktijkopleidster raadde me aan om de volgende keer als zoiets voorkwam de ruimte te verlaten en de zaak door te geven aan haar. Ik moest de beoordeling voor akkoord tekenen. Het liefst had ik het hele document met één ruk doormidden gescheurd maar ik wist me te beheersen.

Beheersing was een sleutelwoord. Het werd erin gestampt. Beheersing had te maken met professionele deskundigheid. De patiënt was de centrale figuur, daar draaide het om. De patiënt was degene die mocht schreeuwen, krijsen desnoods. De patiënt kon uitbarsten waarin hij wilde, al was het een gierende lach vanwege de zenuwen. Wij mochten dat niet en misschien kwam het wel daardoor dat ik op de meest ongelegen momenten de slappe lach kreeg. Ik was bang voor mijn eigen gehinnik en om te voorkomen dat ik me niet kon beheersen perste ik al bij voorbaat mijn lippen stijf op elkaar. Mijn groepsgenoten noemden me 'tuitmondje'.

Soms lukte het niet om de lach tegen te houden. Als we moesten meelopen met de grote ronde van de professor, die omringd door allerlei specialisten in opleiding als een vorst door de zalen schreed en die het klootjesvolk waartoe de verpleging behoorde geen blik waardig keurde, kon ieder verkeerd uitgesproken woord of iets anders onbenulligs me al in een stuip doen belanden. Als ik gewoon aan het werk was tussen de patiënten was er niets aan de hand maar zodra er een autoriteit tevoorschijn kwam of als er een spannende situatie ontstond, ging mijn mond met me op de loop en begon die voor zichzelf. Op ieder beoordelingsformulier werd het herhaald: leerling moet zichzelf beter leren beheersen. Ik maakte het in de ogen van mijn meerderen goed met hard werken en gehoorzaam zijn. Ik knikte 'ja', ook als ik inwendig kookte van woede en het liefst keihard 'nee' had willen gillen.

Beheersing, daar ging het om. Het werd erin geramd.Toen we elkaar bijna een jaar kenden vertelde Onno dat hij zijn ouders had ingelicht over onze relatie en mij aan hen wilde voorstellen.

'O,' was het enige wat ik als reactie kon bedenken.

'Wil je dat niet? Ik zou ook wel eens kennis willen maken met jouw familie.'

'Ja.' Ik bleef onnozel doen en ergerde me aan mijn eigen onvermogen om een flitsende opmerking te maken. Onno keek me vragend aan.

Ik haalde diep adem. 'Ik denk dat het bij mij thuis heel anders in elkaar zit dan bij jou. Mijn vader werkt in een fabriek. Mijn moeder komt uit een volkswijk. Ze hebben weinig geld. Ze eten niet eens met mes en vork.' Ik zweeg over het geheim van mijn vader en over zijn sombere kijk op de wereld.

'Dat maakt wat mij betreft niets uit,' zei Onno. 'En ik weet zeker dat mijn vader daar ook helemaal niet op let. Het zijn jóuw ouders, dat is belangrijk.' Hij deed geen mededelingen over zijn moeder.