26
De laatste tijd geeft het grote huis me een onbehaaglijk gevoel. Dat heb ik nooit eerder gehad. Ik zeg wel eens gekscherend tegen Lodewijk dat wij asociaal veel ruimte hebben maar daar blijft het bij. Lodewijk is erg verknocht aan het huis en hij moet er niet aan denken om het te verkopen. Dat begrijp ik wel, want hij heelt het destijds heel bewust gekocht om het te gebruiken voor zijn schilderactiviteiten. Hij heeft jarenlang lesgegeven aan kleine groepen jonge getalenteerde schilders die uit alle delen van de wereld kwamen. De grote schuur op het erf is omgebouwd tot lesruimte en ook voorzien van een kleine keuken, een eetkamer en enkele toiletten. De groepen zorgden zelf voor hun maaltijden en de deelnemers sliepen in de zes logeerkamers die het huis bezit. Toen ik hier kwam wonen heeft Lodewijk een aparte toegangsdeur voor de logeerkamers gemaakt, zodat wij onze privacy konden hebben. En later heeft hij ook nog een tussendeur geplaatst, waardoor het huis een volledig gescheiden logeergedeelte heeft.
Ik merk dat ik iedere avond voor ik ga slapen het slot op de voordeur van de logeerkamers extra controleer. En ik kijkook nog een keer of de tussendeur in het huis goed dicht zit. Misschien is het verstandig om er nog een paar grendels op te zetten.
Ik kan de dromen van Jeroen niet uit mijn hoofd krijgen. Hoe weet hij dat ik brieven ontvang? Heeft hij iets gezien toen hij thuis was? Heb ik een opmerking gemaakt waardoor hij gealarmeerd werd? Ik pieker erover en ik kom er niet uit. Voor zover ik weet is er geen enkele aanleiding geweest waardoor Jeroen zoiets zou kunnen dromen. Ik moet iets te doen hebben om te voorkomen dat mijn gedachten te veel op hol slaan, denk ik. Dat fietsen zal me goed doen. Als ik terug ben ga ik met de behandelend arts van Lodewijk praten over de mogelijkheid om Lodewijk verder thuis te laten revalideren. Ik weet dat hij naar huis wil, hij heeft het er steeds vaker over. Hij kan weer traplopen en we kunnen de fysiotherapeut aan huis laten komen. Ik kan zelf ook oefeningen met hem doen. Als Lodewijk thuis is, gaat het huis weer leven, denk ik. Ga ik zélf weer leven. Ik mis hier niet alleen mijn maat. Ik verlang niet alleen naar zijn lijf. Ik ben zélf niet meer compleet. Er is een stuk van mijn leven weg. Het stuk dat me houvast gaf. Waardoor mijn voeten de grond raakten en mijn ogen de realiteit vasthielden.
Ik sta niet meer stevig en ik zie niet meer goed. Dat is één deel van het vreemde gevoel in mij.
Het andere deel maakt me pas echt onrustig. Ik realiseer me iedere dag meer dat ik al jaren heb zitten wachten op het moment dat mijn geluk me opnieuw door de vingers ging glippen. Ik weet steeds zekerder dat ik al duizenden keren achterom heb gekeken of ik niet gevolgd werd. Dat ik altijd vaker dan één keer de sloten op de deuren controleerde. Dat ik post zonder afzender wantrouwde.
Er is altijd al iets geweest wat mij wilde inhalen.
Ik voelde het.Ik hoorde het.
Het was in mijn buurt.
Ik moet het tegenhouden.