35
'Kom maar, kom maar, rustig nou, je droomde midden op de dag iets verschrikkelijks, denk ik. Word eens wakker,' zegt iemand tegen me. Ik open mijn ogen en zie dat Petra over me heen gebogen staat. Achter haar staan Hans en Herman, ze kijken bezorgd naar me. Ik snik. Lig ik hier te huilen? Petra helpt me overeind en gaat naast me zitten. Hans heeft ergens een zakdoek vandaan gehaald en geeft hem aan me. Ik zit een beetje verdwaasd naar hem te kijken.
'Droomde je over je vader?' vraagt Petra zacht. Ik knik.
'Ik was er al bang voor dat dit je geen goed zou doen. Het was verstandig van je om niet mee te gaan kijken. Wij zijn ook snel teruggefietst. Niemand zat op toeschouwers te wachten en het was ook niet om vrolijk van te worden.'
Ik hef mijn hand op. 'Laat maar,' zeg ik.
Petra zwijgt een ogenblik. 'Ik heb Hans en Herman verteld dat jij ook een fataal auto-ongeluk hebt meegemaakt,' gaat ze aarzelend verder. 'Lang geleden. En dar je toen je hele gezin hebt verloren. Dan hoeven we het verder niet te hebben over wat een zwerver bij je oproept. Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik dat heb gezegd.'
'Het is goed,' antwoord ik en ik meen het. Het zogenaamde ongeluk van toen is mijn verklaring geweest voor de dood van Onno en de kinderen. Het was voor mij de enige manier om over het verlies van mijn kinderen te kunnen praten. Met behulp van een verzinsel. En dat verhaal is zo angstaanjagend dat iedereen begrijpt dat ik daar niet te veel over wil uitweiden. En vandaag kan ik dit verzinsel ook gebruiken om te zwijgen over mijn vader.
Er zit lood in mijn benen. Ik heb het gevoel dat mijn fiets tweehonderd kilo weegt en ik geen meter vooruitkom. Hoe ver is het nog naar ons volgende hotel? Ik stel de vraag aan Hans, die zich als navigator heeft aangeboden. Nog minstens dertig kilometer, is het antwoord. Hij schudt zijn hoofd. Dat lijkt hem vandaag geen haalbare kaart voor mij. Ik word ook een beetje panisch bij de gedachte dat ik zo'n enorm eind moet fietsen voordat ik op mijn bed kan ploffen en kan gaan slapen. Want dat is het enige wat ik verlang op dit moment: slapen. Lekker warm douchen, mijn tanden poetsen en onder een dekbed kruipen. Ogen dicht en heel diep wegzakken. Diep genoeg om onbereikbaar te zijn voor dromen.
'Het is nog vier kilometer tot het volgende dorp,' zegt Hans. 'We zouden daar kunnen proberen om iets voor je te regelen. Misschien kunnen ze een taxibusje organiseren waar je fiets ook in kan worden meegenomen. Lijkt je dat een goed idee?' Ik knik.
In het dorp dat we een halfuur later bereiken treft Hans in het vriendelijk uitziende cafeetje, waar je als je de dorpsstraat in komt vrijwel rechtstreeks in rijdt, een man die een schildersbedrijf heeft. Het is nergens voor nodig om een dure taxi te bellen, is die van mening. De fiets kan in zijn busje en hij brengt mevrouwtje wel even naar de plaats van bestemming. Piece of cake, no problem. Die Engelse termen leert hij van zijn jongste zoon, vertrouwt hij me toe als ik naast hem in het busje zit. Die kinderen spreken tegenwoordig nauwelijks hun moerstaal meer, alles is doorspekt van het Engels. Je moet het als ouder maar zien bij te benen. Of ik ook kinderen heb? Ik schud mijn hoofd en hoop dat hij niet verder vraagt. En dat hij doorrijdt. Hoe sneller ik in mijn bed lig, hoe beter.
>
**
De politie heeft me 's morgens tegen een uur of elf ingelicht, op dringend verzoek van mijn moeder. Er was een panieksituatie ontstaan in mijn ouderlijk huis, vertelde een agent me. De collega's uit Zaandam hadden dit aan Rhenen doorgegeven. Mijn komst was dringend gewenst. Hij vertelde me dat mijn vader spoorloos was verdwenen en dat er een melding was binnengekomen van de politie in IJmuiden over een man die de zee in was gelopen.
Mijn hart stond stil. 'Dat kan mijn vader niet geweest zijn,' protesteerde ik. 'Hoe moet hij zonder vervoer zo snel in IJmuiden zijn gekomen?'
De agent haalde zijn schouders op. 'Als iemand van plan is om zelfmoord te plegen in zee, komt hij daar,' oreerde hij vol overtuiging.
Ik wilde dat hij wegging. Hij vertrok.
Ik belde zuster Meyer en vertelde in het kort wat er aan de hand was. Ze stond binnen een kwartier voor mijn deur.
Om halftwee reed ik de straat in waar ik was opgegroeid. Er stond een politiewagen bij mijn moeder voor de deur.
Mijn gedachten sloegen compleet op hol. Er was niets aan de hand, hield ik mezelf voor. Het was een vergissing. Mijn vader was een straatje om gegaan en te lang weggebleven. Hij was achteraf toch veel dieper geschokt door de scheiding dan aanvankelijk het geval leek te zijn. Hij was bang dat hij zijn kinderen ging verliezen maar ik zou hem beloven dat ik hem niet in de steek liet. Ik was veel te egoïstisch geweest, ik dacht alleen aan mijn eigen problemen. Natuurlijk hielp ik mijn vader. Elk kind helpt zijn vader, wat er ook is gebeurd. Mijn vader zou waarschijnlijk een kwartiertje na mij binnenkomen en zich verontschuldigen voor de paniek die hij had veroorzaakt. Hij zou mijn moeder een hartelijke kus geven en tegen mij zeggen dat ik snel weer eens met haar naar de Albert Cuypmarkt moest gaan. En dat ging gebeuren.
Dan koop ik iets moois voor mijn moeder, dacht ik. Ik verwen haar. Ik ga haar vertellen dat ze het goed doet. Ik geniet van haar enthousiasme en lach om haar typische moederopmerkingen. Zoals die in een grijs verleden, toen we bij een kraam stonden waar ik nieuwe gympen paste. Het was stralend weer en het begon opeens te regenen.
'Kijk nou eens,' riep mijn moeder, 'het is kermis in de hel.' Alleen mijn moeder zei zulke dingen. Ik luisterde veel te weinig naar haar.
Mijn gedachten vlogen alle kanten op. Ik hield ze niet in bedwang.
Er was niets aan de hand, repeteerde ik. Niets aan de hand.
Maar er was geen spoor van mijn vader te bekennen. Niet in Zaandam en niet meer op het strand van IJmuiden. Een man die met zijn hond in de duinen liep had iemand de zee in zien lopen. Tegen de tijd dat de reddingsbrigade uitrukte was er niets meer in zee te vinden.
Het was niet zeker dat die man mijn vader was. Het kon iedere man zijn die op de lijst van vermiste personen stond. Dat benadrukte de politie keer op keer. Het was heel goed mogelijk dat mijn vader ergens opdook. Of terugkwam. Het gebeurde vaker dat iemand zomaar een tijdje weg was, zonder enig teken van leven te geven. En dat die persoon dan later weer kwam binnen wandelen.
'Waarom dan deze paniek?' wilde ik weten.
'Uw moeder raakte nogal buiten zichzelf,' zei de agent die steeds het woord had. Het klonk verwijtend.
'Hij is dood,' zei mijn moeder. Ze beefde. Suus haalde een vest voor haar en wollen sokken. Mijn moeder liet toe dat die haar werden aangetrokken. 'Hij heeft me belazerd,' zei mijn moeder.De dagen na de verdwijning van mijn vader lukte het iedereen om kalm te blijven. Suus zorgde voor mijn moeder. Hetty, Piet junior en ik gingen terug naar onze eigen huizen. Ik belde iedere dag minstens drie keer op om te informeren of er nieuws was. Er was nooit nieuws. Mijn vader was weg en bleef weg.
Suus ging terug naar Australië. Mijn moeder kwam Leo voorstellen. Ze wilde met hem doorgaan, ook al twijfelde ze aanvankelijk nadat mijn vader was verdwenen. Leo was leuk. Hartelijk, innemend, humoristisch. Totaal het tegenovergestelde van mijn vader. Ik sloot hem in mijn hart. Maar dat gold niet voor mijn zus Hetty en broer Piet junior. Voor hen was Leo toch een stap te ver. Ze eisten van mijn moeder dat ze met hem brak. Hij was in hun ogen de oorzaak van mijn vaders zelfmoord. Hetty en Piet junior waren ervan overtuigd dat de man die in IJmuiden de zee in was gelopen hun vader was. Mijn moeder weigerde om Leo op te geven. Toen verbraken Hetty en Piet junior het contact met mijn moeder en ook met mij, omdat ik mijn moeder steunde in haar besluit.
Ik leefde in een soort roes. Ik hielp mijn moeder met de verhuizing naar Amersfoort. Ik zorgde voor Onno en voor mijn kinderen. Ik werkte in de villa. Het was een druk leven. Het moest een druk leven zijn, om te voorkomen dat ik me liet meeslepen door mijn eigen angst.
Want ergens op de achtergrond was altijd angst. Ik kreeg er pijn in mijn rug van. Onno masseerde soms mijn schouders, als hij zich een dag goed voelde. 'Je trekt ze te veel op,' zei hij. 'Je schouders zitten bijna in je nek. Ontspan je eens wat beter.'
Ik droomde iedere nacht van mijn vader.
Soms nam ik stiekem een halve slaaptablet van Onno. Ik had die tabletten in beheer genomen, omdat ik wilde weten hoeveel hij ervan nam. Onno stond dat toe zonder ertegen te protesteren.
Die houding had ik nooit klakkeloos moeten vertrouwen.
Dad steunde me. Zuster Meyer steunde me. Ze vertelde me dat ze zelf ook mensen was kwijtgeraakt van wie ze nooit meer iets had gehoord. In de oorlog. Het was een deel van haar leven dat nooit klaar zou zijn.
'Het is iets verschrikkelijks,' zei ik steeds. 'Er valt bijna niet mee te leven. Het blijft een rol spelen. Het is veel erger dan zeker weten dat iemand dood is.'
Maar dat zei ik toen ik mijn kinderen nog had.