3

Lodewijk is in slaap gesukkeld. Zijn kin is op zijn borst gezakt en er loopt wat speeksel uit zijn mondhoeken. Hij snurkt een beetje.

Jeroen moet erom lachen. 'Papa heeft altijd slaap, Marijke, hij lijkt wel een baby.' Hij proest het uit met zijn hand voor de mond. Ik kan het niet uitstaan.

'Het komt van de advocaat,' antwoord ik, en hoor ik nu werkelijk een verdedigende toon in mijn eigen stem? 'Drie advocaatjes midden op de dag, dat is eigenlijk te veel. Ik had wijzer moeten zijn. Daar zou ik zelf ook van gaan snurken. Laten we maar teruggaan naar de huiskamer. Of wil je nog een cola? Je fles is alweer leeg.'

Ik probeer luchtig te praten. Alles moet zo normaal mogelijk zijn.

Jeroen steekt opeens zijn twee wijsvingers in de lucht. 'Nou weet ik hem weer, omdat jij over een fles praat. Nou weet ik de tweede weer, die ik straks vergeten was!'

Ik zet me schrap voor het volgende mopje.

'Waarom hebben domme blondjes altijd lege flessen in de koelkast staan?'

Ik haal met een vertwijfeld gezicht mijn schouders op. Hoe vertwijfelder ik doe, hoe groter de lol is voor Jeroen om me de clou van het verhaal te vertellen.

'Voor de gasten die niet drinken!'

Achter ons barst iemand in een bulderende lach uit. Het blijkt de man te zijn die ik al eerder in het restaurant heb gezien. Hij loopt altijd met zijn vrouw, die ook in coma heeft gelegen.

Jeroen heeft zich omgedraaid en kijkt met een verrukte blik naar de lachende man. 'Hij is goed, hè?' roept hij.

'Dié moet ik onthouden,' hikt de man nog na. 'Ik ga hem aan mijn nieuwe schoondochter vertellen. Die is blond, kijken of ze humor heeft. Maar eerlijk gezegd: ik betwijfel het.'

Lodewijk heeft een gloeiende hekel aan de dommeblondjes- moppen van Jeroen. Jeroen is er dol op, je kunt hem geen groter plezier doen dan een nieuwe te vertellen, die hij dan weer toevoegt aan zijn verzameling. Hij schrijft ze op in een dik schrift. Iedere keer als hij thuiskomt moet eerst zijn laatste aanwinst verteld worden. Een van zijn groepsgenoten heeft een computer en kan internetten. Er schijnen pagina's vol moppen over domme blondjes op internet te vinden te zijn.

'Je moet er niet om lachen,' zegt Lodewijk vaak tegen mij. 'Hij krijgt een verkeerd beeld van blonde vrouwen. Je bent nota bene zélf blond!' Ik vind dat nog steeds een belachelijk argument.

Ik voel me niet aangesproken en ik vind de meeste moppen geestig. En ik moet vooral lachen om de pret die Jeroen erom heeft. Volgens Lodewijk snapt Jeroen de meeste moppen niet. Maar dat schat hij fout in. Jeroen snapt veel meer dan Lodewijk in de gaten heeft of wil toegeven.

We lopen met een nog altijd snurkende Lodewijk naar de afdeling terug. Irma neemt hem van mij over. 'Ik leg hem wel een uurtje op bed,' belooft ze. Ze aait hem met een brede glimlach over zijn hoofd. 'Hij moet zeker zijn roes uitslapen?' Ik voel me schuldig.


Irma ziet het en ze legt een hand op mijn arm. 'Het hindert niet. Heeft hij advocaatjes gehad? Dat dacht ik al. Daar is hij dol op.' Ze wijst op een man die bij het raam zit te slapen. 'Die meneer deelt 's avonds vaak advocaat uit. Zijn vrouw brengt elke week minstens vier flessen mee, met een spuitbus slagroom. Lodewijk vindt het lekker, hij geniet ervan. Dus dat doe je goed, Marijke.'

Ik schiet vol. Irma pakt mijn arm nog steviger vast.

Ik slik een paar keer. 'Hij heeft nooit advocaat gedronken,' zeg ik en hoor mijn stem trillen. Ik zucht diep. 'Hij is een man voor champagne. Advocaat past helemaal niet bij hem. Wie weet wat dat klotecoma nog meer heeft aangericht!' Ik voel me opeens woedend worden.

'Niet boos zijn, Marijke. Ik heb niets gedaan.' Jeroen kijkt me met grote angstogen aan.

Ik ben direct weer bij de les. 'Ik ben niet boos op jou, lieverd. Ik hou veel te veel van je.' Ik grijp zijn handen en wrijf ze tussen die van mij.

Hij begint te giechelen. 'Dat kriebelt,' lacht hij en hij trekt een hand terug. 'Je jeukt. We gaan als het Koninginnedag geweest is naar Euro Disney,' verandert Jeroen zonder duidelijke aanleiding van onderwerp. 'Drie dagen. In een hotel. Het is al over veertien nachten.'

Ik realiseer me dat het bijna mei is.

'Luister je nou?' vraagt Jeroen een beetje ongeduldig. 'We hebben voor Disneyfiguren gespaard in de supermarkt. Bij tien euro boodschappen krijg je een figuur. De dubbele ruilen we met de buren. We hebben er al acht. Eerlijk waar, acht! Ik heb al het meeste geruild.'

Hij glimt van trots. De man van dertig is op dit moment een jongetje van acht. Ik zie dat Irma verwonderd naar hem staat te kijken.

**

Het cijfer acht probeerden wij thuis altijd zo veel mogelijk te omzeilen.

'Het is ons ongeluksgetal,' hield mijn moeder ons voor. 'Je vader kan er niet tegen. Hij heeft er geen goede herinneringen aan.'

Die weerstand tegen het getal acht kregen we met de paplepel ingegoten en het meest bizarre voorbeeld van die weerstand was in mijn ogen toch wel de strijd die mijn moeder volgens haar had geleverd bij de geboorte van haar jongste kind, mijn broer Piet junior. Ze was uitgerekend op de achtste februari maar daar kon voor haar absoluut geen sprake van zijn. Het moest niet gebeuren dat iemand van ons gezin op de achtste van de maand jarig was. Dat mocht niet van mijn vader. Mijn moeder raakte dus behoorlijk in paniek toen ze op die uitgerekende datum tegen een uur of drie in de middag in een rap tempo weeën begon te krijgen. De verloskundige werd gewaarschuwd en die constateerde dat het kind eraan kwam. Maar mijn moeder hield het binnen, ondanks de waarschuwingen die de verloskundige op haar losliet voor de meest verschrikkelijke dingen die er zouden gebeuren als ze niet onmiddellijk zou beginnen met persen. Het lukte mijn moeder om de zaak te rekken tot twee minuten over twaalf in de nacht, waardoor Piet junior op 9 februari werd geboren.

We hebben er allemaal een tik van meegekregen. Ik zal nooit een lot kopen dat eindigt op acht, ik boek nooit een vakantie die op de achtste van de maand begint of eindigt, ik zet de knop van de versterker op negen of op zeven maar nooit op acht. Mijn verstand weet dat het dwangmatige onzin is maar ik blijf alles wat met acht te maken heeft omzeilen.

'Het is een treitergetal,' beweerde mijn moeder. 'Het zal ons altijd blijven achtervolgen.'

Haar mening werd helemaal bevestigd in de tijd dat ik naar

de middelbare school wilde. Het boekengeld was een probleem. Mijn ouders hadden geen geld om dat bedrag op te hoesten. Ik had als gemiddeld cijfer op mijn eindrapport van de lagere school een acht nodig, omdat een acht als gemiddelde betekende dat mijn ouders geen boekengeld hoefden te betalen voor de studieboeken van de mulo. Geen acht halen betekende dat ik net als Suus en Hetty naar de spinazieacademie zou moeten, zoals ze de huishoudschool noemden. Ik werd al beroerd als ik er alleen maar aan dacht. Ik móést naar de mulo, want dan had ik meer kans om later tot de verpleegstersopleiding te worden toegelaten. Ik werd verpleegster, dat stond voor mij als een paal boven water. Ik ging mijn eigen geld verdienen en definitief afrekenen met armoede en zuinigheid. Maar eerst moest die acht gehaald worden.

Mijn hart klopte in mijn keel toen de hoofdonderwijzer in de klas verscheen en met een gewichtig gezicht een lijst tevoorschijn haalde.

'Er hebben maar drie meisjes gemiddeld een acht,' zei hij en hij keek de klas verwijtend aan. 'Dat valt me tegen.'

Ik had het gevoel dat ik flauw ging vallen van de spanning. Hij begon de lijst op alfabetische volgorde voor te lezen. Godzijdank was ik snel aan de beurt.

'Marijke van Ballegooij.' Hij zocht mijn blik over zijn leesbril heen. Voor mijn ogen verscheen opeens het gebouw van de gehate huishoudschool. Ik werd misselijk.

Mijn buurvrouw gaf me een hardhandige por tegen mijn schouder. 'Je hébt 'm,' fluisterde ze opgewonden. 'Jij wél!'

Het was niet waar, dacht ik. Ik had niets gehoord. Ze zei het om me te troosten. Zelfs toen ik de lijst in mijn hand kreeg geduwd en onderaan een glorieuze acht zag staan, geloofde ik het niet. Het kon volgens mij niet waar zijn dat een acht geluk bracht. Ik droomde het, dat zou het zijn. Het werd tijd dat ik wakker werd.

'Niet tegen je vader zeggen dat je een acht moest halen,' gebood mijn moeder. 'Hij denkt dat een zeven en een half de voorwaarde is voor de gratis boeken.'

Toen ik mijn diploma haalde was ik zestien en nog te jong voor de verpleegstersopleiding. Maar mijn moeder vond dat het tijd werd dat ik ging werken en op een avond vertelde ze dat ze in de krant een advertentie had gelezen van een particulier bejaardenhuis in Rhenen. Daar werden verpleegassistentes gevraagd, een opleiding was niet nodig, die kreeg je ter plekke.

'Dat is een mooie aanloop voor de verpleegstersschool,' was mijn moeder van mening. 'Je moet daar natuurlijk wel intern, het is te ver om op en neer te reizen.' Er klonk geen spijt in haar stem. Ik wist dat mijn afwezigheid betekende dat er weer een mond minder te voeden was.

We gingen met de trein naar Rhenen om kennis te maken met zuster Meyer, de directrice van het tehuis. Het bleek een grote, maar vriendelijk uitziende vrouw te zijn met een enorme boezem. Ik had moeite om daar niet voortdurend naar te staren. Mijn moeder en zuster Meyer voerden een geanimeerd gesprek. Het leek alsof ze de beste vriendinnen waren. Ik zat er zwijgend bij en antwoordde slechts als mij iets gevraagd werd,

'Denk je dat je er tegen kunt om van huis te zijn?' vroeg zuster Meyer.

'Vast wel,' antwoordde mijn moeder en ze keek me nadrukkelijk aan. Ik knikte. Ik kon me niets beters voorstellen dan van huis te zijn.

'Ze krijgt kost en inwoning, uniformkleding en zakgeld,' zei zuster Meyer. 'En eens in de zes weken reiskostenvergoeding om naar huis te gaan.'

'Dat is goed,' antwoordde mijn moeder. 'Als het maar niet eens in de acht weken is.'

Ik vergeet nooit de stomverwonderde blik op het gezicht van zuster Meyer.