23
New York, 1920
De eerste paar uur na hun aankomst in het immigratiecentrum op Ellis Island was Fiona op van de zenuwen. Ze zou de Amerikaanse kust nooit bereiken. Ze waren zo dichtbij - ze kon New York in de verte zien liggen - maar God zou haar en haar vader zeker straffen omdat ze anderen aan boord van het schip bestolen hadden. Ze zou in de gevangenis belanden... of erger, naar huis worden teruggestuurd.
'Wat is er met je aan de hand?' gromde Rory terwijl ze in een lange, bochtige rij stonden te wachten.
'Mijn maag doet pijn. Ik heb het gevoel dat ik moet overgeven.'
'Beheers je, meisje. Als ze denken dat je ziek bent, komen we het land niet in.'
'Ik ben bang, papa. Stel je voor dat ze in onze bagage kijken en al die dingen vinden...'
'Stil! Er gaat niemand in onze bagage kijken. Ze controleren alleen of we gezond zijn - en jij ziet groen in je gezicht. Sta rechtop! En glimlach tegen die man, begrepen?'
'Ja, papa.'
Fiona keek hoe de andere passagiers van het tussendek behandeld werden en zag dat haar vader gelijk had; de Amerikaanse ambtenaren letten niet erg nauwgezet op de bagage. Maar ze leken wel humeurig en ongeduldig met de lawaaiige massa immigranten die niets begrepen en heen en weer werden gejaagd als schapen door een herdershond. Ze had medelij -den met de arme mensen die geen Engels spraken. De spelonkachtige hal had een gewelfd plafond en het lawaai werd steeds erger toen de ambtenaren begonnen te schreeuwen, alsof de buitenlanders het dan eindelijk zouden begrijpen. De Amerikaanse versie van het Engels klonk zo anders in Fiona's oren dat zij zelf al goed moest luisteren om te begrijpen wat ze zeiden.
Toen zij eindelijk aan de beurt was voor de gevreesde inspectie door de immigratiedienst, wilde de ambtenaar er alleen zeker van zijn dat zij en haar vader gezond waren, een onderdak hadden en wat geld om zich te kunnen bedruipen. Niemand doorzocht hun bagage. Een paar uur nadat ze aangelegd hadden, zette Fiona eindelijk voet op Amerikaanse bodem.
Het gebied rondom de kade waar zij aan land gingen zag er even haveloos en vervallen uit als het Ierland dat zij achter zich hadden gelaten. Een menigte drijvers stond te wachten om met gehuurde karren de bagage van de immigranten te vervoeren en Rory onderhandelde met een nors uitziende man over een rit met zijn kar, getrokken door een oud paard. Ze hadden niet veel spullen bij zich, maar zonder de hulp van de wagenmenner zouden ze snel verdwalen in de gigantische stad. Hij bracht hen naar de huurkazerne aan de Lower East Side waar neef Darby Quinn woonde, en toen Fiona de buurt zag, wilde ze onmiddellijk terug naar huis. Het was bitter koud in New York en langs de straten lagen vuile sneeuwhopen en modderige blubber. De kleine stukjes lucht die ze tussen de hoge gebouwen kon zien, waren grauw en rokerig. Ze miste de bomen, hagen en groene heuvels van Ierland.
'Dit is afschuwelijk, papa!' Ze haalde een zakdoek uit haar zak en bedekte haar mond en neus om de stank van de open riolen tegen te houden.
'We blijven hier niet lang wonen, meisje. Wacht maar af. Voor je het weet, hebben we ons landhuis.'
Maar dat was natuurlijk niet zo. Zelfs met hun gestolen kleren werden Fiona en haar vader in New York evenmin in de kringen van de upper-ten verwelkomd als in Ierland. Neef Darby woonde met zijn gezin van tien kinderen in een overvolle huurkazerne die even lawaaiig was en net zo erg stonk als de slaapruimte van het tussendek op de boot. De eerste maand sliep Fiona met drie van haar nichtjes in één bed en werd ze elke nacht lek gebeten door vlooien. Ze moest overal in de rij staan, bij de gezamenlijke buitentoiletten en bij het ene waterpunt voor de woongemeenschap. Ratten zo groot als egels schuimden door de straten en vervuilde, slecht geklede kinderen vulden de gangen, trappenhuizen en trottoirs, vechtend en bedelend om eten. Dit kon Amerika niet zijn, het land van belofte. Iedereen leek zo verlopen, zo hopeloos. Fiona had het gevoel dat ze op de verkeerde boot was gestapt en op een verkeerde bestemming was beland.
'Het is hier erger dan thuis, papa,' zei ze toen ze door de met afval overladen straten in de buurt van East River liepen, op zoek naar werk. 'Mijn slaapkamer in Wickham Hall was in elk geval schoon en ik kreeg dagelijks drie maaltijden.'
'Nog even geduld, meisje. Eerst het belangrijkste. Als we eenmaal banen hebben en een eigen woning, gaat het vanzelf beter.' Maar zelfs Rory Quinn klonk alsof hij er niet echt in geloofde.
Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat zochten ze naar werk, trokken ze elke tip na en liepen ze elke fabriek en elk bedrijf binnen waar een bordje Hulp gevraagd hing. Fiona en haar vader hadden twee voordelen boven de meesten van de duizenden immigranten die werk zochten: ze spraken Engels en waren veel beter gekleed, dankzij de kleding die Rory had gestolen.
Op de eerste zondag na hun aankomst ging Fiona naar de mis om te proberen haar zonden goed te maken. Voordat ze deelnam aan de eucharistie, biechtte ze op dat ze haar vader geholpen had kleren uit de luxe hutten te stelen. Ze huilde toen ze haar penitentie deed. Maar daarna voelde ze zich zo rein en licht dat ze met de wierook en de rook van kaarsen naar het plafond had kunnen zweven. Haar zonden waren weggewassen, het was haar vergeven en zij werd liefdevol aangenomen.
Maar tegen welke prijs? In de kerk hing een crucifix boven het altaar, net als in St. Brigid thuis, en terwijl Fiona naar het lijdensverhaal van Jezus luisterde - hoe Hij gegeseld werd, bespot, geslagen en gekruisigd - leek de prijs voor haar vergeving haar veel te hoog. De priester had echter verzekerd dat haar zonden vergeven waren. Hij had haar een nieuwe start in haar leven gegeven, en zij was er dankbaar voor.
Maar Rory had haar hulp weer nodig.
'Amerika is kouder dan ik had gedacht,' zei hij na een lange zwerftocht over straat, op zoek naar werk 'We hebben warmere jassen nodig.' Ze wist onmiddellijk wat hij van plan was - ze hadden beslist geen geld voor nieuwe jassen.
'Nee, papa. Ik wil niet meer stelen. Als we hier betrapt worden, sturen ze ons naar de gevangenis of we worden teruggestuurd...'
'Stil, Fiona. Ik wil er niets meer over horen. Kom mee.'
Hij nam haar mee naar een winkelstraat en terwijl ze over het trottoir liepen en in de etalages keken, deed Rory of hij de rijkste man ter wereld was, met geld te over. Het was in de avond en alle winkels waren gesloten. Op straat was het echter nog verbazingwekkend druk. Fiona lette goed op haar vader en vroeg zich af wat hij van plan was. Ze merkte dat hij een politieman in de gaten hield die verderop zijn ronde deed. Zodra de man zich omdraaide, trok Rory Fiona een donker, nauw steegje tussen de gebouwen in.
Koude, waterige blubber drong door haar schoenen toen ze door de onzichtbare plassen smeltende sneeuw stapte. In de schaduwen piepten ratten Even later kwamen ze bij de achteringang van een kledingzaak uit. Het verbaasde haar hoe snel en makkelijk haar vader de deur openkraakte. Hij liep regelrecht naar een rek met herenkostuums alsof hij er van tevoren al een had uitgezocht, haalde het pak van de hanger en stopte het opgerolde kostuum achter zijn gebreide vest. Daarna zocht hij een mooie wollen mantel met kraag uit voor Fiona.
'Aantrekken!' beval bij. 'Over je andere spullen heen.'
Fiona deed het, hoewel ze in het donker nauwelijks iets kon zien. Ze was er zeker van dat de politieman elk moment kon binnenkomen. Haar vader greep voor zichzelf een tweedjas die hij over zijn jasje en uitpuilende vest dichtknoopte. Ten slotte griste hij een vilten hoed van een van de paspoppen en gooide hem naar Fiona.
'Hier is je nieuwe hoed. Opzetten.' Nauwelijks een minuut na de inbraak trok Rory de deur achter hen dicht en liep terug door het steegje. 'Geef me een arm,' beval hij toen ze bij de straat kwamen. 'Loop langzaam en kijk in de etalages. We hebben alle tijd van de wereld.'
Fiona probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat zij geen dief was - dat was haar vader. Maar ze zou nooit de mis durven bijwonen, en zeker niet in haar nieuwe kleding, als ze niet eerst ging biechten. En als ze nu dezelfde jonge priester kreeg als de vorige keer? Hij had haar gezegd niet meer te zondigen.
Die zondag wachtte Fiona met gebogen hoofd in een lege bank en hield de biechtstoelen in de gaten, tot zij een oudere priester naar binnen zag gaan. Ze stond snel op en sloot aan in de rij, terwijl ze voor zichzelf herhaalde wat ze zou zeggen.
'Vergeef me vader, want ik heb gezondigd,' begon ze. 'I-ik heb er soms moeite mee om mijn vader te gehoorzamen. Deze week... kreeg ik ruzie met hem toen hij mij iets opdroeg.'
'Je moet je vader altijd gehoorzamen,' zei de priester met een zucht. Hij klonk verveeld. Fiona vroeg zich af of hij zou opleven als iemand een interessantere zonde zou opbiechten. 'God gebiedt ons onze vaders en moeders te eren, opdat onze dagen op aarde verlengd mogen worden,' hield hij haar voor.
'Ja, vader. Ik... ik zal hem voortaan gehoorzamen.'
Fiona deed haar penitentie, maar voelde zich deze keer niet zo rein als na de eerste biecht, en ook zweefde ze niet met de wierook omhoog. De jas die ze aanhad, leek zwaar op haar schouders te drukken.
Een maand na hun aankomst vond Fiona werk bij een hoedenmaakster. Ze had haar nieuwe jas gedragen en begreep uit de manier waarop de bedrijfsleidster, mevrouw Gurche, haar van top tot teen opnam dat ze de baan te danken had aan haar mooie gezicht en haar goede kleding.
De hoedenzaak van Madame Deveau lag in een van de betere delen van de stad, niet ver van Central Park. De winkel was gevestigd op de begane grond van een gebouw met twee verdiepingen; op de tweede verdieping bevond zich het hoedenatelier. Fiona had tientallen bedrijven bezocht bij haar speurtocht naar werk en de meeste waren lawaaiige, warme en donkere ruimtes geweest die eruitzagen al: of een enkele lucifer ze tot de grond toe kon laten afbranden. Het atelier van Madame Deveau was daarbij vergeleken aangenaam, een open, ruime werkplaats waar het licht van voren en achteren binnenviel.
'Als je hard werkt en het vak leert,' verzekerde mevrouw Gurche haar, 'kun je je hier opwerken - of juist neerwerken - tot een baan als verkoopster op de begane grond.'
Fiona knikte. 'Dank u, mevrouw.' Maar het was niet haar droom om verkoopster te worden. Ze dacht aan de hoge verwachtingen waarmee ze uit Ierland was vertrokken: hier in een landhuis te wonen en te baden in weelde. Ze herinnerde zich haar moeder en zusters die in het rokerige huisje waren achtergebleven en zich maar moesten zien te redden. Ze had moeite haar tranen tegen te houden.
'Is er iets, juffrouw Quinn?'
'Nee, nee,' zei Fiona met haar mooiste glimlach. 'Ik... eh... ik ben dankbaar voor deze kans.'
Ze liepen de achtertrap op naar het atelier en mevrouw Gurche gaf Fiona een leren werkschort voor over haar kleding. De ervaren hoedenmaaksters zaten aan tafels bij het raam en maakten prachtige meesterwerkjes. Het waren getalenteerde vakmensen en Fiona vond het leuk hen allerlei hoeden naar de laatste mode in Parijs te zien maken. De rijke clientèle bestelde hoeden in alle soorten en maten, gemaakt van zijde, fluweel jacquard en brocade en versierd met lovertjes, pauwenveren, parels en kant.
Fiona's werk was echter saai en eentonig en vergde weinig vaardigheid. Haar eerste taken bestonden uit het innaaien van labels in de voltooide hoeden en het krullen van hoedenmakerslint met een stoomstrijkijzer voordat ze het als zweetband aan de binnenzijde van de hoed moest vastzetten. Toen ze na verloop van tijd meer ervaring kreeg, leerde Fiona hoe ze de voltooide hoeden op koppen van balsahout moest zetten om er de kreukels uit te stomen.
'Laat de hoeden minstens tien minuten afkoelen voordat je ze van de kop haalt,' waarschuwde mevrouw Gurche, 'anders verliezen ze hun vorm.'
Fiona werd handig met de hoedenmakersnaalden en de speciale garens waarmee allerlei decoraties werden vastgezet: bogen, bloemen, pauwenveren, geverfde hanenveren, fazantenstaarten, geverfde ganzen- en kalkoenenveren. Ze leerde patronen uitsnijden en stoffen plooien met de naaimachine. Ze werkte tien uur per dag in het atelier, van zes uur in de morgen tot vier uur in de middag, zes dagen per week. Een paar van de andere meisjes die er werkten, vertelden haar waar ze nog wat extra werk kon krijgen om 's avonds nog iets bij te verdienen.
Toen Rory Quinn ook een baan vond als sjouwer in de haven, vertrokken hij en Fiona uit het appartement van neef Darby en betrokken twee kamers in een lawaaiige huurkazerne die sterk op die van Darby leek, twee blokken verderop. Ze hadden nog geen water of elektriciteit en maakten nog steeds gebruik van buitentoiletten en de gemeenschappelijke waterkraan. Een ijzeren fornuis diende om hun eten op te koken en de kamers warm te stoken. Het was niet het leven dat Fiona zich had voorgesteld.
'Heb je er spijt van dat je uit Ierland bent weggegaan?' vroeg ze haar vader op een avond. Ze zaten aan weerszijden van het fornuis en aten de slappe stamppot die hij had gemaakt. De maaltijd bestond voornamelijk uit aardappels in een waterig brouwsel met een paar flinters vlees van een nekstuk
'Natuurlijk niet,' zei Rory tussen twee happen door. 'Hoewel ik wel graag had gewild dat Darby me had gewaarschuwd dat alle pubs hier ongeveer een maand voordat we uit Ierland vertrokken dicht zijn gegaan. Een man kan wel een pintje of twee gebruiken na een dag hard werken.'
Fiona gaf geen antwoord. Zij was blij dat er in heel Amerika geen alcohol verkocht mocht worden. Ze konden meer geld sparen als haar vader het niet aan bier verkwistte, en dat betekende dat ze haar moeder en de kinderen sneller zouden kunnen laten overkomen. Fiona verlangde naar hun komst - niet alleen omdat ze haar moeder miste, maar ook omdat ze uitgeput raakte van het vele werk. Ze moest elke morgen vroeg opstaan om ontbijt te maken en de lunchpakketten voor haar en haar vader klaar te maken voordat ze zich naar het hoedenatelier haastte. Dan, na een werkdag van tien uur, moest ze onderweg naar huis inkopen doen, het vuur in hun appartement aansteken en het avondeten koken. Na de afwas moest de gewone was nog gedaan worden, waarna de natte kleding aan waslijnen in hun kamers werd opgehangen. Het vocht van de druipende kleding en andere was maakte hun woonvertrekken klam. Na de was begon Fiona aan het verstelwerk of repareerde ze hoeden om een paar dollar bij te verdienen. Ze had maar weinig tijd over om zelf te baden en haar haar te wassen voordat ze 's avonds in bed viel voor een paar uurtjes slaap.
Nee, dit was niet het leven waarvan Fiona gedroomd had. Ze werkte hier in Amerika harder dan ze in Wickham Hall ooit had gedaan - en at aanzienlijk minder. Bijna elke avond huilde ze zichzelf in slaap, vol verlangen naar Ierland. Ze miste Kevin. Haar vader had een vreselijke fout gemaakt.
'Wanneer kunnen we mama en de meisjes laten overkomen?' vroeg ze toen ze het laatste restje stamppot op het bord van haar vader schepte.
'Niet voordat we ons een grotere woning kunnen veroorloven.'
'Maar dit is niets kleiner dan het huisje dat we in Ierland hadden. Sheila zou ook werk kunnen zoeken en kunnen helpen om...'
'Het is beter zoals het nu is. Bovendien, ik kan de overtocht voor je moeder en zusters nog niet betalen. Ik wil er niets meer over horen.'
Fiona stond op, te geërgerd om het gesprek voort te zetten, en ging water halen om de afwas te doen. Natuurlijk was het voor haar vader zo beter - hij hoefde niet alle huishoudelijke klusjes te doen na een dag werken. Toen ze in de rij stond bij het waterpunt, nam Fiona een besluit. Ze zou een manier vinden om uit deze buurt weg te komen - met of zonder haar vader.
Ze begon de rijke dames te observeren die in de hoedenwinkel kwamen: hoe zij zich kleedden, hoe ze liepen en spraken, wat ze met hun haar deden. Vergeleken bij hen zag Fiona eruit als een verfrommelde immigrante. Als ze ooit uit de goot wilde komen, moest ze meer doen dan gestolen kleren dragen; ze zou eruit moeten zien en zich moeten gedragen als een Amerikaanse.
Van de meisjes op haar werk leerde Fiona dat de mooiste en meest bewonderde vrouwen de filmsterren uit Hollywood waren. Ze begon elke week een paar cent van haar loon op te sparen zodat ze op zaterdagmiddag naar de filmmatinee kon. Ze bestudeerde alles wat de prachtige filmsterren deden: hoe ze hun haar droegen, hoe ze liepen en zich kleedden. Haar favorieten waren Greta Garbo, Mary Pickford en Gloria Swanson. Ze droomde ervan een knappe man als Rudolph Valentino of Douglas Fairbanks te trouwen.
De lente ging over in de zomer die eindelijk warmer weer en langere dagen bracht. Aangemoedigd door de meisjes op haar werk, ging Fiona op een dag na haar werk naar het winkelcentrum en kocht wat make-up. Daarna liet ze haar lange haar kort knippen, naar de laatste mode.
'O, je lijkt precies op Greta Garbo!' zeiden de vrouwen in de kapsalon. Fiona glimlachte tegen haar spiegelbeeld, tevreden over het moderne Amerikaanse meisje dat ze was geworden. Op weg naar huis kwam ze langs een warenhuis en toen ze jurken zag hangen naar de laatste mode uit Parijs, ging ze naar binnen en kocht voor elf dollar en vijfennegentig cent een nieuwe jurk van zijdecrèpe en Spaanse kant.
'Ik wil hem graag aanhouden,' zei ze tegen de verkoopster. Haar vader kon haar de jurk niet meer laten terugbrengen als zij hem al gedragen had. Niettemin maakte ze zich zorgen over wat hij zou zeggen - zeker als hij hoorde dat ze er het grootste deel van haar weekloon aan had uitgegeven.
'Wat heb jij gedaan?' schreeuwde hij toen hij haar zag. Hij nam haar van top tot teen op en keek woedend. Fiona dwong zichzelf om dapper en onvervaard te blijven staan.
'Ik heb mijn haar kort laten knippen Lang haar is helemaal uit'
'Je gezicht ziet er ook anders uit.'
'Ik heb wat make-up gekocht. Alle modebewuste vrouwen dragen lippenstift en rouge. En deze jurk is in de nieuwste Parijse stijl. Vind je hem mooi?'
'Dat is geen jurk! Het is onbehoorlijk! Het lijkt wel of je je nachtjapon aan hebt! Ik kan je enkels zien!'
'Dat is de stijl, papa. Jij hebt gezegd dat ik me als een rijke vrouw moest kleden - nou, die kleden zich dus zo. En bovendien heb ik heel mooie enkels.'
'Maar ik laat niet toe dat jij je geld uitgeeft om er als een sloerie uit te zien. Terug ermee!' Fiona voelde woede opkomen.
'Hoe moet ik ooit rijke Amerikaanse mannen tegenkomen als ik eruitzie als een verslonsde, ouderwetse immigrante? Ik dacht dat we daarom naar Amerika waren gekomen - zodat ik met een rijke man kon trouwen en in een landhuis kon wonen. Maar in plaats daarvan doe ik niets anders dan werken, een paar uur slapen en nog meer werken. Ik ben het zat! Het wordt hoog tijd dat we uit deze ellendige huurkazerne wegkomen'
Ze was nooit eerder zo tegen haar vader in opstand gekomen, en de confrontatie maakte dat ze trilde op haar benen. Maar tot haar verrassing gaf Rory Quinn toe. 'Je kunt die jurk maar beter uittrekken voordat je gaat koken,' gromde hij. 'Als je hem tenminste niet wilt verpesten.' Hij zei verder geen woord meer over haar nieuwe uiterlijk en klaagde ook niet over al het geld dat ze had uitgegeven.
Hij begon elke dag kranten te kopen en zat lang te lezen. Sommige artikelen knipte hij uit, andere omcirkelde hij. Fiona nam zijn verzameling door en ontdekte dat hij artikelen over allerlei sociale evenementen bewaarde: linten die doorgeknipt werden, openingen van galerieën, liefdadigheidsevenementen en recepties.
'Wat betekent dit allemaal? Wat ben je van plan, papa?' vroeg ze toen ze op een avond over zijn schouder meekeek.
'Ik heb een plan om hier weg te komen.' Hij keek naar haar op en glimlachte - de eerste lach die zij in tijden op zijn gezicht had gezien. 'Kom hier eens zitten en lees het nieuws van vandaag, Fiona. Ontdek wat er allemaal gebeurt in de wereld zodat je intelligent over de dingen mee kunt praten, begrijp je?'
'Meepraten... met wie?'
Hij negeerde haar vraag. 'Wist je bijvoorbeeld dat er deze herfst een nieuwe president gekozen wordt? Elke Amerikaanse staatsburger mag een stem uitbrengen op de kandidaat van zijn keuze - Warren Harding of James Cox. En vrouwen mogen ook stemmen, voor het eerst. Kun je je zoiets voorstellen?'
'En de katholieken? Mogen die ook stemmen?'
'Ja. Religie doet er hier niet toe. In Amerika maakt het niemand wat uit bij welke kerk je bent. Lees dit,' drong hij aan, met zijn vinger op de krant tikkend. 'Het gaat over het beroemdste volbloed renpaard van Amerika, Man O'War. En je moet op de hoogte zijn van de nieuwe Volkerenbond. Rijke mannen praten over dat soort dingen, en dus moet jij er ook van afweten, om met ze te kunnen praten.'
'En als ze vragen over mijzelf stellen? Wat moet ik dan zeggen?'
'Alles behalve de waarheid, dat staat vast.'
De gedachte dat ze weer een zonde zou moeten begaan, maakte Fiona bang. 'Ik ben geen goede leugenaar, papa. De nonnen zeiden dat de duivel de vader van alle leugens is en...'
'Genoeg over die nonnen. Dat is allemaal bijgelovige onzin. Als iemand je vragen stelt, zeg je dat je op bezoek bent uit Ierland - dat is in elk geval waar. Zeg dat je vader hier zaken te regelen heeft - welke zaken laat je in het midden. En vergeet ook niet naar hun linkerhand te kijken of ze een trouwring dragen. Dat doen de meeste Amerikaanse mannen die getrouwd zijn.'
Een paar avonden per week en op de zondagmiddagen trokken Fiona en haar vader hun beste kleren aan en gingen met de metro naar de betere wijken van New York, waar alle sociale evenementen plaatsvonden Ze was eerst erg zenuwachtig als haar vader zich bij verschillende gelegenheden naar binnen blufte. Maar als ze eenmaal binnen waren, kreeg ze meer zelfvertrouwen. Niemand vroeg wat ze daar deden of wilde hun uitnodiging zien.
Ze bekeek de vrouwen uit de betere kringen terwijl ze door de galerieën wandelde of op zoutjes knabbelde tijdens recepties en nam hun manieren en heldere lach al snel over. Maar de mannen boeiden haar nog het meest. Ze waren zo knap, vergeleken bij de arbeiders van de Lower East Side, zo elegant en welgemanierd. Ze vond het prachtig zoals ze vrouwen vriendelijk en attent behandelden.
'Je moet een beetje dikker worden, papa,' zei ze op een avond toen ze met de metro terugreden, die hevig heen en weer schommelde tijdens zijn dolle rit door het donker. 'Alle rijke mannen zijn gezet - en hun huid is niet bruin en verweerd van de zon.'
'Daar kan ik niets aan doen, meisje. Ik werk onder alle weersomstandigheden in de buitenlucht.'
'En je schoenen zijn een aanfluiting. Het verbaast me dat het niemand is opgevallen en dat je niet op straat bent gezet.' Ze vond het vreselijk om het hem te zeggen omdat ze wist hoe hij aan een nieuw paar zou komen, maar zij had ook betere schoenen nodig. Twee nachten later braken ze in bij een schoenmakerij en stalen beiden een nieuw paar.
Fiona en haar vader bluften zich niet alleen naar binnen bij recepties en sociale evenementen, maar begonnen ook rond te hangen in de lobby's van dure hotels. Daar kwamen vaak zakenmensen die lid waren van de Rotary om vergaderingen bij te wonen, en nu en dan glimlachte een van hen naar Fiona, of tikte aan zijn hoed. Op zondagmiddagen wandelden zij en haar vader door Central Park of over Fifth Avenue. Ze keken in de etalages van dure winkels en spendeerden iets van hun kostbare geld aan een kop thee in een van de luxe theesalons waar de rijken kwamen. Toen zij op een vrijdagavond langs een drukke theesalon liepen, zag Rory een man alleen achter een krant zitten.
'Snel, Fiona, ga naar binnen en vraag of je naast hem mag zitten,' zei hij.
'Zal hij niet denken dat ik erg brutaal ben?'
'Zeg hem dat je de hele dag aan het winkelen bent geweest, dat je moe bent en dat er geen tafeltjes vrij waren. Kom op, meid, dit is een gouden kans.' Hij duwde haar bijna naar binnen. Fiona liep met knikkende knieën verder.
'Pardon, vindt u het erg als ik hier even ga zitten?' vroeg ze de man. Hij liet zijn krant zakken en keek haar verrast aan. 'Er zijn geen tafeltjes meer vrij,' legde ze uit, met een gebaar naar de volle zaak. Ze trakteerde hem op haar mooiste glimlach.
'Geen probleem.' Hij kwam overeind en hielp Fiona met haar stoel. 'Ik ben al bijna weg, trouwens.'
'O, haast u zich alstublieft niet voor mij. Ik vind een beetje gezelschap wel prettig. Ik zou anders op een vrij tafeltje gewacht hebben, maar ik ben zo aan een kop thee toe.'
'Ik zal een ober roepen, juffrouw...'
'Quinn. Fiona Quinn. Dank u hartelijk' Ze bestelde een kop thee en hoorde de man zeggen dat het op zijn rekening moest komen. Hij vouwde zijn krant dicht en nadat de ober Fiona's thee had gebracht en het koffiekopje van de man weer had volgeschonken, ging hij ontspannen achteroverzitten om te praten. Het was een knappe man van begin dertig, met golvend bruin haar en een gladgeschoren gezicht.
'Het viel me op dat u een accent hebt. Mag ik vragen waar u vandaan komt, juffrouw Quinn?'
'Mijn vader en ik zijn hier op bezoek vanuit Ierland. Hij heeft zaken te regelen in de stad.' Ze had de woorden zo vaak voor zichzelf herhaald, in afwachting van deze gelegenheid, dat ze niet langer een leugen leken. Ze herinnerde zich haar doel, haar familie rekende op haar.
'En wat vindt u van onze mooie stad?'
'Geweldig! Ik heb de hele middag gewinkeld - daarom ben ik nu zo aan die thee toe.'
'Winkelt u hier helemaal alleen?' vroeg hij met een sympathieke blik.
'Helaas wel. Mijn vader heeft allerlei vergaderingen en zo. Ik ben bang om te ver van het hotel af te dwalen.'
'Wat hebt u gezien sinds u in New York bent? Bent u al naar de schouwburg geweest, of naar het symfonieorkest?'
'Ik vrees van niet. We zijn nog maar net aangekomen. Maar ik zou het heerlijk vinden.' Ze wachtte en hoopte dat hij aan zou bieden om met haar te gaan. Maar dat deed hij niet. 'En wat brengt u hier op een vrijdagavond?' vroeg ze toen de stilte bleef duren. 'Werkt u hier in de buurt?'
'Ik werk voor een advocatenkantoor op Wall Street, maar ik tref mijn vrouw over een uur in de stad om uit eten te gaan. Ik ben hier om de tijd te doden.'
'Op die manier.' Fiona glimlachte en probeerde haar teleurstelling te verbergen. 'Een vreemde uitdrukking eigenlijk, "de tijd doden". Hoe doe je dat precies?'
'Het is inderdaad vreemd, ja. Ik heb er nooit zo bij stilgestaan.' Hij leek heel ernstig en humorloos, en Fiona hield zichzelf voor dat het maar goed was dat hij al een vrouw had. Zij wilde een man die charmant was, knap en rijk - en, hoopte ze van ganser harte, met een beetje gevoel voor humor.
Ze begreep dat het zinloos was om het gesprek nog langer voort te zetten, dronk haar thee op en bedankte hem nogmaals dat ze bij hem mocht zitten. Daarop liep ze naar buiten.
'En?' vroeg haar vader hoopvol.
'Hij was getrouwd.'
'Och, dat is jammer. Het leek er even op dat jullie het goed konden vinden.'
'Nee, niet echt. Maar hij heeft wel mijn thee betaald.'
Op de terugweg naar hun haveloze woning en kleurloze leven, zeiden ze geen van beiden iets. Fiona had zich nog nooit zo ontmoedigd gevoeld. Ze wilde dat ze genoeg geld hadden om naar Ierland terug te gaan. Ze kon haar oude baan in Wickham Hall weer terugvragen, met Kevin trouwen en kinderen krijgen. Toen ze over de krakende trap naar hun muffe, kale kamers liep, dacht ze eraan hoeveel Kevin van haar had gehouden.
'We hebben het geprobeerd, meid,' zei Rory. Hij trok zijn dure jas uit. 'En de volgende keer proberen we het weer.'
'Het is een dom idee om je als rijk voor te doen, papa. Het zal nooit werken.' Maar Rory negeerde haar pessimisme. Hij ging aan de wankele tafel zitten die hij tussen het grofvuil vandaan had gehaald en sloeg de krant open bij de bijlagen over het uitgaansleven.
'Ik heb het!' riep hij uit en keek Fiona met een grijns aan. 'Volgende week vrijdag proberen we de schouwburg.'