11
Ik kreeg nog een ander verlies te verwerken in die herfst van 1962. De Cubaanse raketcrisis betekende de laatste klap voor mijn vriendschap met May Elizabeth. De crisis maakte de haat en angst van mensen ten opzichte van communisten nog intenser en ook al was een atoomoorlog uiteindelijk afgewend, May deed alsof het mijn schuld was dat zij een lang weekeinde in hun atoomkelder had moeten doorbrengen.
Er waren bovendien nog tal van andere redenen. We zaten nu in de brugklas van de middelbare school, en May had veel meer gemeen met Debbie Harris dan met mij. Debbie toupeerde haar haar ook, flirtte ook met jongens en luisterde net als May naar gospelplaten. May en ik zaten vrijwel steeds in dezelfde klassen en onze kleerkasten hingen pal naast elkaar, maar ze deed alsof ik niet bestond. Ik had kunnen weten dat onze vriendschap niet blijvend zou zijn. Had ik dan niets opgepikt van de lessen die oom Leonard me al die jaren gaf over het proletariaat en de bourgeoisie? Soms wenste ik dat de wereld was vergaan toen ik in Deer Falls rollade zat te eten bij mijn oma.
Op de middelbare school zaten kinderen uit alle dorpen uit de omgeving, zodat ons jaar nu honderdéén leerlingen telde in plaats van de zevenenveertig van vroeger. May Elizabeth vond een hele groep nieuwe vriendinnen om mee om te gaan, modieuze meiden die sport-beha's droegen, jarretels en nylonkousen. Haar zondagse schoenen hadden nu kleine hakjes. Ik viel weer terug in mijn status van 'pietjes-Kathy' omdat ik niet de juiste kleren aanhad en mijn haar niet naar de laatste mode droeg. Het was moeilijk om wat dan ook met mijn kapsel te doen, omdat we bijna altijd tekort aan shampoo hadden en ik mijn haar met gewone zeep moest wassen boven een roestige gootsteen.
Mijn vader kwam die winter voorwaardelijk vrij en hij bleef langer thuis dan ik me kon herinneren van enige andere keer. Hij zou een baantje hebben in Bensenville en reed elke dag met oom Leonard mee. Ik vroeg hem niet waar hij werkte. Ik wilde het niet weten. Ik was nog steeds kwaad op hem omdat hij een ex-gevangene was en ik weigerde me door hem te laten knuffelen of opmonteren. Bovendien had hij er een dagtaak aan om Annie op te vrolijken. Wat voor werk hij ook deed, ik geloof niet dat hij er veel plezier in had, want hij kwam elke avond moe en triest thuis. Het leek wel of we allemaal de volgende jaren treurig en desolaat ronddoolden. Mama, oom Leonard en Annie waren altijd al triest geweest, maar nu sloten papa en ik aan in hun treurige rij.
De treurnis werd nog groter toen president Kennedy een jaar later, in november 1963, werd vermoord. Ik herinner me dat ik van school naar huis liep en mijn moeder huilend voor de televisie vond. 'Iemand heeft net president Kennedy doodgeschoten,' zei ze.
Ik kon het niet geloven. 'Waarom?'
Die vraag bleef het hele land nog jaren bezighouden. We waren allemaal bedroefd, zelfs oom Leonard, die de president al lang voor het incident in de Varkensbaai niet mocht. 'Het is toch een schok,' mompelde hij. 'Schokkend.'
Het leek daarna of we dagen als verdoofd voor de televisie zaten en de nieuwscommentatoren maar door hoorden praten over de Texas Book Depository, het grasheuveltje en Lee Harvey Oswald. We zagen eindeloze herhalingen van Jackie Kennedy met haar dophoedje en haar roze, met bloed besmeurde mantelpakje, overmand door verdriet en volkomen lamgeslagen. Toen de communistische banden van Lee Harvey Oswald aan het licht kwamen, vreesde oom Leonard voor een reactie en was hij bang dat hij de stad weer zou moeten verlaten.
Toen ik op een zondagmorgen terugkwam uit de kerk, vond ik mijn vader in alle staten. Hij schreeuwde: 'Iemand heeft net Lee Harvey Oswald neergeschoten!
De volgende dag keken we naar de uitvaartplechtigheid van de president, diep getroffen door het zwarte paard zonder ruiter, met de lege rijlaarzen omgekeerd in de stijgbeugels. De houding en moed van zijn jonge weduwe Jacqueline inspireerde ons; de tragiek en diepe symboliek van het afscheidssaluut van de kleine John-John greep ons bij het hart. Ik treurde, niet alleen om president Kennedy, maar om alles waar hij voor stond. Hij was een machtig man geweest, knap en sterk, gezegend met een mooie vrouw, aandoenlijke kinderen, jakdom en respect. Mijn familie leek in de verste verte niet op die van hem en ik zou nooit de eigenschappen kunnen hebben die hij had. Maar even had ik bijna het gevoel gehad dat ik ze wel bezat. De Kennedy's stonden voor het Amerikaanse ideaal, de glanzende First Family van het land en we hadden de perfectie in hen geproefd. Nu was dat ideaal wreed vernietigd en was het perfecte leven waar ik zo naar hunkerde weggevaagd door een kogel uit het geweer van een moordenaar. Het was niet meer geweest dan een droom.
Voor de meeste jonge mensen van Riverside klaarde de treurige sfeer maanden later eindelijk op door de komst van de Beatles naar Amerika, in februari 1964. Onze televisie was inmiddels zover heen dat de presentator in een sneeuwstorm leek te staan die hem tussen de boven- en onderkant van het scherm heen en weer slingerde. Maar toen ik op een avond een optreden van de Beatles zag, waarin ze I Want To Hold Your Hand zongen, werd ik verliefd op Ringo Starr. Yeah! Yeah! Yeah!
De volgende dag kwamen alle jongens op school met hun haar over hun voorhoofd gekamd. De meisjes begonnen platen van de Beatles te kopen, via transistorradio's naar hun liedjes te luisteren en alles over John, Paul, George en Ringo te lezen in de muziekbladen. Ik had geen platenspeler of radio, laat staan geld voor muziektijdschriften. Alle kennis die ik van de vier megasterren had, kwam via de stukjes informatie die ik toevallig in de gangen van de school hoorde, 's Avonds lag ik op mijn matras te dromen en te fantaseren dat ik Ringo Starr op wonderbaarlijke wijze zou ontmoeten en dat we nog lang en gelukkig in zijn landhuis in Engeland zouden leven. Maar ik zou vrijgevig zijn met mijn nieuwe rijkdom: ik zou een nieuwe televisie kopen voor mijn familie, als afscheidscadeau.
In 1964 begon het middelbare schoolleven pas echt, in een heel ander wereldje dan de brugklas was geweest. Niettemin bleef het een wereld waarin ik gemeden en buitengesloten werd. Tijdens de middelbare schooljaren namen mijn leven en dat van May Elizabeth totaal verschillende wendingen, alsof we in een soort parallelle universums leefden. May en haar vriendinnen waren cheerleaders, hadden vriendjes en kregen vaste verkering. Zij werd tot aanvoerster van de cheerleaders gekozen en kwam in een cabriolet naar het sportveld met een boeket rozen in haar hand. Ze wuifde met haar handschoentjes aan als de Engelse koningin. Ik zag haar optreden niet echt omdat ik nooit naar de sportwedstrijden ging, maar haar foto kwam levensgroot in het schoolkrantje te staan.
May's broer Ron was een gevierde quarterback en de aanvoerder van het basketbalteam en de koning van het bal. Hij reed in een rode Ford Mustang en werd omringd door mooie meisjes. Mijn broers brachten de wijkagent aan de drank en het enige wat er om hen heen zwermde, waren beschuldigingen. Als er iets vermist werd, vernield was, beschadigd of verbrand, was het de schuld van de broertjes Gallagher. Het waren regelrechte gangsters geworden: ze schoten straatlantaarns uit met katapulten, smeerden autoruiten onder de zeep, lieten rotjes afgaan in brievenbussen en stalen snoep, strips en waterpistolen uit de supermarkt en Brinkley's Drugstore.
'De appel valt niet ver van de boom,' hoorde ik mensen opmerken. 'De vader deugt niet, en de zoons evenmin.' En ze hadden gelijk. Ik was oud en wijs genoeg om te begrijpen wat er ging gebeuren toen Slome enJTmet papa gingen 'winkelen' in Bensenville. Hij had ze goed opgeleid. De arme winkelbedienden hadden het zo druk om de twee straatschoffies in de gaten te houden dat niemand merkte hoe Donald Gallagher allerlei waren in zijn mouwen en jas stopte.
'Heb jij nog iets nodig uit de winkel, Kathleen?' vroeg hij altijd als hij met de jongens in de roestige Ford stapte.
'Nee, dank je.' Mijn haar voelde altijd viezer aan als ik het met gestolen shampoo waste.
Terwijl de andere kinderen naar honkbal- en basketbalwedstrijden gingen, werkte ik als afwashulp in het restaurantje van Riverside. Met mijn muisbruine haar, magere lijf en platte borst was ik met zestien jaar niet leuk of aantrekkelijk genoeg om serveerster te worden, en dus hielden ze me achter in de zaak verborgen. Het restaurant was de pleisterplaats van de stad, waar alle kinderen na de wedstrijden kwamen om hamburgers, patat en milkshakes naar binnen te werken. Soms hoorde ik May Elizabeths heldere lach boven het geraas van het afwaswater uit, of zag ik een glimp van haar als ik de serveerster door het aangeefluik een stapel schone borden aanreikte.
Ze was nu mooi, met blond haar en een lichte huid. Haar pafferigheid had zich over haar groeiende lichaam verdeeld en haar weelderige vormen gegeven. Ze stond altijd in het middelpunt van de belangstelling, was altijd een en al leven en dramatiek. Ik wenste haar het beste. Ik was jaloers op haar. Ik wist dat ik nooit zo kon worden als zij.
Ik had zo'n hekel aan mezelf dat ik ten slotte ophield in de spiegel te kijken. Ik haatte mijn tengere, onderontwikkelde lichaam, mijn piekerige haar en mijn slobberige, derdehands kleding. Ik haatte het hoe mijn kleren stonken, hoe ons huis stonk, hoe ik stonk na een ploegendienst in de vette keuken van het restaurant. Ik had geen vriendinnen, laat staan vriendjes. Ik ging naar school, zat in de klas zonder een woord te zeggen, at mijn lunch alleen in de kantine en liep alleen weer naar huis. Het viel niemand op dat ik nooit naar schoolfeesten ging, naar wedstrijden, of dat ik nooit bij het restaurant rondhing.
Niemand zei ooit: 'Hé, waar is Kathleen Gallagher? We moeten haar vragen of ze mee wil.' Niemand merkte dat ik nooit meer naar de zondagsschool ging en dat ik nooit meer in de kerk kwam. Het kon niemand iets schelen.
Ik haatte mijn leven.
Ik had voortdurend ruzie met mijn moeder. Zo lang als ik me kon herinneren had ze bij ruzies altijd de zijde van de jongens gekozen en de andere kant opgekeken terwijl zij alles wat ik bezat vernielden. Maar de laatste druppel kwam toen Slome enJTmijn nieuwe, opgevulde sportbeha stalen en voor een dollar aan Charlie Grout lieten zien. Dankzij Slome en JT wist iedereen op de middelbare school van Riverside dat pietjes-Kathy neppers had.
'Ik heb geen enkele privacy!' schreeuwde ik tegen mijn moeder. 'Ik ben het meer dan zat om een kamer te delen met mijn ziekelijk perverse broertjes!' Ik was een vrouw geworden en ik wilde in alle rust mijn benen kunnen scheren, zonder dat mijn broers tegen betaling vrienden door het gat lieten kijken waar de deurknop van de badkamer had horen te zitten.
'En wat denk je dat ik daaraan kan doen?' zei mijn moeder. 'Moet ik soms een nieuwe kamer bouwen?'
Ik wist dat ze nooit enige actie zou ondernemen, en dus deed ik het zelf. Oom Leonard was bij zijn vriendin gaan wonen nadat mijn vader was thuisgekomen en ik besloot dat Slome enJTvoortaan in zijn oude 'slaapkamer' in onze woonkamer konden slapen. Ik sleepte hun matrassen en kussens door de gang en duwde al hun kleren, katapulten, lucifers en andere gestolen goederen in oom Leonards 'kast' van hardboard achter de bank. Het leek de jongens niets uit te maken dat ze verplaatst waren. Ze sliepen de helft van de tijd toch al op de vloer in de woonkamer. Een matras maakte het alleen maar wat comfortabeler.
Eindelijk had ik een klein beetje privacy, en om dat te vieren kocht ik een haakslot in de ijzerwinkel van het dorp, dat ik zelf aanbracht met de schroevendraaier van papa. Niet dat een slot mijn broers ooit kon tegenhouden, maar misschien zou het hun een beetje vertraging opleveren.
Het volgende jaar op de middelbare school begon mijn figuur eindelijk te veranderen en ik groeide uit de meeste van mijn kleren. Ik had toch al nauwelijks genoeg kleding, maar dat mijn moeder het geld of de energie niet had om op gezette tijden naar de wasserette te gaan, maakte dat de situatie bijna permanent kritiek was.
'Moet je eens kijken,' zei ik tegen haar en liet haar de gaten in mijn 'goede' katoenen bloes zien. 'Ik heb nieuwe kleren nodig.'
'Ik zal Leonard vragen of hij je naar de kringloopwinkel in Bensenville kan brengen.'
'Ik haat kringloopkleren. Ze stinken als natte honden. Waarom kan ik niet voor één keer eens iets nieuws kopen?'
'Denk je dat jij beter bent dan de rest van ons? Denk jij dat jij nieuwe kleding verdient terwijl wij maar in tweedehands moeten lopen?'
'Jij zou zo nu en dan ook eens nieuwe kleding kunnen kopen,' kaatste ik terug. 'Waarom moet je er altijd als een slons bij lopen? Waarom kun je niet zijn zoals andere moeders?'
'Ik heb helemaal genoeg van jou,' zei ze. 'Ik denk niet dat jij een tochtje naar de kringloopwinkel verdient. Je doet het maar zonder totdat je je houding verandert.'
Van mijn vader had ik misschien meer begrip gekregen, maar ik weigerde het hem te vragen. Ik wist hoe hij 'winkelde' en ik wilde niet op mijn geweten hebben dat hij weer in de gevangenis zou belanden omdat ik nieuwe kleren wilde. Bovendien zou ik me nog meer schamen als ik in gestolen kleding rondliep dan in tweedehandsjes van de kringloop. In de loop van de tijd werd mijn kledingkast steeds schraler en werden de ruzies met mijn moeder feller en frequenter.
'Kun je dit alsjeblieft tekenen?' vroeg ik haar op een middag. 'Ik wil graag rijlessen nemen in het volgende semester.' Ik liet haar het inschrijfformulier zien en hield mijn adem in toen ze de laatste regels las en de cursusprijs en toelatingspremie zag.
'Nee. Dat kunnen we niet betalen.'
'Ik betaal bet met bet geld dat ik in bet restaurant verdien. Alsjeblieft... je hoeft alleen maar te tekenen om toestemming te geven.'
'Ik heb al nee gezegd. Het is een verspilling van tijd en geld, want we hebben toch geen auto waar jij in zou kunnen rijden.'
'Misschien laat oom Leonard me in zijn auto rijden.'
'Ik heb het al deze jaren zonder een rijbewijs kunnen redden, en dat kun jij ook.'
Mijn hulpeloosheid en hopeloosheid maakten me ziedend. 'Ik haat het dat ik hier woon, ik haat deze familie en ik haat jou!' schreeuwde ik. 'Ik ga bij Connie en oom Leonard wonen.' Ik had nooit gedacht dat ik dat nog eens zou zeggen. Dat ik ervoor koos om bij mijn communistische oom en zijn vriendin in te trekken, gaf aan hoe wanhopig ik was. Zij gingen nu al zo'n zeven jaar met elkaar om en woonden ten minste de helft van die tijd al samen. Als Connie er nog steeds op hoopte ooit in het huwelijksbootje te stappen, zou ze van een koude kermis thuiskomen. Volgens oom Leonard was het huwelijk iets voor dwazen en kapitalisten.
Mijn moeder verblikte of verbloosde niet bij mijn hatelijke opmerkingen en dreigementen om weg te lopen. 'Daar komt niets van in,' zei ze. 'Connie Miller is een simpelaar. Er is maar één reden waarom mannen zich tot vrouwen zoals zij aangetrokken voelen.'
Ik had een aardig idee van wat die reden moest zijn.
Ik moest iemand anders de schuld geven voor het ellendige leven dat ik leidde, en omdat mijn moeder een makkelijk doelwit was, besloot ik dat het allemaal baar schuld was. Op school hadden we een les over alcoholisme gehad en ik begon me af te vragen of mijn moeder soms heimelijk dronk. Misschien was dat de reden dat ze zich al die jaren in haar kapel terugtrok -hoewel het voor mij wel een raadsel bleef hoe ze zich de alcohol kon veroorloven als ze niet eens geld had om gewone boodschappen te kopen. Mama was altijd zwak en uitgeput en haar ogen hingen altijd half dicht, ongeacht hoeveel slaap ze had gehad. Ze had nooit genoeg energie om een maaltijd te koken, het huis schoon te maken of de jongens uit de moeilijkheden te houden.
Als zij niet zo'n verslonsde kluizenares was, zou ik op school misschien niet overal buiten staan, dacht ik. Als ze nog in Deer Falls had gezeten, bij oma Fiona, zou ik in elk geval in een leuk appartement hebben gewoond, waar het naar lavendel rook in plaats van naar verrotting en urine. Ik was bokkig, bitter en had een grote mond. Wat mijn moeder ook tegen me zei, mijn standaardantwoorden waren: 'Waarom zou ik?', 'Wat kan het jou schelen?' en 'Ik wilde dat jij mijn moeder niet was'.
Haar antwoord galmde als een monotoon refrein door onze kleine woning: 'Ik ben het helemaal zat met jou, Kathleen...'
Ik haatte mijn leven. Ik zat uren achter elkaar onstuitbaar te huilen in mijn kamer, en niemand kwam ooit vragen wat er aan de hand was. Ik dacht minstens drie keer per week aan weglopen. Een van die momenten was toen mijn moeder weigerde mij mee te laten gaan op de schoolexcursie naar Washington DC, ook al betaalde ik ervoor met mijn eigen geld.
'Ik ga weg en ik kom nooit meer terug!' brulde ik.
'Ga je gang. Hoe ver denk je te komen?'
'Ik ga naar Deer Falls om bij oma Fiona te wonen!'
Het gezicht van mijn moeder vertrok vreemd. Eerst kon ik niet uitmaken wat het betekende, maar net voordat ze haar hoofd afwendde, zag ik tranen in haar ogen. Het was verdriet.
'Je grootmoeder is dood.' Ik hoorde bitterheid in haar stem.
Ik had Fiona maar één keer gezien, maar toen ik aan mijn mooie, elegante, sherry drinkende en naar grijs gedraaide platen luisterende oma dacht, voelde ik het verlies even pijnlijk alsof ik haar de vorige dag nog had bezocht.
'Nee! Je liegt! Hoe is ze gestorven? Waarom heb je me dat niet verteld? Waarom hebben we haar nooit meer opgezocht voordat het te laat was?'
Mijn stem werd bij elke vraag hoger en harder. Maar mijn moeder schudde alleen haar hoofd en ging naar buiten, naar haar kapel. Ze sloeg de keukendeur hard dicht. Ik liep door de voordeur naar buiten, en sloeg ook die hard dicht.
Ik stak de brug over en liep door Riverside. Het kon me niet schelen waar ik zou belanden. Het liefst was ik op het gras van de begraafplaats gaan liggen en overleden, net als Sarah Hawkins. Ik zou het ook gedaan hebben, maar we hadden geen graf gereserveerd en de beheerder zou me waarschijnlijk wegjagen.
De tranen liepen over mijn wangen. Mijn grootmoeder had me het gevoel gegeven dat ze van me hield - dat ik iemand was om van te houden - en nu was ze voor altijd weg. Ik was zo kwaad dat ik iemand in elkaar wilde slaan. Toen ik de auto van mijn oom voor hun appartement in de straat zag staan, rende ik naar boven en bonkte op hun deur. Hij en Connie woonden in twee kleine kamertjes boven de supermarkt waar Connie werkte.
Connie liet me binnen en ik gooide oom Leonard mijn vraag direct voor de voeten. 'Wanneer is oma Fiona overleden?'
Mijn oom zuchtte en al het leven leek uit zijn magere lijf te verdwijnen, alsof de poppenspeler de touwtjes plotseling had losgelaten. Hij leunde tegen het aanrecht in Connies kleine keukentje. 'Meer dan vier jaar geleden - een paar maanden nadat we haar hebben opgezocht, eigenlijk.'
'Waarom heb je het me niet gezegd?'
'Je kende haar nauwelijks,' verdedigde hij zich.
'Ik kende haar wel! Zij was mijn grootmoeder! Ik zou naar haar begrafenis zijn gegaan!'
'Er was geen begrafenis. Dat is alleen maar geldverspilling. Begrafenissen zijn voor dwazen die in God en een hiernamaals geloven.'
Het was meer dan ik kon hebben. Dat die mooie, lieve Fiona zonder rouw en zonder liefde in de afvalbak was gegooid - of waar communisten hun overleden geliefden dan ook opborgen - was een bittere dreun.
'Hoe kon je!' schreeuwde ik, trillend van woede en verdriet. 'Oma Fiona geloofde in God, en dat doe ik ook!'
'Alsjeblieft, liefje, kalmeer een beetje,' zei Connie. Ze keek bezorgd. 'Haal maar diep adem en drink een beetje water.'
'Nee! Ik wil mijn grootmoeder!'
Fiona was de enige geweest die ooit van mij had gehouden. Dat kon ik zien aan de manier waarop ze me aankeek als ze met me praatte, aan de manier waarop ze mijn haar aanraakte en haar zachte, gerimpelde hand op mijn wang legde. Ik herinnerde me alle mooie dingen die zij had en hoe ze mij haar halskettingen en ringen had laten passen. Nu was ze voor altijd verdwenen, en ik had niets wat me aan haar herinnerde.
'Wat heb je met al haar spullen gedaan?'
'Ik heb het opgeruimd,' zei oom Leonard kil.
'Is er helemaal niets van haar achtergebleven? Een speld... een ring... iets?' Mijn ogen brandden en mijn wangen waren nat, maar ik kon niet ophouden met huilen.
'Het was allemaal nutteloze rommel, Kathleen. Het is weg.'
'Ik haat jou!' schreeuwde ik en stormde op hem af. Ik stompte op zijn borst en probeerde hem evenveel pijn te doen als hij mij had gedaan. Maar hij was sterker dan het leek. Hij greep mijn polsen zo stevig vast dat het pijn deed en hield mijn armen op afstand.
'Ik denk dat ik je beter naar huis kan brengen.'
'Nee, ik wil nooit meer terug naar huis,' snikte ik. 'En zeker niet met jou!'
Connie deed het beste wat iemand had kunnen doen. Ze knikte tegen mijn oom dat hij weg moest gaan, nam me in haar armen en liet me uithuilen. 'Ga weg, Leonard,' zei ze over mijn schouder. 'Kun je niet zien dat ze kapot is van verdriet? Laat haar maar even bij mij.'
Oom Leonard vertrok en Connie maakte sussende geluidjes en luisterde hoe ik al mijn haat en woede eruit gooide. Toen ik ten slotte een beetje kalmeerde, maakte ze een kop hete chocola en een kaastosti voor me. Die nacht sliep ik bij haar op de bank.
De volgende dag was het zaterdag en ze maakte lekkere toastjes met boter en stroop. Daarna zette ze speciaal voor mij de radio aan op een popzender en we dansten op blote voeten op liedjes van de Beatles.
'Kan ik niet bij jou komen wonen, Connie?' vroeg ik toen zij naar haar werk in de supermarkt moest. 'Ik wil nooit meer naar huis terug.'
'Ik zou dolgraag ja zeggen, lieverd. Ik heb altijd al kinderen willen hebben, dat weet je. Maar jij moet echt terug naar je familie.'
'Waarom trouw je dan niet om een gezin te stichten?'
Ze glimlachte treurig terwijl ze haar werkschort over haar hoofd trok en rond haar brede middel vastbond. 'De enige man van wie ik ooit heb gehouden, is jouw oom Leonard. En hij wil geen kinderen.' Ik zag dat het een pijnlijk onderwerp was voor haar en ging er dus niet op door.
'Misschien zie ik je nooit weer,' zei ik toen ik haar omhelsde. 'Ik ga weglopen.'
'Doe dat alsjeblieft niet,' fluisterde ze. 'Ik ben van school gegaan en weggelopen toen ik zestien was, en nu wilde ik wel dat ik het nooit had gedaan. Ik heb mijn opleiding niet afgemaakt en kan mezelf dus nooit opwerken. Ik ben drieënveertig, en alles wat ik heb is een klein appartement, een baantje in de supermarkt en een man die niet genoeg van me houdt om met me te trouwen. Maar jij bent een slim meisje, Kathleen - een mooi meisje. Jij kunt gaan studeren, deze stad achter je laten en iets van je leven maken. Dat is de beste manier om het ze betaald te zetten, lieverd... niet door weg te lopen.'
Diep van binnen wist ik dat Connie gelijk had. Bovendien, ik betwijfelde of mijn familie me ooit zou gaan zoeken als ik verdween. En de bijziende stadsagent zou ook weinig bulp kunnen bieden. Hij zou heel gelukkig zijn met één stelende Gallagber minder in de stad. Ik wist niet wat ik anders moest doen of waar ik nog naartoe kon, en dus keerde ik terug naar mijn ellendige leven.
Ik gebruikte het geld dat ik in het restaurant verdiende om me op te geven bij universiteiten. Ik had tienen voor wiskundevakken als algebra, goniometrie en stereometrie. Mijn wiskundeleraar, meneer Mueller, moedigde me aan om me voor wiskunde op te geven bij de Albany State University.
'Met jouw cijfers kom je in aanmerking voor een beurs van de Staat New York,' zei hij. 'En afhankelijk van de financiële situatie in je gezin kan het zelfs een volledige beurs worden.' Ik verzekerde hem dat ik daarvoor in aanmerking zou komen. Het geld voor een kamer en eten zou het enige probleem zijn.
Ik was de op twee na beste van mijn klas, met hoge cijfers voor de exacte vakken, en werd zonder veel moeite aangenomen op Albany. Mijn doel kwam in zicht. Dit zou het laatste jaar zijn dat ik ooit in Riverside zou hoeven doorbrengen, met mijn kin op mijn borst. Ik wilde niets anders dan mijn thuis verlaten en nooit meer terugkomen.
Er bleef echter nog een laatste detail dat geregeld moest worden, en ik vermeed het zo lang als maar mogelijk was, in stilte op een wonder hopend. Hoe ik al het geld van de beurs ook optelde, er bleef een gat gapen tussen wat ik nodig had en wat ik zelf bij elkaar had weten te schrapen. Ik had een wiskundeprijs gewonnen en een kleine beurs van de studentenraad toen ik examen deed, maar het geld voor de kamer, het eten, boeken en verschillende activiteiten ontbrak nog. De financiële adviseur van de universiteit had me formulieren voor een studentenlening meegegeven om het verschil te dekken. Ik had alleen nog iemand nodig die de papieren mede ondertekende.
Ik vroeg het mijn vader niet. De handtekening van een voorwaardelijk vrijgelaten misdadiger legde weinig gewicht in de schaal en ik was bang dat papa dom genoeg zou zijn om een bank te overvallen als hij wist dat ik geld nodig had. Had hij de laatste keer dat ik hem wat vroeg niet een kerstboom gestolen? Ik vroeg het ook niet aan oom Leonard, omdat ik al wist wat hij van het kapitalistische opleidingssysteem vond.
'Het zou gratis moeten zijn, zoals in de communistische landen,' had hij al tientallen keren gezegd. Naar zijn idee was gratis scholing belangrijker dan vrijheid van meningsuiting of religie. Hem hoefde ik niets te vragen, wist ik. Connie dan. Ze was een lieverd, maar zou nooit tegen Leonard in durven gaan. En dus was mijn moeder de enige mogelijkheid. Ik wachtte tot ze alleen thuis was en ging toen naar haar toe. Ze lag uitgestrekt op de bank toen ik haar de formulieren voor de lening en een pen overhandigde.
'Je moet dit even voor mij tekenen. Het is voor de universiteit.'
'Wat is dat?' Ze keek er met slaperige, half gesloten ogen naar. Ze leek de energie niet te kunnen opbrengen om de pen vast te houden, laat staan het formulier te ondertekenen.
'Het is voor een lening die ik kan afbetalen nadat ik ben afgestudeerd.'
'Ik dacht dat je een beurs had?'
'Heb ik ook - een volledige beurs. En ik kan het grootste deel van mijn kamerhuur en eten betalen met een baantje op de campus. Maar ik heb nog een lening nodig om het verschil te dekken.' Langzaam begon ze haar hoofd te schudden en ik voelde de woede opborrelen. 'Ik betaal het allemaal terug! Ik heb alleen je handtekening nodig!'
'Waarom wil jij naar zo'n dure universiteit voor snobs? Wat is er mis met de openbare hogeschool van Bensenville?'
'Mama, alsjeblieft. Albany State University is veel en veel beter!'
'Je bent daar niet op je plaats. Het is een universiteit voor rijke kinderen. De jongens die je daar tegenkomt, zullen nooit trouwen met iemand met jouw achtergrond. In Bensenville zitten in elk geval anderen die net zo zijn als jij. Je zou thuis kunnen blijven wonen om een kamer en het eten uit te sparen.'
'Nee!' jammerde ik. Ik zonk voor de bank op de vloer. 'Ik wil niet trouwen met iemand die onze achtergrond deelt. Dan blijf ik nog liever alleen! En ik wil geen minuut langer in Riverside wonen. Begrijp je dat niet? Ik weet dat papa een veroordeelde crimineel is.' Ze leek te schrikken. 'Ik heb het lang geleden al ontdekt,' ging ik verder. 'En ik haat de manier waarop iedereen naar ons kijkt en achter onze ruggen over ons praat. Ik wil hier zo ver mogelijk vandaan en een heel nieuw leven beginnen -zoals jij ook hebt gedaan.'
'Jij weet helemaal niets over mijn...' begon ze, maar ik onderbrak haar ruw.
'Ik weet dat je oma Fiona verliet, wegliep van Deer Falls en nooit meer terugkwam! Mijn hele leven heeft iedereen me voorgehouden dat ik goede cijfers moest halen en naar de universiteit moest gaan om iets van mijn leven te maken - en nu ben ik er zó dichtbij! Als jij alleen maar je handtekening onder deze lening zet, hoef je me van je leven nooit meer te zien!'
Mijn moeder deed haar ogen dicht en scheurde het formulier langzaam doormidden.
'Nee!' gilde ik.
'Ik zorg dat je het geld krijgt,' zei ze rustig. Ik krabbelde overeind en griste de flarden papier uit haar hand.
'Hoe dan? Ga je het soms stelen, zoals papa? Nee, dank je! Ik ga weg en kom nooit meer terug!'
Ik pakte mijn schamele bezittingen in de koffer die Connie me cadeau had gegeven nadat ik mijn diploma had gehaald en vertrok. Ik was zo kwaad en gefrustreerd dat ik naar de snelweg liep en liftend naar Bensenville ging, in een auto vol hippies. Ze zetten me af bij het busstation. De volgende dag nam ik de bus naar Albany en tegen de tijd dat ik bij de universiteit kwam, had ik het formulier voor de lening met plakband hersteld en van een valse handtekening van mijn moeder voorzien. Een receptioniste stuurde me naar een informatiebalie en twee dagen later had ik een huis vol hippies gevonden, die nog een kamergenoot zochten. Bovendien had ik een zomerbaantje in een koffiehuis dicht bij de campus. Ik moest er van half zes 's morgens tot half twee 's middags werken en had dus nog tijd over voor een tweede baantje als afwashulp in een restaurant, van vier uur tot sluitingstijd. Ik werkte me die zomer elke dag krom, maar dat kon me niet schelen. Niemand kende hier de oude Kathleen Gallagher die pietjes had gehad en een communistische oom en misdadige vader. Ik begon aan een heel nieuw leven.
Twee weken nadat ik naar Albany was vertrokken, kwam ik na een lange werkdag in het restaurant thuis en zag de auto van oom Leonard langs de stoep staan. Het zou iedereen van mijn familie kunnen zijn, want ze gebruikten zijn auto allemaal. Zelfs Slome ging ermee joyriden als hij daar zin in had, ook al was hij nog maar veertien.
Maar toen ik dichterbij kwam, zag ik oom Leonard zelf bij de ingang van het huis zitten, met zijn hoofd in zijn handen. In het geelgroene licht van de straatlantaarn zag hij eruit als een lijk. Toen hij mij zag aankomen, stond hij op.
'Kathleen... er is iets vreselijks gebeurd,' zei hij. Hij greep mijn armen vast en ik wist niet zeker of hij mij wilde steunen of juist steun zocht om overeind te blijven. Ik wachtte, en de stilte leek eindeloos lang.
'Je moeder is dood.'