8

De zomervakanties begonnen en ik zag May Elizabeth niet meer tot de volgende herfst. Zij ging met haar gezin elk jaar op vakantie naar prachtige plaatsen en ze brachten ook veel tijd door in hun vakantiehuisje in Finger Lakes. En natuurlijk gingen May en Ron ook één of twee weken op zomerkamp. Ik moest thuisblijven en proberen te voorkomen dat mijn broers elkaar of buurkinderen ombrachten.

Het was de zomer waarin Slome en JT Charlie Grouts kleine broertje Larry ervan overtuigden dat hij Superman was en hem van het dak van hun huis lieten springen om weg te vliegen. Gelukkig hield Larry er alleen een gebroken been aan over. Het was ook het jaar waarin de vete tussen mijn broers en mevrouw Garvey begon. Slome enJThadden altijd honger en zij stalen wortels en vruchten uit haar tuin, zodra die maar rijp genoeg waren. De vijandigheden die erop volgden, hadden veel weg van de strijd tussen Broer Konijn en de boer - hoewel ik niet denk dat mevrouw Garvey hen in een taart verwerkt zou hebben. Toen zij hen 'stinkende kleine dieven' noemde en met een hooivork achtervolgde, besloten mijn broers haar dat betaald te zetten door haar tuinslang in de droogmolen te steken en aan te zetten.

Als zij niet bezig waren mevrouw Garvey te kwellen of Larry Grout te vermoorden, staken mijn broers dingen in brand. Ik kon ze niet langer dan een minuut uit het oog verliezen. Ze konden iemands schuur platbranden in de tijd die ik nodig had om naar binnen te rennen en naar het toilet te gaan. Ze hadden er ook veel plezier in spuitbussen in de brandtonnen van de buren te gooien en op de explosies te wachten. De meeste kinderen vonden de zomervakantie heerlijk en hadden er een hekel aan weer naar school te moeten. Bij mij was het precies omgekeerd. Ik kon het niet afwachten om weer naar school te mogen.

Tot mijn grote vreugde zaten May Elizabeth en ik in dezelfde vijfde klas, met meester Standish als onze onderwijzer. May koos mij weer als haar beste vriendin, maar deze keer omdat ze niet goed kon rekenen en mijn hulp daarbij nodig had.

Ik hield van cijfers. Ze waren zo netjes, zo precies en makkelijk te hanteren, terwijl de rest van mijn leven altijd een chaos was: ik wist nooit wanneer we zouden eten of met een hongergevoel naar bed zouden gaan; ik wist niet wanneer mijn vader thuis was en wij allemaal blij waren, of wanneer ik 's ochtends een snurkende oom Leonard op de bank zou aantreffen. Ik wist niet wanneer mijn moeder mijn kleren zou wassen of zich in haar kapel zou terugtrekken. Ik wist niet of Annie ons bed nat zou plassen of dat ik een goede nachtrust zou krijgen.

Mijn leven was een onvoorspelbare chaos, maar cijfers - cijfers gedroegen zich op een ordelijke manier: één plus één was altijd twee. Ik kon de tafels van vermenigvuldiging uit mijn hoofd leren en wist dat die nooit zouden veranderen. Staartdelingen vond ik heerlijk, zelfs met resten. Niets was leuker dan het oplossen van verhaaltjessommen, vooral die met treinen die met verschillende snelheden uit verschillende richtingen kwamen, of de sommen waarin ik moest berekenen hoeveel pond tomaten ik kon kopen als ze negenendertig cent per pond kostten en ik twee dollar had. Andere kinderen begonnen te kreunen als meester Standish een werkblad over delingen uitdeelde, maar ik keek ernaar uit om de grootste gemene delers te vinden. Zij waren een glimp van oom Leonards perfecte samenleving waarin alle verschillen gelijk en collectief gemaakt konden worden. En het mooiste van alles was dat niemand in de klas tegen mij op kon als rekenwonder. Ik haalde tienen voor alle proefwerken. Meester Standish nam mij terzijde en vertelde me dat ik de beste rekenleerling was die hij ooit had gehad. Het was een gave, een talent, zei hij.

May Elizabeth kende haar tafels echter nog steeds niet en moest oefenen met rekenkaarten. Meester Standish vroeg mij haar te helpen. We gingen in een rustig hoekje achter in de klas zitten en ik hield kaarten met sommen voor haar op, zoals 6x8. Zij antwoordde steevast: 'Weet ik niet... veertig en nog wat?'

Ik zei haar dan wat mijn vader altijd zei: 'Bijna telt niet, behalve bij wervelstormen en handgranaten.' Hij had in de oorlog gevochten en wist dus zulke dingen.

'Kunnen we ons huiswerk niet samen maken?' smeekte May. 'Je kunt na schooltijd naar mijn huis komen.'

Het was een droom die uitkwam. Ik moest eerst Slome naar huis brengen, maar daarna zou ik me omkeren en naar May's buurt gaan om huiswerk te maken. Haar moeder gaf ons na schooltijd lekkere dingen als cake, cola en chips - traktaties die bij mij thuis ondenkbaar waren. Ik kon al mijn favoriete televisieprogramma's in kleur bekijken en het beeld vertrok zelfs nooit.

'Ik haat rekenen,' kreunde May Elizabeth terwijl ze naast me op het hoogpolige tapijt voor de televisie lag. Ik kon een hele bladzijde rekensommen maken in de tijd die May nodig had voor de eerste som.

'Het zou veel makkelijker zijn als jij je tafels eens leerde,' merkte ik op, terwijl ik een volgend snoepje in mijn mond stak.

May zuchtte en trok een pruillip. 'Weet ik, maar alsjeblieft, vertel me gewoon welk antwoord jij bij nummer één hebt. Alsjeblieft? Voor één keer?'

Natuurlijk was het nooit maar één keer. Iedere middag schreef ze mijn huiswerk over en verbaasde zich er dan over dat ze onvoldoendes haalde voor haar proefwerken. Het maakte mij niet uit: ik at elke middag paprikachips tot mijn tong er oranje van zag. Het was voor het eerst dat mijn leven bijna gelukkig leek, en ik was doodsbang dat het niet zou blijven duren.

Dat deed het ook niet.

Het was 1960, een verkiezingsjaar, en de race naar het Witte

Huis tussen vice-president Richard M. Nixon en senator John F. Kennedy begon spannend te worden. Onze onderwijzer vond dat we meer over politiek en de overheid moesten leren en hij besloot dat we de verkiezingsdebatten zouden volgen. Maar natuurlijk niet de echte. De debatteerclub van de middelbare school van Riverside hield in de aula een debat tussen de plaatselijke leiders van de republikeinse en democratische partij. Onze klas zou drie blokken ver lopen om het debat bij te wonen.

Alles zou prima zijn verlopen als mijn vader thuis was geweest, maar dat was hij niet. Ik moest het toestemmingsbriefje voor de excursie door oom Leonard laten tekenen.

'Dit is ongehoord!' brulde hij, met een gezicht dat even rood was als zijn overtuiging.

'Het stelt niets voor, oom Leonard. Het is alleen maar een duffe bijeenkomst in de aula.' Ik probeerde het briefje uit zijn hand los te trekken. 'Laat maar, mama kan dit ook tekenen.' De reden dat ik het hem had gevraagd, was dat ik niet naar buiten wilde om mijn moeder te zoeken in haar kapel. Nu had ik er spijt van. Oom Leonard liet zich de mond niet snoeren.

'Dit is Amerika!' Hij sloeg zo hard met zijn vuist op de eettafel dat een stapel van zijn gele pamfletten op de vloer gleed. 'Ik dacht dat we vrijheid van meningsuiting hadden in Amerika!'

'Dat is ook zo, oom Leonard. Dat heeft onze onderwijzer uitgelegd. Daarom wordt dit debat ook gehouden.'

'En waarom is de Communistische Partij dan niet uitgenodigd om over deze onderwerpen te debatteren, net als elke andere partij?'

Ik was nog maar tien, maar ik had hem wel kunnen vertellen waarom de uitnodiging was uitgebleven. Amerika zat midden in de Koude Oorlog en iedereen had een hekel aan communisten. Onze vaders hadden net een oorlog tegen de nazi's uitgevochten en nu probeerden de communisten de wereldheerschappij over te nemen. De Russen zouden Amerika met raketten en atoombommen bestoken om ons onder de knoet te krijgen, liefst terwijl wij sliepen. Die stinkende commies zouden alles voor ons gaan bepalen, van de wieg tot het graf: wie er naar school ging en wie niet, wat we moesten studeren, met wie we zouden trouwen, waar we zouden werken - net als in de Sovjet-Unie en Rood China. Kinderen zouden opgroeien in communes - wat mij best was, zolang ik maar niet in dezelfde commune zat als Slome, JT en Annie. Ze zouden ons dwingen allemaal dezelfde kleren aan te trekken en in identieke huizen te wonen - waar ik ook niets op tegen had, zolang de huizen en kleren eruitzagen als die van May Elizabeth en niet als die van mij.

De communisten zouden ons van onze vrijheid beroven, van onze televisies, auto's en honkbalteams. Maar eerst zou er een nucleaire oorlog komen, met alle verschrikkingen die daarmee gepaard gingen. Sinds de Russen in 1957 de Sputnik hadden gelanceerd en vooropliepen in de ruimterace, wist iedereen dat het nog maar even zou duren voordat de communisten hun bommen vanuit de ruimte zouden lanceren. Om de paar maanden hielden we op school oefeningen voor eventuele luchtaanvallen. De luchtsirenes in de stad gingen dan loeien, en meester Standish brulde: 'Op de grond en dekking zoeken!' Dan moesten we naast onze tafels hurken, met de rug naar de grote ramen, en onze oren bedekken om ze te beschermen tegen de drukgolf. Maar zelfs als je het geluk had de paddestoelwolk te overleven, moest je nog voorzichtig zijn vanwege het stralingsgevaar. Het zou onveilig zijn om water te drinken of lucht in te ademen en je zou in je anti-stralingsbunker moeten blijven - als je zo rijk was dat je die had - totdat het veilig was om naar buiten te komen, na drie of vier jaar. Ja, iedereen haatte de communisten, en mijn oom was er een.

'Ik moet een paar telefoontjes plegen,' zei oom Leonard. Hij rende naar de buren om de telefoon van de Grouts te gebruiken en hield mijn toestemmingsbriefje nog steeds in zijn hand. Ik moest meester Standish om een nieuw vragen om dat door mijn moeder te laten tekenen.

Op de dag van het nagespeelde debat tussen Nixon en Kennedy liep onze klas de drie blokken naar de middelbare school onder een prachtige, blauwe hemel. Het rook naar de herfst en de bomen lieten een spoor van gele, oranje en rode bladeren op ons pad vallen. Het leven leek schitterend.

Ik liep de aula binnen en zag oom Leonard op het podium tussen de vertegenwoordigers van de republikeinse en democratische partij zitten. Ik wist dat mijn vreedzame leventje voorbij was. De luizenplaag zou niets zijn vergeleken met de vernedering die ik nu zou moeten doorstaan.

De Kennedy-man kwam als eerste aan het woord, maar ik hoorde niets van wat hij zei omdat het geluid van de angst in mijn oren suisde. Wat deed mijn oom daar? Welke bespottingen en zwartmakerijen zou ik moeten meemaken? Mijn maag trok samen tot een dikke knoop. De democraat rondde zijn toespraak af en ging weer zitten. De voorzitter van de debatclub liep het podium weer op.

'De volgende spreker is de heer Leonard Bartlett, voorzitter van de Communistische Partij van Tri-County...' De rest van de introductie ging verloren in het boegeroep. Er klonk geen applaus voor mijn oom, zoals voor de eerste spreker, en ik zakte verder onderuit op mijn stoel.

Oom Leonard beende naar voren, zijn gezicht treuriger dan ik ooit gezien had. Hij was zo slungelig en onhandig dat hij liep als een marionet die door een kleuter van drie werd bediend. Hij stak zijn handen op om stilte te krijgen, maar het boegeroep werd alleen maar luider. Hij greep de microfoon en probeerde vier of vijf pijnlijke minuten lang iets te zeggen over de Communistische Partij, terwijl de opmerkingen en beschimpingen uit het publiek harder en harder werden. Kinderen schoten met pennen naar hem en gooiden dingen op het podium. Ik zonk zo ver weg op mijn stoel dat ik bijna op de grond zat.

Ten slotte stond de voorzitter op en probeerde de orde te herstellen door met zijn vuist op het podium te slaan. 'Gebruik je schoen, zoals Chroetsjov bij de Verenigde Naties,' schreeuwde iemand. Daarna ontaardde de bijeenkomst in complete chaos en moest het debat worden afgelast. Oom Leonard glimlachte, waarschijnlijk omdat de republikeinse vertegenwoordiger geen kans had gekregen om te spreken. Mijn oom haatte Richard Nixon.

Op de terugweg naar de klas durfde niemand naast mij te lopen. Ook al heette ik Gallagher, iedereen wist dat de stads-communist mijn oom was. Ik hield er een nieuwe bijnaam aan over: 'Kathy de Commie'. Ik vond het een vooruitgang ten opzichte van 'Pieten-Kathy', totdat kwajongens de voorkant van ons huis met rode verf bewerkten. Iemand schilderde ook een grove hamer en sikkel op de auto van mijn oom. Als papa thuis was geweest, had hij er alleen om gelachen en eroverheen geschilderd, maar oom Leonard weigerde de rode verf weg te werken. Hij was er trots op 'Rood' te zijn.

'Laat het erop zitten,' zei hij tegen mijn moeder. 'Ik wil die kinderen laten zien in wat voor land ze opgroeien. Dit zou in Rusland nooit gebeuren.'

Natuurlijk niet, wilde ik zeggen. De Russen stuurden dissidenten naar Siberië waar zulke verf in juli nog bevroor. Later die avond kroop ik naar mijn moeders slaapkamer om met haar te praten.

'Mama, wanneer komt papa thuis?'

Ze blies haar sigarettenrook uit. 'Over drie tot zes maanden.'

'Kun je oom Leonard niet ergens anders naartoe laten gaan? Alsjeblieft? De kinderen op school pesten me allemaal weer, net als toen ik luizen had.'

Maar een communist genoemd worden was nog erger. Die schande was met geen shampoo weg te wassen. Mama keek naar de handen in haar schoot, niet naar mij.

'Jij weet niet wat schaamte en schande is,' mompelde ze. 'Toen ik opgroeide, was mijn moeder... laat maar.'

'Waarom moet oom Leonard bij ons wonen? Waarom kan hij geen eigen huis krijgen?'

'Oom Leonard is een goede man,' zei ze fel. 'En Amerika is een vrij land. Hij heeft het recht om te denken en te geloven wat hij wil.'

De bespottingen en het pesten duurden nog langer dan na de luizencrisis. May Elizabeth had mijn hulp niet meer nodig bij het huiswerk. Geen snoep en chips meer. Ik haatte mijn oom.

Maar op een dag kwam May Elizabeth op school met weer eens een dramatische mededeling: 'Moet je horen! Mijn vader heeft een anti-stralingsbunker in onze achtertuin laten plaatsen zodat we een atoomoorlog kunnen overleven!'

Ik wist zeker dat een Commie als ik daar nooit in de buurt zou mogen komen, maar toen die middag de bel ging, draaide May zich naar mij om en zei: 'Wil je mee naar mijn huis om te kijken? Misschien laat mijn moeder ons daar huiswerk maken. Zou dat niet grappig zijn?'

De bunker van de Hayworths was het meest indrukwekkende bouwsel dat ik ooit gezien had. Ze hadden natuurlijk het duurste van het duurste model gekocht, zodat het gezin zelfs veilig zou zijn als er een waterstofbom boven Bensenville zou ontploffen, dertig kilometer verderop. De schuilplaats bestond uit een stalen cilinder van ongeveer vier bij tweeënhalve meter die ruim een meter onder de achtertuin was ingegraven.

'Alles zit erop en eraan,' schepte May op toen ze me een rondleiding gaf. 'Kijk? Ingeblikt eten en water, opklapbedden met luchtmatrassen voor iedereen, en een radio zodat we kunnen horen wanneer het veilig is om naar buiten te gaan.'

'Ik hoop dat je extra accu's hebt voor het geval de elektriciteit uitvalt,' merkte ik op, praktisch als altijd.

'We hebben geen accu's nodig. Papa zegt dat we onze eigen elektriciteit kunnen maken met dit.' Ze wees naar een gloednieuwe generator.

'Word je niet gek als je hier jarenlang in opgesloten moet zitten?' vroeg ik. Ik had nog niet de kans gehad om de inhoud van de cilinder te berekenen, maar de gedachte dat ik ook maar een uur met mijn familie in die tank opgesloten zou zitten, maakte al dat ik wilde gillen. May schudde haar hoofd.

'We hebben hier heel veel boeken, puzzels en bordspellen. Er zitten bovendien beschermende pakken bij de bunker, zodat we na de aanval buiten rond kunnen lopen. En zie je dit?' Ze wees naar een klein, geel doosje met allerlei draden en wijzertjes. 'Dat is onze eigen geigerteller, waarmee we de straling kunnen meten.'

'Zo te zien heeft je vader echt aan alles gedacht,' zei ik een beetje treurig. De bunker was steviger, beter afgedicht en beter van voorraden voorzien dan ons huis. Ik zag nergens toiletvoorzieningen, maar ik wist zeker dat meneer Hayworth ook daaraan gedacht zou hebben - en hopelijk ook aan een blikopener.

May was even stil voordat ze zei: 'Mag ik je iets vragen?'

Mijn maag draaide zich om als een afgerichte hond, maar ik haalde mijn schouders op en antwoordde: 'Wat wil je weten...'

'Ben jij echt een communist?'

'Nee! Natuurlijk niet! Ik haat de communisten even erg als iedereen. Alleen die stomme oom van mij houdt van ze - en volgens mij zijn wij niet eens echt familie. Ik hoop er nog steeds op dat ze me vertellen dat ik geadopteerd werd, of dat ze ontdekken dat ze mijn moeder in het ziekenhuis de verkeerde baby hebben meegegeven, zodat ik bij normale mensen kan gaan wonen.'

'O, dat hoop ik toch ook zo!' zei May op haar dramatische toon. Ze greep mijn beide handen vast en kneep er even in. 'Misschien ontdekken ze wel dat wij eigenlijk zusjes zijn! Misschien hebben ze jou en Ron verwisseld. Dan moet mijn broer naar jouw huis en jij komt hier wonen.'

'Het zou vrij moeilijk zijn om ons te verwisselen,' zei ik weer op praktische toon. 'Allereerst is Ron twee jaar ouder dan ik. En bovendien... nou ja...' Ik zweeg, niet van plan om in een bespreking van 'basisuitrustingen' te belanden.

'O. Ja. Dat van die twee jaar was ik even vergeten,' zei May met een theatrale zucht. 'Zie je wel? Jij bent zo goed met getallen, Kathy. Zou je me kunnen helpen bij mijn rekenhuiswerk?'

'Natuurlijk... zaten er ook chips bij deze bunker?'

 

Nadat kinderen mij 'Kathy de Commie' waren gaan noemen, begon ik zowel de zondagsschool als de kerk te bezoeken. Iedereen weet dat echte communisten atheïsten zijn, dus naar de kerk gaan leek de beste manier om iedereen in Riverside te bewijzen dat ik de opvattingen van mijn oom niet deelde. Mevrouw Hayworth was mij steeds blijven uitnodigen om samen met haar gezin naar de dienst te gaan, maar ik wist dat ik me niet op mijn plaats zou voelen in dezelfde bank als zij. Ik had nog steeds geen hoed, handschoenen of echt leren schoenen.

Op de zondag nadat het debat was afgelast liep ik vanaf de zondagsschool naar huis toen ik plotseling besloot dat ik het niet aankon naar ons rood besmeurde huis terug te keren. Het was warm en de kerkdeur stond open. Binnen klonk prachtige orgelmuziek. Ik sloop door de ingang en ging alleen op een van de achterste banken zitten.

Ik wist inmiddels al heel veel over Jezus, genoeg om te weten dat Hij mij welkom zou heten in Zijn huis, ook al zou niemand anders erg enthousiast zijn over mijn aanwezigheid. Hij hield van melaatsen, armen en buitenbeentjes zoals ik die door ieder ander vermeden werden. Ik had Bijbelverzen uit mijn hoofd geleerd, zoals: 'Zalig, gij armen, want uwer is het Koninkrijk Gods', en ik had gezangen geleerd als Jezus houdt van mij. Die morgen was de les van de zondagsschool gegaan over de arme weduwe die door Jezus geprezen werd omdat haar penninkje een groter deel van haar inkomen vertegenwoordigde dan de grote bedragen van rijken die het zich makkelijk konden veroorloven. Het was een gedenkwaardig verhaal, waarin twee dingen samenkwamen waar ik veel over wist: klassenonderscheid en percentages.

De dienst op die eerste zondag was eveneens gedenkwaardig.

Ik genoot van de muziek, de rust en de schoonheid van alles -en dat was op zich al genoeg voor mij om terug te willen komen. De dominee las uit de Bijbel: 'O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk.'

Hij begon te praten over Jezus' dood aan het kruis - ik had erover geleerd maar het nooit beschouwd als iets voor mij - en hij zei dat Gods uitnodiging aan iedereen gericht was, rijk en arm. Verlossing, waarbij ik me iets als een kosmische bunker voorstelde die de gelukkigen tegen de hel beschermde, was een gratis geschenk van God. Als ik in Jezus geloofde en Hem alle dingen vertelde die ik fout had gedaan, dan zou God de verlossing zomaar geven, als het snoepgoed op halloween. Het maakte niet uit waar ik woonde of wie mijn ouders waren; Jezus was de gemene deler van alle mensen.

Al het geld ter wereld was niet genoeg om Gods liefde te kopen. En het had niets te maken met hoedjes, handschoenen of echt leren schoenen 'Want alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft...' God hield van mij.

'Wie tot Mij komt,' zei Jezus, 'zal nimmermeer hongeren...' En ik hongerde en hunkerde naar liefde. Ik kon het niet verdienen door er hard voor te werken, als voor een tien op school, of door mijn tafels en zondagsschoolversjes uit mijn hoofd te leren. Ik hoefde alleen maar tegen God te zeggen dat het me speet; dat al de ellendige dingen die ik gedaan had me speten, zoals mijn oom, moeder en broers haten. Gods vergeving was gratis en Jezus hield van mij.

Die morgen boog ik mijn hoofd en werd een christen.

Toen ik thuiskwam, voelde ik me anders. Mijn zonden waren even lelijk geweest als de rode verfstrepen op de voorgevel van ons huis, maar Jezus had ze allemaal weggewassen. Ik ging naar de kapel op de achterplaats en haalde mijn pakket zondagsschoolpapieren te voorschijn. Nadat ik op de vervallen houten bank was gaan zitten, herlas ik ze allemaal, stuk voor stuk.