22

Fiona wachtte in de slaapzaal op de derde etage tot de andere bedienden in slaap vielen voordat ze haar schoenen aantrok en een sjaal om haar schouders sloeg. Ze wist dat ze haar reputatie op het spel zette - en misschien zelfs haar baan kwijtraakte - als ze na bedtijd betrapt zou worden terwijl ze naar buiten sloop. Maar ze verlangde ernaar Kevins sterke armen om zich heen te voelen.

Haar vader had haar sinds Kevins huwelijksaanzoek, drie maanden eerder, elke vrije middag meegenomen naar huis. Ze had haar geliefde nauwelijks meer gezien en maar zelden gelegenheid gehad om hem te kussen. Deze middag was Kevin echter naar haar toe gekomen toen ze op de achterplaats tapijten stond uit te kloppen en hij had haar gesmeekt 's nachts naar buiten te sluipen en hem bij de meidoornhaag op te zoeken.

Alle lichten in het huis waren gedoofd en de achterplaats zag er vreemd uit in het ondoordringbare duister. Ze nam kleine, onzekere stapjes vanwege het beperkte zicht en moest haast gillen toen Kevin plotseling uit de schaduwen opdook.

'Sst...' fluisterde hij met een vinger op zijn lippen. 'Deze kant...' Hij pakte haar hand en leidde haar naar de hooischuur, waar hij op een berg hooi een deken had neergelegd en een kaars had aangestoken. Ze genoot van zijn kussen en duwde hem daarna zachtjes van zich af.

'Even ophouden, Kevin. We moeten praten.'

'Waarover?'

'Mijn vader meent het met de verhuizing naar Amerika. Hij spaart al zijn geld op in een oude theebus. Ik zie het hem elke week tellen en hertellen. Mijn moeder zegt dat hij zelfs niet meer naar de pub gaat, en dan moet het hem wel menens zijn. Heb jij je geld ook opgespaard?'

Kevin keek verlegen naar haar hand die hij met de zijne streelde. 'Het is moeilijk om veel te sparen, Fiona. Een man wil wel een pintje drinken na een dag hard werken.'

'Ach! Houd je meer van je stomme biertjes dan van mij?'

'Natuurlijk niet! Ik zal je laten zien hoeveel ik...'

Ze liet zich weer door hem kussen, maar toen ze voelde dat zij allebei door gevoelens overweldigd raakten, werd ze plotseling bang en trok zich terug. 'Stop, Kevin. We kunnen niet verder gaan.'

'Maar ik houd van je, Fiona.'

'En ik ook van jou, maar de zusters van het klooster hebben gezegd dat het een zonde is om verder te gaan dan dit als je geen man en vrouw bent.'

'Als we een kindje zouden krijgen, zou je vader ons wel moeten laten trouwen.' Kevin probeerde haar weer tegen zich aan te trekken, maar zij hield hem af.

'Nee, hij zou me naar de nonnen sturen, en die zouden de baby van me afnemen zodra die geboren werd. Ik heb het bij andere meisjes zien gebeuren.' Hoe moeilijk ze het ook vond, Fiona stond op en sloeg haar sjaal weer om haar schouders. 'Ik moet nu weer naar binnen.'

'Fiona, blijf alsjeblieft. Ik houd van je.' Zijn ogen waren zacht en smekend in het kaarslicht.

'Als je echt van me zou houden, zou je je geld opsparen voor Amerika.'

De volgende zondag leek haar vader ongewoon opgewekt toen hij haar kwam ophalen, zelfs zonder zijn pintjes. Ze vroeg haar moeder naar de reden toen ze even alleen waren.

'Het lijkt erop dat jij en je vader binnenkort naar Amerika vertrekken,' zei ze. 'Hij heeft het geld, maar hij wilde het je niet vertellen omdat hij bang is dat je weg zou lopen met die jongen van jou.'

'Waar heeft hij dat geld in vredesnaam vandaan gehaald?' vroeg Fiona. Haar moeder haalde alleen haar schouders op.

Fiona's hart begon te bonken van opwinding. Zij ging naar Amerika! Het was echt waar! Ze maakte een vreugdedansje en liet zich daarna op een stoel vallen. Ze hield van Kevin, dat wist ze zeker. Maar vanaf het moment dat haar vader met zijn plannen was gekomen, was ze er nog meer naar gaan verlangen om ooit rijk te zijn. Ze wilde een huis als Wickham Hall, en als Kevin niet genoeg van haar hield om haar naar Amerika te volgen, dan hield hij gewoon niet genoeg van haar.

Ze keek hoe haar moeder de broodkruimels met een vochtige doek van de tafel veegde en vroeg zich plotseling af wat zij eigenlijk van de plannen vond. 'Mama, vind je het erg dat papa en ik eerst naar Amerika gaan en jou en de kinderen hier achterlaten?'

'Nee, kind, dat vind ik niet erg.' Ze spoelde de doek uit in het afwaswater en pakte de grote pan vervolgens op om het water achter het huisje weg te gooien. 'Het betekent dat er voorlopig geen nieuwe baby's komen - en die rust heb ik hard nodig. Laat hem maar zijn dromen najagen, dan houd ik mij aan de mijne.'

Fiona keek haar moeder bevreemd aan. Tot haar vader over een rijk leven in Amerika was begonnen, had ze niets anders gewild dan met Kevin Malloy trouwen, in een klein huisje als dit wonen en zijn lieve baby's grootbrengen. Het was nooit in haar opgekomen om van meer te dromen - laat staan om zich af te vragen welke dromen haar moeder had.

'Als je alles kon krijgen wat je hebben wilde, mama, wat zou je dan kiezen?'

'Rust en vrede,' zei ze met een zucht. 'De kans om zo nu en dan met mijn benen omhoog te kunnen zitten en een kop thee te kunnen drinken zonder dat iemand me zou lastigvallen. Ik heb nooit van die grote luchtkastelen gedroomd, zoals je vader.'

'Is dat alles wat het is, mama, een luchtkasteel? Krijg ik nooit het grote landhuis waar hij het over heeft?'

Haar moeder keek haar recht in de ogen en nam haar wangen tussen haar ruwe handen. 'Ik geloof dat je het wel zult krijgen,

Fiona. Je vader gelooft in jou - en ik ook.'

Later die avond liep Rory terug met Fiona, zoals hij op al haar halve vrije dagen deed. Maar zodra hij uit het zicht was, sprong Kevin van achter de meidoornhaag te voorschijn. 'Fiona...'

'O! Ik schrik me een ongeluk!'

'Het spijt me, lieverd. Ik dacht dat je nooit meer zou komen!' Hij boog voorover om haar te kussen, maar zij duwde hem weg.

'Laat dat even en luister naar mij. Mijn vader heeft inmiddels genoeg gespaard voor onze overtocht. Ik hoop dat jij ook gespaard hebt.' Aan de uitdrukking op zijn gezicht kon ze zien dat dat niet het geval was, en het maakte haar kwaad. 'Tot ziens, Kevin Malloy.' Ze liep kordaat naar de achtertrap.

'Fiona, wacht! Hoe snel gaan jullie vertrekken?'

'Dat kan elke dag zijn.'

'Ik kan je niet laten gaan!' Hij greep haar arm en draaide haar om. 'Laten we er alsjeblieft samen vandoor gaan! Nu - vannacht nog!' Ze zag de tranen in zijn ogen en had medelijden met hem.

'O, Kevin... ik kan niet met jou weglopen,' zei ze, terwijl ze het donkere haar van zijn voorhoofd veegde.

'Waarom niet?'

Ze gaf geen antwoord. In plaats daarvan liet ze zich door hem in zijn armen nemen en rook de geur van zijn overhemd onder haar wang. Ze hield van hem, maar in haar hart wist ze dat haar vader gelijk had. Als zij zouden weglopen en trouwen, zou ze binnen een paar jaar in dezelfde situatie verkeren als haar moeder, die niets anders verlangde dan een kop thee en een paar minuten rust. Ze voelde zich triest.

'Je kunt me schrijven, Kevin,' zei ze even later. 'Tot we een eigen woning vinden, wonen we bij de neef van mijn vader, Darby Quinn, in New York. Hier, ik heb het adres voor je opgeschreven toen mijn vader even niet keek.'

Ze haalde het verkreukelde papiertje uit de zak van haar schort en gaf het hem. Kevin vouwde het open en staarde ernaar alsof het zijn lot bezegelde - maar hij bekeek het ondersteboven.

Fiona draaide het papiertje voor hem om en zag hem blozen, zelfs in het donker.

'Ik heb nooit leren lezen en schrijven, Fiona. Ik heb altijd moeten werken. Mijn familie kon mij niet bij de paters op school doen.'

Ze werd overmand door liefde voor de arme, lieve Kevin en haar ogen werden vochtig toen hij haar in zijn armen nam. 'Ik beloof je dat ik je naar Amerika zal volgen,' zei hij. 'Wacht je op me, Fiona? Alsjeblieft?'

'Dat doe ik.' Maar ze besefte nu al dat hij nooit zou komen. Ze zou Kevin Malloy nooit meer zien en ze vroeg zich af of iemand ooit zoveel van haar zou houden als hij - en of zij zou kunnen leren om van iemand anders te houden.

Een paar dagen later stapte Rory Quinn midden op de werkdag de bijkeuken van Wickham Hall binnen, met Fiona's veertienjarige zusje Sheila aan zijn hand. 'Kom, meisje, pak je spullen,' zei hij tegen Fiona. 'We vertrekken morgen. Ik heb ervoor gezorgd dat Sheila jouw werk overneemt.'

Fiona werd verscheurd door gevoelens van opwinding en verdriet. Ze vertrok, nu onmiddellijk, en zou nooit terugkomen. 'Ik moet afscheid nemen van Kevin en...'

Rory schudde zijn hoofd. 'Zet die jongen uit je hoofd, Fiona. Jij verdient een man die tien keer beter is dan hij.'

Maar Fiona kon zich niet voorstellen dat er een man kon zijn die even lief en zacht was als Kevin. Ze begon te huilen.

'Houd daarmee op,' zei Rory. 'Je ruïneert je gezicht.'

Ze veegde haar tranen af aan haar schort, trok het over haar hoofd en gaf het aan Sheila. 'Kom mee, ik pak mijn spullen en zal je laten zien waar je die van jou kunt neerzetten.'

Haar zusje liep achter haar aan naar boven en staarde vol ontzag naar alles om haar heen. 'Het is wel een heel groot huis, hè?' mompelde ze. 'Denk je echt dat wij later ook zoiets hebben?'

'Ja, papa zegt van wel.' Fiona haalde Sheila's spullen uit de zak en stopte er vervolgens haar eigen schamele bezittingen in. 'Je redt het hier wel,' zei ze toen ze haar zus omhelsde en afscheid nam. 'En we laten jullie en mama overkomen voordat je het weet.'

Toen ze met haar vader vertrok, zocht ze het hele terrein van Wickham Hall met haar ogen af om nog een laatste glimp van Kevin op te vangen. Maar de auto stond er niet en Kevin was nergens te bekennen.

Samen met haar vader vertrok ze de volgende morgen in een nevelige regen. Ze hoorde de klokken van de kerk van St. Brigid luiden voor de vroege mis, maar een dikke mist onttrok alle vertrouwde beelden van haar geboortegrond aan het gezicht. Zelfs het grote huis van Wickham Hall was in de witte waas verdwenen.

Fiona hield haar moeder stevig vast toen ze voor de laatste keer afscheid namen. Het viel haar moeilijker om het huis te verlaten dan ze had gedacht.

'We zien elkaar weer, mama.'

'Natuurlijk, kind. Je vader zegt dat hij ons heel snel laat overkomen.'

'En in Amerika kun je elke dag met je benen omhoog zitten en thee drinken. We hebben dan zelfs bedienden die je de thee brengen.'

'Ja...' zei haar moeder met een vage glimlach. 'God zij met je, Fiona.' De woorden waren bedoeld om haar troost te geven, maar Fiona kreeg het gevoel dat ze in een leegte stapte met een God die zij niet kon horen of voelen.

Een vriend van haar vader bracht hen en het kleine beetje bagage dat ze hadden met zijn ratelende kar naar de dichtstbijzijnde stad, waar ze de trein naar Dublin namen. Fiona was er nooit eerder geweest, en in haar ogen was de stad enorm en overbevolkt, met hoge, stenen gebouwen die dicht opeengepakt stonden. De nauwe straatjes met klinkers waren volgepropt met mensen, karren en auto's, waarvan de banden dof roffelden als zij de bruggen over de rivier de Lifey overstaken. Overal liepen

Engelse politieagenten rond en veel straten waren afgesloten en gebarricadeerd.

'Dublin is nog steeds een puinhoop vanwege het conflict,' vertelde haar vader. 'Er is nog niet veel veranderd sinds ik hier kwam om te vechten.' Fiona probeerde zich haar vader met een geweer voor te stellen, vechtend in de opstand - het lukte haar niet.

'Laten die Engelsen ons wel naar Amerika gaan?' vroeg ze.

'O zeker! Ze zijn maar al te blij als ze weer twee Ieren zien vertrekken. Ze willen niets liever dan dat we allemaal opstappen. En morgen doen wij dat in elk geval.'

Fiona had een gevoel van verlies, maar ook van hoopvolle verwachting. Angst, verdriet en vreugde waren onontwarbaar met elkaar vermengd. Ze voelde zich ook heel erg alleen. Ze had haar vader natuurlijk, maar ze had nooit echt geleerd om hem helemaal te vertrouwen.

God zij met je, had haar moeder gezegd. Vreemd, maar Fiona had altijd het idee gehad dat God in de kerk van St. Brigid woonde. Maar nu ze op een drukke straathoek in Dublin stond en zich verloren en bang voelde, begreep ze dat Hij niet alleen in haar vertrouwde kerk verbleef - Hij was overal. De woorden van haar moeder stelden haar gerust, en Fiona fluisterde ze als een gebed voor zichzelf terwijl ze zich erop voorbereidde om afscheid te nemen van Ierland.

'God, wees met mij... alstublieft...'

 

Ze vertrokken op de naamdag van de heilige Brigid die bekendstond om haar vriendelijkheid en wonderen. Het was ook een speciale dag voor Fiona zelf: 1 februari, haar achttiende verjaardag.

'Weet je zeker dat de boot niet zal zinken, papa?' vroeg ze toen ze naar het enorme schip opkeek. Het lag aan het einde van een lange kade voor anker, met een loopplank voor de passagiers van het tussendek boven het grauwe, klotsende water.

'Wat is dat nu voor een vraag?' gromde hij, hun bagage over de pier slepend.

'Toen ik nog op school zat, vertelden de zusters dat er een enorme boot was vergaan en dat alle opvarenden waren verdronken.'

'De Lusitania is in de oorlog vergaan. De oorlog is voorbij.'

'Niet dat schip, papa. Het was voor de oorlog, toen ik een jaar of negen, tien was. De nonnen zeiden dat we moesten bidden omdat een enorm schip met allemaal rijke mensen in het ijs vast kwam te zitten en zonk. Duizenden mensen verdronken. Komen we ijs tegen onderweg naar Amerika?'

Rory keek haar aan en schudde zijn hoofd terwijl ze in de rij stonden om aan boord te gaan. 'Fiona, meisje, waarom gebruik je die levendige fantasie van jou niet om over onze toekomst na te denken, in plaats van je zorgen te maken over dingen die jaren geleden zijn gebeurd.'

Ja, besloot ze, ze zou aan haar toekomst denken. Amerika was het land van beloften, een land waar ze het makkelijk zou hebben en in luxe zou leven. Maar eerst moesten ze de grote, koude oceaan oversteken. Ze bedacht dat de reis een beetje was als sterven: ze zou de bekende wereld verlaten en overgaan naar de onbekende. Niets had haar ooit kunnen voorbereiden op het leven aan boord van het stoomschip. Hun plaatsen op het tussendek bevonden zich in een stampvol, raamloos hol waar honderden stapelbedden stonden. Veel gezinnen hingen gordijnen rond de ruimte die ze opeisten om een beetje privacy te hebben, maar zij en haar vader hadden daar niet aan gedacht. De andere passagiers op hun tussendek kwamen uit tal van landen en spraken allerlei talen. Het geroezemoes van de stemmen maakte de verwarring en chaos compleet. De meeste mensen hadden eten van thuis meegenomen en al snel rook de slaapruimte naar knoflook, uien en zure kaas. De gezinnen met hun tientallen haveloze en huilende kinderen leken nog armer dan Fiona en haar vader. Ze stonken allemaal naar zweet. Zodra Fiona de ruimte binnenkwam, wilde ze direct omkeren en naar buiten vluchten, naar de frisse lucht en het zonlicht, maar ze wist dat ze eraan zou moeten wennen. De eerstvolgende weken zou dit haar thuis zijn.

Toen ze eenmaal onderweg waren, bracht Fiona zo veel mogelijk tijd door op het tussendek, hoewel de winterse lucht schraal aanvoelde en het dek bijna even druk was als de slaapruimte beneden. Haar vader begon steeds voor langere tijd te verdwijnen; ze wist niet waarheen, en hij vertelde haar ook niet waarom. De passagiers van het tussendek mochten niet over het schip dwalen, maar dat leek precies te zijn wat hij deed. Hij sloop tussen de middag of onder etenstijd weg en krabbelde na terugkomst dingen op het papiertje dat hij in zijn vestzak had. Op een avond wierp Fiona over zijn schouder een blik op het papier en zag onbegrijpelijke lijsten cijfers.

Een week nadat het schip vertrokken was, zat Fiona op een middag op het tussendek toen haar vader haar wenkte. 'Kom mee, Fiona, ik wil je iets laten zien.' Hij nam haar mee naar binnen. Ze namen een verboden trap naar het dek waar de reddingsboten hingen en konden iets zien van het bovendek waar de eersteklas-passagiers rondliepen.

'Ik geloof niet dat we hier mogen komen,' zei ze toen ze zag waar hij haar naartoe had gebracht.

'Stil, Fiona. Luister naar mij. Weet jij wat het verschil is tussen deze rijke mensen en ons?' vroeg hij, met zijn hoofd in hun richting knikkend.

Ze kon tal van verschillen bedenken - zij hadden veel geld, eten in overvloed, een makkelijk en luxe leventje... en zachte handen. Hun handen waren niet rood en gekloofd van het schrobben, zoals die van haar. Maar ze schudde haar hoofd, in de wetenschap dat Rory Quinn niet echt een antwoord verwachtte.

'Kleding, Fiona. Het enige verschil zit hem in de kleding. Jij en ik hebben niet de schitterende kleding aan die zij dragen, dat is alles.' Hij keek haar aan met een zeldzame glimlach op zijn gezicht en veegde voorzichtig de verwaaide haren van haar voorhoofd. 'Maar als jij een mooie jurk zou aantrekken zoals die dame daar draagt en je haar even goed zou hebben zitten, zou je het hart van elke man op dit schip kunnen veroveren. Het enige dat we nodig hebben, is de juiste kleding.'

Ze keek even naar de rijke passagiers die in hun dure kleren en wintermantels rondliepen. Sommigen droegen bontmantels. Fiona rilde in haar dunne sjaal en vroeg zich af hoe een bontmantel zou aanvoelen.

'Gaan we dan mooie kleren kopen als we in Amerika zijn?' vroeg ze.

'Ik heb een beter plan.' Hij boog zich dicht naar haar toe en fluisterde: 'Ik heb de luxe hutten in de gaten gehouden, zie je -ik heb het komen en gaan van alle mensen bijgehouden en geteld hoeveel er in elke hut slapen.' Hij tikte op het vestzakje waarin hij het papiertje met alle cijfers bewaarde. 'Ik heb ook bijgehouden op welke tijden ze aan dek gaan, of naar de eetzaal, en hoe lang ze wegblijven. Ik weet al precies welke kamers ik ga bezoeken. Maar ik heb jouw hulp nodig.'

'Bezoeken? W-waar heb je het over?' Maar Fiona was bang dat ze het antwoord al wist. Hij was van plan uit de luxe hutten te gaan stelen en had haar hulp nodig. Ze vroeg zich af of hij het geld voor hun overtocht ook had gestolen.

'Geloof me, meisje, die rijkelui hebben zoveel kleren dat ze die paar kleinigheden die wij lenen niet eens zullen missen.'

'We geven alles dus weer terug?' vroeg ze hoopvol. Lenen klonk al veel beter dan stelen. Rory trok een vies gezicht en wuifde haar vraag weg zonder antwoord te geven. Hij nam haar mee over een trap naar een gang waar ze niet mochten komen. Het was er kraakhelder en het rook er naar verse metaalverf.

'Goed, jij moet in deze gang op wacht blijven staan terwijl ik naar die eerste hut ga. Je moet lawaai maken als er iemand aankomt.'

'Papa, nee!'

'Sst...!' Hij hield zijn hand over haar mond om haar stil te houden. 'Stil, meisje, en doe wat je gezegd wordt. Ik heb je nodig als afleidingsmanoeuvre.'

'E-en hoe moet ik dat doen?'

'Gebruik je charme en je schoonheid, Fiona. Flirt met de stewards en leid hen at. Zeg ze dat je verdwaald bent en de weg terug niet meer kunt vinden. Je kunt het, meid.'

'Maar die mensen gaan natuurlijk klagen als ze ontdekken dat er dingen verdwenen zijn. En als de stewards onze zakken gaan nakijken?'

'Maak je geen zorgen. Ik neem niet zoveel van één kamer mee dat ze het gaan missen - hier een das, daar een overhemd, begrijp je?'

'De nonnen zeiden dat stelen een...'

'Stil, meisje. De nonnen hoeven zich niet druk te maken over wat voor kleren ze moeten aantrekken, ofwel soms?'

Fiona wist zeker dat zij op school geleerd had dat stelen een zonde was. Maar een ander gebod zei dat zij haar vader en moeder moest eren. Wat moest je doen als Gods regels elkaar zo tegenspraken?

'We gaan, meisje,' zei Rory. Hij knikte naar de gang. 'We moeten aan het werk.'

Fiona deed wat haar gezegd werd. De eerste dag dat ze samenwerkte met haar vader was het engst. Ze sprong op bij elk geluid dat ze hoorde en haar hart bonkte zo hard dat ze dacht dat het zou ontploffen. Toen ze eindelijk terug waren in hun slaapzaal op het tussendek, ging Fiona op haar bed liggen en huilde van opluchting. In de dagen die volgden, viel het haar steeds makkelijker om als verdwaald door de verlaten passagiersgangen te lopen terwijl haar vader in de luxe hutten inbrak - vooral als ze de prachtige kleding en sieraden zag die hij voor haar meenam.

Het kwam twee of drie keer voor dat een passagier uit een van de andere hutten naar buiten kwam terwijl zij in de smalle gangen wachtte, en de eerste keer dacht ze dat ze zou flauwvallen. Maar de ervaring leerde haar al snel vriendelijk te glimlachen en 'goedendag' te zeggen, alsof ze het volste recht had om daar te zijn. Ze werd maar één keer door een steward aangesproken en deed toen precies wat haar vader haar gezegd had.

'O, ik ben zo blij dat ik u zie,' zei ze hard genoeg om het haar vader te laten horen. 'Ik geloof dat ik helemaal verdwaald ben. Kunt u me laten zien hoe ik terug moet lopen?'

De dagen gingen voorbij en de buit werd steeds groter. Bij Fiona had de angst plaatsgemaakt voor een gevoel van opwinding. Elke keer dat ze de smalle gangen inliep en de geur van verse verf rook, glimlachte ze en voelde de heerlijke spanning van het gevaar. Ze voelde zich meer met haar vader verbonden dan ooit tevoren en elke middag lachten ze uitgelaten om de risico's die ze hadden genomen. Ze waren nog niet eens in Amerika, maar Fiona's leven was nu al interessanter dan het ooit thuis in Ierland was geweest. Niettemin voelde ze zich opgelucht toen Rory op een dag tegen haar zei: 'We hebben het voor elkaar, meisje. We hebben alle kleding die we nodig hebben.'

De opluchting was van korte duur. De volgende dag scheen er voor het eerst sinds dagen een warm zonnetje en alle dekken, zowel van de eerste klasse als de tussendekken, liepen snel vol met mensen. 'Was je gezicht en doe je haar,' zei Rory tegen Fiona. 'Ik wil dat je je nieuwe kleding aantrekt.'

'Maar zullen ze hun eigen kleding niet herkennen?' vroeg ze bezorgd.

'Niet als je iets algemeens neemt - zoals die donkere rok en witte bloes.'

'Maar het is nog kil buiten. Dan loop ik te rillen!'

Rory leende een prachtige, geborduurde omslagdoek van een zigeunervrouw die ze op het tussendek hadden ontmoet en hing die om Fiona's schouders. Maar zelfs met de doek om bleef ze rillen van angst.

'Nee, papa. Laat me dit alsjeblieft niet doen. Ik ben doodsbang dat we betrapt worden.'

Rory sleepte haar mee en lette niet op haar protest. 'Er is niets aan,' hield hij vol. 'Je loopt gewoon de trap naar het bovendek op alsof je daar hoort. Houd je hoofd omhoog. Geloof me, iedereen zal naar je mooie gezicht kijken, en niet naar je kleding. En niemand zal een mooie vrouw zoals jij bent ooit naar haar eerste-klas-ticket vragen.'

'E-en wat moet ik doen als ik daar ben?'

'Loop een beetje rond en kom dan terug. Dat is alles. Het is alleen maar een beetje oefening, Fiona.' Ze was bang om te vragen waar ze eigenlijk voor oefende en deed wat haar gezegd werd. Met knikkende knieën liep ze de trap op.

De eerste persoon die ze tegenkwam, was een steward die lichtjes en respectvol boog toen ze voorbij schreed. Ze keek even over haar schouder en zag dat de man was blijven staan om haar na te staren. Toen hij zag dat ze hem betrapt had, draaide hij zich snel om en liep met een blozend gezicht verder. Fiona vatte moed en was tevreden over de indruk die ze op hem had gemaakt. Vervolgens passeerde ze een oudere heer die aan zijn hoed tikte: 'Goedemiddag, juffrouw.' Ze glimlachte warm als antwoord. Eindelijk bereikte ze de reling van het schip, waar ze bleef staan en zich uit puur lijfsbehoud vastgreep om het trillen tegen te gaan.

De zilte lucht was warm, de hemel helder en het eersteklas-dek week hemelsbreed af van het overvolle tussendek. Plotseling wist Fiona, net als haar vader, dat zij dit leven wilde, en niet haar oude bestaan. Ze haalde diep adem, liet de reling los en was klaar voor een rustige wandeling over het hele dek, en terug.

Ze liep langs mensen die languit in fraaie dekstoelen lagen, hun benen bedekt met warme plaids. Stewards liepen af en aan om ze van thee en koekjes te voorzien. Zelf wilde ze ook graag in zo'n stoel gaan liggen, maar ze durfde het niet aan. Ze liep verder, langs een kindermeisje met twee kleuters en een groepje pratende mannen die mantels droegen en sigaren rookten. De heren tikten tegen hun hoeden en groetten haar. Het viel haar op dat de dames allemaal hoeden of parasols droegen om hun huid tegen de zon te beschermen. Ze moest haar vader zeggen dat hij een hoed voor haar moest stelen. Ze glimlachte bij de gedachte. Eerst had zijn plan haar doodsbang gemaakt en nu begon ze al eisen te stellen aan wat hij stal.

Fiona liep helemaal tot het einde van het dek en wiegde met haar heupen alsof ze de hele dag de tijd had. Daarna begon ze op dezelfde manier aan de terugweg. Deze keer genoot ze bewust van de bewondering die ze op de gezichten van alle mannen zag, en van de jaloezie van de dames. Ze was mooi, goed gekleed en ze werd gezien als een van hen. Ze haalde nog een keer diep adem en liep vervolgens elegant de trap af naar waar haar vader op haar wachtte.

'En, hoe ging het?'

'Ik heb een hoed nodig,' zei ze. 'Alle rijke vrouwen hebben er een.' Ze hield haar glimlach zo lang mogelijk tegen, en voegde er met een grijns aan toe: 'Een slappe hoed, van vilt. Met een bloem erop, als het kan.'

Rory Quinn lachte, tilde Fiona van de vloer en liet haar rondzwieren. 'Zo mag ik het horen, meisje!'