1
Vrijdag 19 oktober
Een telefoontje uit het kantoor van de manager wekte Asakawa uit zijn sluimering. De manager herinnerde hen eraan dat ze om elf uur ‘s ochtends de bungalow moesten verlaten, en hij wilde weten of ze misschien nog een nacht wilden blijven. Asakawa reikte met zijn vrije hand naar zijn horloge, dat naast zijn kussen lag. Zijn armen waren moe, alleen ze optillen kostte al veel moeite. Ze deden nog geen pijn, maar morgen zou hij waarschijnlijk verdomd veel spierpijn hebben. Hij had zijn bril niet op, dus hij kon niet zien hoe laat het was, tot hij het horloge vlak bij zijn neus hield. Een paar minuten over elf. Asakawa kon op dit moment geen zinnig antwoord bedenken. Hij wist niet eens waar hij was.
‘Blijft u nog een nacht?’ vroeg de manager, die moeite moest doen zijn irritatie te onderdrukken. Ryuji naast hem kreunde. Dit was niet zijn eigen kamer, zoveel was zeker. Het leek wel of de hele wereld was overgeschilderd zonder dat hij het wist. De dikke draad die het verleden met het heden verbond en het heden met de toekomst, was in tweeën gesneden: vóór hij was gaan slapen, en daarna.
‘Hallo?’
Nu maakte de manager zich zorgen dat er niemand aan de andere kant van de lijn was. Zonder te weten waarom voelde Asakawa vreugde in zijn borst opkomen. Ryuji draaide zich om en deed zijn ogen een beetje open. Hij kwijlde. Asakawa’s herinneringen waren wazig; het enige wat hij vond toen hij zijn geheugen afzocht, was duisternis. Hij wist nog min of meer dat ze een bezoek aan doctor Nagao hadden gebracht en vervolgens op weg waren gegaan naar Villa Log Cabin, maar daarna was alles vaag. Donkere beelden kwamen bij hem op, het ene na het andere, en zijn adem stokte in zijn keel. Hij had het gevoel dat hij was ontwaakt uit een krachtige droom, een droom die een sterke indruk achterliet, ook al was hij vergeten waar die over ging. Maar om de een of andere reden was hij in een opgewekte stemming.
‘Hallo? Hoort u mij?’
‘Eh, ja,’ kon Asakawa eindelijk uitbrengen, terwijl hij de hoorn steviger omklemde.
‘U moet om elf uur de bungalow uit zijn.’
‘Begrepen. We pakken onze spullen bij elkaar en dan gaan we meteen weg.’ Asakawa sprak op zakelijke toon, zich aanpassend aan die van de manager. In de keuken hoorde hij water zachtjes druppelen. Blijkbaar had iemand gisteravond, voor hij naar bed ging, de kraan niet goed dichtgedraaid. Asakawa legde de hoorn neer.
Ryuji had zijn ogen weer gesloten. Asakawa schudde hem heen en weer. ‘Hé, Ryuji. Opstaan.’
Hij had er geen idee van hoe lang ze geslapen hadden. Meestal sliep Asakawa niet meer dan vijf of zes uur per nacht, maar nu had hij de indruk dat hij veel langer had geslapen. Het was lang geleden dat hij diep en ongestoord van zijn nachtrust had kunnen genieten.
‘Hé, Ryuji! Als we nu niet weggaan, laten ze ons nog een nacht betalen.’ Asakawa schudde nog harder, maar hij kreeg Ryuji niet wakker. Asakawa keek om zich heen en zag de melkwitte, plastic tas op de tafel in de eetkamer. Plotseling, alsof hem toevallig een fragment van een droom te binnen schoot, herinnerde hij zich wat erin zat. Hij had Sadako’s naam geroepen. Haar uit de koude aarde onder de vloer gehaald, haar in een plastic tas gestopt. Het geluid van stromend water… Gisteravond was het Ryuji geweest die naar de gootsteen was gelopen en de modder van Sadako af had gewassen. Het water liep nog steeds. Op dat moment was het fatale tijdstip al verstreken. En zelfs nu leefde Asakawa nog steeds. Hij was dolblij. De dood had hem in zijn nek geademd, en nu die angst was weggenomen leek het leven geconcentreerder, het begon te gloeien. Sadako’s schedel was mooi, als een marmeren beeldhouwwerk.
‘Hé, Ryuji! Wakker worden!’
Opeens kreeg hij een bang vermoeden. Iets wat in een hoekje van zijn gedachten gevangenzat. Hij legde zijn oor tegen Ryuji’s borst. Hij wilde Ryuji’s hart horen kloppen door het dikke sweatshirt heen, om te weten of hij nog leefde. Maar toen zijn oor Ryuji’s borst bijna raakte, werd Asakawa plotseling door twee sterke handen vastgegrepen. Hij raakte in paniek en begon tegen te stribbelen.
‘Gefopt! Je dacht dat ik dood was, hè?’ Ryuji liet Asakawa’s hoofd los en hij lachte, een eigenaardig, kinderlijk lachje. Hoe kon hij zulke grappen maken na wat ze zo kortgeleden hadden doorgemaakt? Er kon van alles gebeuren. Als Asakawa op dat moment Sadako Yamamura levend en wel bij de tafel had zien staan, en Ryuji stervend zijn haar uit zijn hoofd had zien trekken, zou hij zijn ogen geloofd hebben. Hij onderdrukte zijn boosheid. Hij was Ryuji veel verschuldigd.
‘Hou op met die grapjes.’
‘Nu is het mijn beurt. Gisteravond ben ik me te pletter geschrokken van je.’ Ryuji, die nog steeds op zijn zij lag, begon te grinniken.
‘Wat heb ik dan gedaan?’
‘Je zakte in elkaar, op de bodem van de put. Ik dacht echt dat je er geweest was. Ik was doodsbenauwd. Je tijd was om. Ik dacht dat je niet meer meedeed.’
Asakawa zei niets, hij knipperde slechts driftig met zijn ogen.
‘Ha, ha. Je herinnert het je waarschijnlijk niet eens. Ondankbare kerel.’
Nu hij erover nadacht kon Asakawa zich niet herinneren op eigen kracht uit de put te zijn gekropen. Ten slotte wist hij weer dat hij aan het touw bungelde, volslagen uitgeput. Het kon niet gemakkelijk zijn geweest zijn zestig kilo zo’n vier, vijf meter recht omhoog te trekken, zelfs niet voor iemand die zo sterk was als Ryuji. De gedachte aan hoe hij daar had gehangen, deed hem op de een of andere manier denken aan het beeld van En no Ozunu, dat van de zeebodem was opgehesen. Shizuko had geheimzinnige krachten gebruikt om het beeld op te vissen, maar het enige wat Ryuji zou overhouden aan zijn inspanningen was kramp en spierpijn.
‘Ryuji?’ vroeg Asakawa met een vreemd veranderde stem.
‘Wat is er?’
‘Bedankt voor alles wat je gedaan hebt. Ik sta echt heel diep bij je in de schuld.’
‘Je wordt toch niet sentimenteel, hè?’
‘Als jij er niet geweest was, zou ik… nou, je weet wel. In elk geval, bedankt.’
‘Laat maar zitten. Straks ga ik nog kotsen. Dankbaarheid is geen yen waard.’
‘Wat dacht je dan van een lunch? Ik trakteer.’
‘O, nou, in dat geval.’ Ryuji hees zich overeind. Hij wankelde een beetje, al zijn spieren waren verkrampt. Het kostte zelfs Ryuji moeite zijn lichaam te laten doen wat hij ervan verlangde.
Vanuit de receptie van South Hakone Pacific Land belde Asakawa zijn vrouw op, in Ashikaga, om haar te zeggen dat hij haar, zoals beloofd, zondagochtend met een huurauto zou komen halen. ‘Dus alles is goed gekomen?’ vroeg ze. Het enige wat Asakawa kon zeggen was: ‘Waarschijnlijk wel.’ Uit het feit dat hij nog steeds leefde, hoopte hij dat de zaak was opgelost. Maar nadat hij het gesprek had beëindigd, zat hem iets nog steeds behoorlijk dwars. Hij kon er nog niet overheen komen. Uit het enkele feit dat hij nog leefde wilde hij geloven dat alles netjes was afgerond, maar… Met de gedachte dat Ryuji misschien dezelfde twijfels zou koesteren, liep Asakawa naar het tafeltje terug en hij vroeg: ‘Hiermee is het toch echt afgelopen?’
Ryuji had zijn lunch naar binnen geschrokt terwijl Asakawa telefoneerde.
‘Gaat het goed met je familie?’ Ryuji was niet van plan direct antwoord te geven op Asakawa’s vraag.
‘Ja. Hoor eens, Ryuji, heb jij de indruk dat het nog niet helemaal voorbij is?’
‘Maak je je zorgen?’
‘Jij niet, dan?’
‘Zou kunnen.’
‘Waarover? Wat zit je dwars?’
‘Wat de oude vrouw zei. “Volgend jaar zul je een kind krijgen.” Die voorspelling van haar.’
Zodra hij zich realiseerde dat Ryuji precies dezelfde twijfels koesterde, wilde Asakawa die wegredeneren.
‘Misschien sloeg dat “jij”, alleen die ene keer, op Shizuko in plaats van op Sadako.’
Ryuji verwierp het onmiddellijk. ‘Onmogelijk. De beelden van die video waren afkomstig van Sadako’s eigen ogen en gedachten. De oude vrouw praatte tegen háár. “Jij” kan alleen op Sadako slaan.’
‘Misschien klopte haar voorspelling niet.’
‘Sadako’s gave om de toekomst te kunnen voorspellen moet onfeilbaar geweest zijn, voor honderd procent.’
‘Maar Sadako was fysiek niet in staat om kinderen te krijgen.’
‘Daarom is het zo vreemd. Biologisch gezien was Sadako een man, geen vrouw, dus kon ze beslist geen kind krijgen. Bovendien was ze maagd tot vlak voor haar dood. En…’
‘En?’
‘Haar eerste seksuele contact was met Nagao. Het laatste slachtoffer van de pokken in Japan. Dat is wel heel toevallig.’
Er werd gezegd dat in het verre verleden God en de duivel, cellen en virussen, mannen en vrouwen, zelfs licht en donker, identiek waren geweest, zonder tegenstellingen. Asakawa kreeg een onbehaaglijk gevoel. Wanneer de discussie zich bewoog in het rijk van genetische structuren, of van de kosmos vóór de schepping van de aarde, lagen de antwoorden buiten het gebied van individuele vragen. Het enige wat hij op dit moment kon doen was, zich ervan overtuigen dat hij geen aandacht moest schenken aan de knagende onzekerheid in zijn hart, maar dat hij zich moest voorhouden dat het allemaal voorbij was.
‘Maar ik leef nog. Het raadsel van de uitgewiste bezwering is opgelost. Deze zaak is gesloten.’
Toen besefte Asakawa opeens iets. Had het beeld van En no Ozunu iemand zijn wil opgelegd om van de bodem van de oceaan te worden gehaald? Die wil had gewerkt bij Shizuko, had haar handelingen geleid, en als gevolg daarvan had ze haar nieuwe kracht gekregen. Plotseling kwam dat patroon hem akelig bekend voor. Sadako’s gebeente uit de put omhoog halen, En no Ozunu’s beeld van de oceaanbodem vissen… Wat hem zorgen baarde was de ironie: de macht die Shizuko was gegeven, had haar niets dan ellende gebracht. Maar nu bekeek hij de dingen van de verkeerde kant. Misschien was in zijn geval eenvoudig de bevrijding van de vloek het equivalent van de macht die Shizuko had ontvangen. Asakawa dwong zichzelf om zo te denken.
Ryuji keek naar Asakawa’s gezicht, om zich gerust te stellen dat de man die voor hem stond inderdaad leefde, daarna knikte hij tweemaal. ‘Ik denk dat je gelijk hebt.’ Langzaam uitademend liet hij zich op zijn stoel terugzakken. ‘En toch…’
‘Wat?’
Ryuji ging rechtop zitten en vroeg, alsof hij in zichzelf praatte: ‘Waarvan is Sadako bevallen?’