12
Hij had er geen logische verklaring voor, maar uit ervaring, opgedaan bij het lezen van boeken en het kijken naar spannende tv-films, dacht hij dat hij een aardig idee had hoe ze verder te werk moesten gaan, gebaseerd op de manier waarop het verhaal zich had ontwikkeld. De ontknoping had een bepaald tempo. Ze hadden gezocht naar de plaats waar Sadako zich had verborgen, maar nu waren ze in een oogwenk gestuit op de tragedie die haar was overkomen, én op de plek waar ze begraven lag. Dus toen Ryuji tegen hem zei dat hij ‘voor een grote ijzerwarenwinkel’ moest stoppen, was Asakawa opgelucht: hij denkt hetzelfde als ik. Asakawa kon zich nog steeds niet voorstellen wat voor gruwelijke taak dit zou zijn. Tenzij de put volkomen begraven was, kon het niet al te moeilijk zijn de plaats te vinden, in de nabijheid van Villa Log Cabin. En wanneer ze de put goed en wel gevonden hadden, moest het gemakkelijk zijn Sadako’s stoffelijke resten naar boven te halen. Het klonk allemaal tamelijk eenvoudig en hij wilde dat ook graag geloven. Het was een uur ‘s middags; de zon kaatste helder terug van de hellende straten in deze stad met haar kuuroord en hete bronnen. Die helderheid en de vakantieachtige stemming van de omgeving, kleurden zijn verbeelding. Het kwam niet bij hem op dat, ook al lag ze maar vier of vijf meter diep, de bodem van een put een heel andere wereld zou zijn dan de goedverlichte grond erboven.
Nishizaki IJzerwaren . Asakawa zag het bord en hij remde. Voor de winkel stonden ladders en grasmaaiers uitgestald. Hier zouden ze alles kunnen krijgen wat ze nodig hadden.
‘Ik laat jou de inkopen doen,’ zei Asakawa, terwijl hij naar een dichtbij staande telefooncel liep. Voor hij naar binnen ging, haalde hij een telefoonkaart uit zijn zak.
‘Hé, we kunnen geen tijd verdoen met telefoongesprekken.’ Maar Asakawa luisterde niet. Mopperend liep Ryuji de winkel in, waar hij touw, een emmer, een spade, een katrol en een sterke zaklantaarn bij elkaar zocht.
Asakawa was wanhopig. Dit kon wel eens de laatste keer zijn dat hij hun stem hoorde. Hij wist heel goed hoe weinig tijd hij kon verkwisten. Hij had nog negen uur over tot zijn deadline. Hij stak zijn kaart in het toestel en draaide het nummer van zijn schoonouders in Ashikaga. Shizu’s vader nam op.
‘Hallo, met Asakawa. Kunt u Shizu en Yoko aan de telefoon roepen?’ Hij wist dat hij onbeleefd was door de gebruikelijke vriendelijke inleiding weg te laten. Hij had echter geen tijd om zich druk te maken over de gevoelens van zijn schoonvader. De man begon iets te zeggen, maar daarna leek hij te begrijpen dat de situatie dringend was, en onmiddellijk riep hij zijn dochter en kleindochter. Asakawa was heel blij dat zijn schoonmoeder de telefoon niet had opgenomen. Daar had hij nooit een woord tussen kunnen krijgen.
‘Hallo?’
‘Shizu, ben jij het?’ Bij het horen van haar stem miste hij haar al.
‘Waar ben je?’
‘In Atami. Hoe gaat het daar?’
‘O, net als anders. Yoko heeft het geweldig bij oma en opa.’
‘Is ze bij je?’ Hij kon haar stem horen. Geen woorden, alleen geluidjes, terwijl ze haar best deed bij haar moeder op schoot te klimmen om met haar vader te praten.
‘Yoko, hier is papa.’ Shizu hield de hoorn bij Yoko’s oor.
‘Dada, dada…’ Hij kon de woorden nauwelijks verstaan, als het al woorden waren. Ze waren bijna onhoorbaar door het geluid van haar ademhaling in de telefoon, of doordat ze met de hoorn langs haar wang streek. Maar door deze geluiden voelde hij zich veel dichter bij haar. Hij wilde niets liever dan dit alles achter zich laten en haar knuffelen.
‘Yoko, jij blijft daar op me wachten, oké? Papa komt je heel gauw ophalen met de broem-broem.’
‘O, ja? Wanneer kom je hiernaartoe?’ Shizu had de hoorn weer gepakt zonder dat hij het gemerkt had.
‘Zondag. Ja, ik zal een auto huren, dan kunnen we met zijn drieën een ritje maken naar de bergen, naar Nikko of zo.’
‘Echt? Yoko, is dat niet fijn? Papa neemt ons zondag mee in de auto!’
Hij voelde zijn oren gloeien. Verkeerde hij echt in de situatie om zoiets te beloven? Een dokter mocht zijn patiënten nooit valse hoop geven; er werd van hem verwacht dat hij iets deed om de schok zo veel mogelijk te bagatelliseren.
‘Zo te horen heb je die kwestie waar je aan werkt bijna voor elkaar.’
‘Nou, het schiet op.’
‘Je hebt me beloofd dat je, wanneer dit alles voorbij is, me er alles over zult vertellen, vanaf het begin.’
Dat had hij beloofd. Hij had gezegd dat hij, als ze nu geen vragen stelde, haar alles zou vertellen wanneer hij het had opgelost. Zijn vrouw had zich aan haar afspraak gehouden.
‘Hé, hoe lang blijf je nog praten?’ zei Ryuji achter hem. Asakawa draaide zich om. Ryuji had de kofferbak geopend en was bezig zijn aankopen in de auto te laden.
‘Ik bel nog wel. Maar misschien lukt het vanavond niet.’ Asakawa legde zijn hand op de haak. Wanneer hij die omlaag drukte werd de verbinding verbroken. Hij wist niet eens waarom hij gebeld had. Was het alleen om hun stemmen te horen, of had hij hun iets belangrijkers te vertellen? Hij wist echter dat hij zich, ook al bleef hij een uur met haar praten, nog steeds geremd zou voelen, alsof hij maar een gedeelte had gezegd van wat hij wilde zeggen. Daar zou niets aan veranderen. Hij legde de hoorn op de haak, en liet die los. In elk geval zou vanavond om tien uur alles duidelijk worden. Vanavond om tien uur…
Wanneer je er, zoals nu, overdag naartoe reed, leek South Hakone Pacific Land een typisch vakantiepark in de bergen. De griezelige sfeer die hij er de laatste keer toen hij er kwam, gevoeld had, ging schuil onder het zonlicht. Zelfs het geluid van de stuiterende tennisballen klonk normaal, niet traag en sonoor zoals destijds, maar vlot en licht. Ze konden de Fuji zien, nevelig en wit, en beneden hen schitterde de zon op de daken van kassen.
Het was een doordeweekse middag, en Villa Log Cabin scheen verlaten. Het leek erop dat de enige periode waarin de bungalows allemaal bezet waren, tijdens de weekends en de zomervakantie viel. B-4 stond ook leeg. Asakawa liet het aan Ryuji over om in te checken, terwijl hij de auto uitlaadde en daarna lichtere kleding aantrok.
Zorgvuldig keek hij de kamer rond. Die avond was het een week geleden dat Asakawa in doodsangst dit spookhuis ontvlucht was. Hij herinnerde zich hoe hij naar de badkamer was gerend om over te geven, met het gevoel dat hij op het punt stond het in zijn broek te doen. Hij kon zich zelfs, heel levendig, de graffiti herinneren die hij op de muur van de badkamer had gezien toen hij op zijn knieën voor de toiletpot lag. Nu deed hij de badkamerdeur open. Dezelfde graffiti op dezelfde plek.
Het was even na tweeën. Ze gingen op het balkon zitten om de lunch te gebruiken die ze onderweg gekocht hadden, uitkijkend over het grasland dat de bungalows omringde. De geïrriteerde stemming waarin ze sinds het bezoek aan Nagao’s kliniek hadden verkeerd, verdween langzaam. Zelfs tijdens de grootste paniek zijn er nog altijd af en toe momenten als dit, wanneer de tijd langzaam verstrijkt. Zelfs wanneer Asakawa bezig was een artikel op tijd af te maken voor de daarvoor gestelde deadline, kon hij soms tot de ontdekking komen dat hij doelloos keek naar de koffie die uit de tuit van de koffiepot drupte, en later piekerde hij er dan over hoe gemakkelijk hij kostbare tijd verspild had.
‘Eet op. We zullen onze kracht nodig hebben,’ zei Ryuji. Hij had twee lunches gekocht, alleen voor hemzelf. Asakawa leek weinig trek te hebben; van tijd tot tijd liet hij zijn eetstokjes zakken en keek hij achterom de bungalow in.
Opeens zei hij, alsof het net bij hem opkwam: ‘Misschien doen we er goed aan dit te bespreken. Wat precies gaan we hier doen?’
‘Sadako zoeken, natuurlijk.’
‘En wat doen we als we haar gevonden hebben?’
‘Dan brengen we haar terug naar Sashikiji en leggen haar daar ter ruste.’
‘Dus dat is de bezwering. Je bedoelt dat dát is wat ze wil.’
Ryuji kauwde een poosje luidruchtig op een grote mondvol rijst, zijn ogen staarden, zonder naar iets bepaalds te kijken, recht vooruit. Asakawa zag aan de uitdrukking op Ryuji’s gezicht dat die er ook niet helemaal van overtuigd was. Asakawa was bang. Het was zijn laatste kans, en hij wilde een soort geruststelling horen dat ze deden wat juist was. Ze konden het niet overdoen.
‘Er is nu niets anders wat we kunnen doen,’ zei Ryuji, terwijl hij de lege etensdoos opzij schoof.
‘Wat denk je van deze mogelijkheid? Dat ze misschien wil dat we wraak nemen op de persoon die haar vermoord heeft.’
‘Je bedoelt Jotaro Nagao? Je bedoelt dat, als we openbaar maken wat hij heeft gedaan, Sadako rust zal vinden?’
Asakawa keek Ryuji diep in zijn ogen, in een poging erachter te komen wat zijn vriend werkelijk dacht. Als ze de stoffelijke resten opgroeven en die ter ruste legden en dat toch Asakawa’s leven niet zou redden, misschien was Ryuji dan van plan doctor Nagao te doden. Misschien gebruikte hij Asakawa als testcase, om zichzelf te redden…
‘Toe nu toch. Doe niet zo stom,’ zei Ruyji lachend. ‘Om te beginnen zou Nagao, als hij echt de wraak van Sadako over zich had afgeroepen, nu al dood zijn.’
Dat was waar. Die macht bezat ze zeker.
‘Waarom heeft ze zich door hem laten vermoorden?’
‘Ik zou het niet weten. Maar hoor eens, om haar heen gingen allerlei mensen dood die haar na stonden. Ze kende niets dan frustratie. Zelfs dat ze op die manier bij het toneelgezelschap wegging, dat was toch feitelijk ook een frustratie van haar plannen, nietwaar? Daarna zoekt ze haar vader op in het sanatorium en komt ze tot de ontdekking dat hij niet lang meer te leven heeft.’
‘Iemand die de wereld heeft opgegeven koestert geen wraak ten opzichte van de persoon die haar uit die wereld wegneemt, wil je dat ermee zeggen?’
‘Niet precies. Ik denk eerder dat het mogelijk is dat Sadako zelf die opwelling bij de oude heer Nagao heeft opgewekt. Met andere woorden, misschien heeft ze zelfmoord gepleegd, maar dan door gebruik te maken van Nagao’s handen.’
Haar moeder had zich in een vulkaan geworpen, haar vader stierf aan tuberculose, haar eigen dromen om actrice te worden waren vervlogen, en dan was er haar aangeboren handicap. Ze had een groot aantal redenen om zelfmoord te plegen. En er waren dingen die gewoonweg niet klopten, tenzij je aannam dat ze zichzelf van het leven had beroofd. In Yoshino’s verslag was sprake geweest van Shigemori, oprichter van theatergroep Soaring. In een dronken bui had hij Sadako lastiggevallen, en de dag daarna was hij overleden aan een hartverlamming. Het stond vrijwel vast dat Sadako hem met behulp van een van haar abnormale gaven had gedood. Dat soort macht had ze. Ze kon zonder meer een paar mensen doden zonder enig bewijs achter te laten. Dus waarom leefde Nagao nog? Het was niet logisch, tenzij ze hem had beïnvloed om haar te vermoorden.
‘Goed dan, laten we aannemen dat het zelfmoord was. Maar waarom moest ze verkracht worden voor ze stierf? En vertel me niet dat het gebeurd is omdat ze niet als maagd wilde sterven.’
Asakawa sloeg de spijker op de kop, en dat zorgde ervoor dat Ryuji geen antwoord had. Dit was precies wat híj had willen zeggen.
‘Is dat echt zo gek?’
‘Hè?’
‘Is het echt zo gek om niet als maagd te willen sterven?’ Ryuji probeerde met wanhopige ernst zijn bedoeling te verduidelijken. ‘Als ik het was… als ik het toevallig zou zijn, zou ik er zo over denken. Ik zou niet als maagd willen sterven.’
Dit was niets voor Ryuji, dacht Asakawa. Hij kon er geen logische verklaring voor geven, maar zowel de woorden als de gezichtsuitdrukking waren totaal niets voor Ryuji.
‘Meen je dat echt? Er is verschil tussen mannen en vrouwen. Zeker in het geval van Sadako Yamamura.’
‘Ha, ha. Ik maakte maar een grapje. Sadako wilde niet verkracht worden. Natuurlijk niet. Ik bedoel, wie zou er nu willen dat er zoiets met haar gebeurde? Bovendien heeft ze Nagao zo hard in zijn schouder gebeten dat het bot te zien was. Pas nadat het gebeurd was kwam de gedachte aan sterven bij haar op, en zonder er verder bij na te denken leidde ze Nagao in die richting. Dat is er volgens mij waarschijnlijk gebeurd.’
‘Zou je dan toch niet verwachten dat ze een sluimerende haat koesterde jegens Nagao?’ Asakawa was nog steeds niet overtuigd.
‘Vergeet je niet iets? We moeten ervan uitgaan dat de speerpunt van haar haat zich niet op een bepaald individu richtte, maar op de maatschappij in het algemeen. Daarbij vergeleken was haar haat ten opzichte van Nagao even onbeduidend als een scheet in een storm.’
Als haat jegens de maatschappij in het algemeen de boodschap was die in die video lag besloten, wat was dan de bezwering? Wat kon het zijn? De uitdrukking ‘lukrake aanval’ kwam Asakawa in gedachten, voor Ryuji’s trage stem zijn gedachtegang onderbrak.
‘Voorlopig is dit wel weer genoeg. Als we tijd hebben om over dergelijke nonsens na te denken, kunnen we die beter gebruiken om Sadako zien te vinden. Zij is degene die alle raadsels zal oplossen.’
Ryuji dronk het restje van zijn woeloengthee op. Daarna stond hij op en gooide hij het lege blikje het dal in.
Ze stonden op de glooiende heuvel om zich heen te kijken naar het hoge gras. Ryuji gaf Asakawa een sikkel en knikte naar de helling links van B-4. Hij wilde dat Asakawa het verwilderde gras afmaaide en het grondoppervlak onderzocht. Asakawa liet zich op een knie zakken en begon met de sikkel te zwaaien in een boog die parallel liep aan de grond.
Dertig jaar geleden had hier een ruïne van een huis gestaan, met een put in de tuin. Asakawa kwam weer overeind. Hij keek om zich heen, zich afvragend waar hij een woning zou bouwen als hij hier zou moeten wonen. Waarschijnlijk zou hij een plek uitzoeken met een mooi uitzicht. Een andere reden om hier een huis te bouwen was er niet. Waar had je het beste uitzicht? Met zijn ogen op de daken van de kassen in de diepte gericht liep Asakawa heen en weer, zijn aandacht gericht op het wisselende perspectief. Het uitzicht leek weinig te veranderen, ongeacht welke kant hij uit liep. Maar hij dacht dat, als hij een huis bouwde, het gemakkelijker zou zijn om het te bouwen waar bungalow A-4 stond dan op de plek van bungalow B-4. Toen hij zich bukte om naar de grond te kijken besefte hij dat dát het enige vlakke stuk grond was. Hij kroop rond in de ruimte tussen A-4 en B-4, sneed het gras weg en tastte met zijn handen over de aarde.
Hij kon zich niet herinneren dat hij ooit water uit een put had gehaald. Hij bedacht dat hij nog nooit een echte put had gezien. Hij had er geen idee van hoe zo’n put er eigenlijk uitzag, zeker niet in bergachtig gebied zoals hier. Was hier werkelijk grondwater? Maar toen zag hij, een paar honderd meter naar het oosten op de bodem van het dal, een moerassige plek, omgeven door hoge bomen. Asakawa kon niet goed nadenken. Waarop zou hij zich bij een taak als deze moeten concentreren? Geen idee. Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stromen. Hij keek op zijn horloge: bijna drie uur. Nog zeven uur over. Zou alle moeite die hij deed hem helpen aan de deadline te ontkomen? Die gedachte bracht hem nog meer in verwarring. Zijn voorstelling van de put was vaag. Wat kon er achterblijven om de plaats van een oude put aan te duiden? Een hoop stenen, in een kring opgestapeld? Als die stenen nu eens in de aarde waren weggezakt? Er was geen denken aan dat ze het dan op tijd zouden halen. Hij keek nogmaals op zijn horloge. Nu was het precies drie uur. Hij had zojuist op het balkon een halve liter woeloengthee gedronken, maar zijn keel was alweer droog. Er klonken stemmen in zijn hoofd: zoek een ophoging in de grond, zoek naar stenen. Hij duwde de spade met kracht in de blootgelegde aarde. De tijd en zijn bloed begonnen een aanval op zijn hersenen. Hij was op van de zenuwen, maar hij voelde geen vermoeidheid. Waarom verstreek de tijd nu zo anders dan toen ze op het balkon hun lunch hadden genuttigd? Waarom was hij zo paniekerig geworden vanaf het moment dat hij aan het werk was gegaan? Was dit echt wel slim om te doen? Waren er niet een heleboel andere dingen die ze zouden moeten doen?
Als kind had hij eens een hol gegraven. Hij moest destijds in de vierde of de vijfde klas hebben gezeten. Hij lachte zwakjes toen hij aan dat moment terugdacht.
‘Waar ben je in vredesnaam mee bezig?’ Bij het horen van Ryuji’s stem schoot Asakawa’s hoofd plotseling omhoog. ‘Wat was je van plan, hier te blijven rondkruipen? We moeten een groter gebied doorzoeken.’
Asakawa keek met open mond naar Ryuji op. Ryuji had de zon in zijn rug, zijn gezicht in de schaduw. Zweetdruppels vielen van zijn donkere gezicht op het gras aan zijn voeten. Waar was ik mee bezig? Er was een klein gat gegraven, vlak voor hem in de grond. Asakawa had het gegraven.
‘Graaf je een kuil, of zoiets?’
Ryuji zuchtte. Asakawa fronste zijn voorhoofd en keek daarna weer op zijn horloge.
‘En kijk verdomme niet steeds op je horloge!’ Ryuji sloeg zijn hand weg. Een tijdlang bleef hij Asakawa nijdig aankijken, daarna slaakte hij opnieuw een zucht. Hij ging op zijn hurken zitten, en hij fluisterde, rustiger nu: ‘Misschien moet je even pauzeren.’
‘Geen tijd.’
‘Ik zeg je dat je jezelf in bedwang moet houden. Met in paniek raken kom je nergens.’ Asakawa zat nu ook gehurkt, en Ryuji gaf hem een zacht duwtje tegen zijn borst. Asakawa verloor zijn evenwicht en viel achterover, met zijn benen in de lucht.
‘Goed zo, blijf zo maar even liggen, als een baby.’
Onhandig probeerde Asakawa overeind te komen.
‘Niet bewegen! Blijf liggen! Verspil je kracht niet.’ Ryuji zette zijn voet op Asakawa’s borst tot hij niet meer tegenstribbelde. Asakawa sloot zijn ogen en verzette zich niet langer. Het gewicht van Ryuji’s voet verdween in de verte. Toen hij zijn ogen weer voorzichtig opende had Ryuji zijn korte, sterke benen in beweging gezet, om naar de schaduw van het balkon bij bungalow B-4 te lopen. Zijn tred was veelbetekenend. Hij had een inval gekregen waar ze de put konden vinden, en zijn gevoel van wanhoop was voorbij.
Nadat Ryuji was weggegaan, bleef Asakawa nog even stilliggen. Plat op zijn rug, met wijd uitgespreide armen en benen, tuurde hij naar de lucht. De zon scheen fel. Wat toonde hij weinig geestkracht, in tegenstelling tot Ryuji. Walgelijk. Hij ademde zo regelmatig mogelijk en probeerde kalm na te denken. Hij vertrouwde er niet op dat hij zijn zenuwen in bedwang zou kunnen houden terwijl de komende zeven uren wegtikten. Hij zou gewoon alle opdrachten van Ryuji opvolgen. Dat zou het beste zijn. Zichzelf wegcijferen, zich onder de hoede plaatsen van iemand met een standvastig karakter. Jezelf wegcijferen! Dan zul je zelfs aan die angst kunnen ontsnappen. Je zult in de aarde begraven worden, je zult één worden met de natuur. Alsof het een antwoord was op zijn wens werd hij opeens erg slaperig, hij begon het bewustzijn te verliezen. Op de drempel van de slaap, midden in een dagdroom waarin hij Yoko hoog in de lucht tilde, herinnerde hij zich opnieuw die gebeurtenis uit zijn schooltijd.
Er was een gemeentelijk sportveld aan de rand van de stad waarin hij was opgegroeid. Het lag aan een steile klip, en aan de voet van de rotsen lag een moeras met rivierkreeften. Als schooljongen ging Asakawa daar vaak met zijn vriendjes naartoe om kreeften te vangen. Op die dag vormde de zon, die de kale, rode aarde naast het moeras bescheen, een soort uitdaging. Hij had er trouwens toch al genoeg van om daar te zitten met zijn hengel, dus hij ging naar de plek waar de zon op de klip scheen en begon een gat te graven in de steile helling. De grond bestond uit zachte klei, die aan zijn voeten afbrokkelde toen hij er een oude plank in gooide die hij had gevonden. Het duurde niet lang voor zijn vriendjes zich bij hem voegden. Volgens hem waren ze met hun drieën, als hij het zich goed herinnerde, of misschien met hun vieren. Een volmaakt aantal om een hol te graven. Als er meer waren geweest, hadden ze hun hoofden tegen elkaar gestoten, als ze met minder waren zou het voor ieder van hen te veel werk zijn geweest.
Na een uur te hebben gegraven, hadden ze een gat dat precies zo groot was dat een van hen erin kon kruipen. Ze bleven doorgaan. Oorspronkelijk waren ze onderweg geweest van school naar huis, en het duurde niet lang of een van zijn vriendjes zei dat hij naar huis moest. Alleen Asakawa, die het eerst op het idee gekomen was, bleef zwijgend doorgaan. En tegen de tijd dat de zon onderging was het hol groot genoeg voor alle overgebleven jongens om zich erin te wurmen. Asakawa hield zijn handen om zijn knieën geslagen, en zijn vriendjes giechelden tegen elkaar. Nu ze zo dicht op elkaar in de rode klei zaten voelden ze zich als de mensen uit het Stenen Tijdperk, over wier overblijfselen in Mikkabi ze kortgeleden geleerd hadden tijdens de aardrijkskundeles.
Enige tijd later werd de ingang van het hol geblokkeerd door het hoofd van een vrouw. De ondergaande zon scheen achter haar, dus haar gezicht bevond zich in de schaduw en ze konden de uitdrukking erop niet zien, maar ze dachten dat het een vrouw van een jaar of vijftig was, die in de buurt woonde.
‘Wat doen jullie daar, waarom hebben jullie dat hol gegraven? Het zou heel vervelend zijn als jullie levend begraven werden,’ zei de vrouw, terwijl ze het hol in tuurde. Asakawa en de andere twee jongens keken elkaar aan. Zo jong als ze waren, merkten ze toch iets vreemds op aan haar waarschuwing. Niet ‘Hou daarmee op, het is gevaarlijk’, maar ‘Hou ermee op, omdat het, als jullie daar levend begraven zouden raken, en doodgaan, heel vervelend zou zijn voor de mensen in de buurt, zoals ik’. Ze waarschuwde hen enkel en alleen uit egoïsme. Asakawa en zijn vriendjes begonnen weer te giechelen. Het gezicht van de vrouw versperde de ingang als een figuur uit een schimmenspel.
Geleidelijk veranderde het gezicht van de vrouw in dat van Ryuji.
‘Nu ben je een beetje te ontspannen. Wat een idee, om op een plek als deze in slaap te vallen. Hé, sukkel, waarom giechel je zo?’
Ryuji had hem wakker gemaakt. De zon naderde de horizon in het westen, en de duisternis zou snel invallen. Ryuji’s gezicht en silhouet, afgetekend tegen het afnemende zonlicht, waren zo mogelijk nog zwarter dan eerst.
‘Kom eens hier.’ Ryuji trok Asakawa overeind en kroop daarna zwijgend terug onder het balkon van B-4. Asakawa volgde hem. Onder het balkon was een van de planken tussen de steunpilaren gedeeltelijk weggeschoven. Ryuji stak zijn hand in de opening achter de plank en trok die er vervolgens met geweld uit. Met een luide krak brak de plank diagonaal in tweeën. De inrichting van de bungalow was modern, maar deze planken waren zo dun dat je ze met de hand kon breken. De bouwers hadden behoorlijk bezuinigd op de onderdelen die niet zichtbaar waren. Ryuji scheen met de zaklantaarn in het rond, onder de bungalow. Hij knikte, alsof hij wilde zeggen, kom nu toch eens kijken. Asakawa richtte zijn blik op de opening in de muur en keek naar binnen. De lichtbundel van de lantaarn viel op een zwarte uitstulping, aan de westkant. Toen hij ernaar keek merkte hij op dat de zijkanten ruw waren, als een stapel stenen. De bovenkant was afgedekt met een betonnen plaat, grassprieten staken door scheuren in het beton en tussen de stenen omhoog. Asakawa wist onmiddellijk wat zich recht daarboven bevond. De zitkamer van de bungalow. En pal boven de ronde rand van de put stonden de tv en de videorecorder. Een week geleden, toen hij die video had bekeken, was Sadako Yamamura heel dichtbij geweest, zich schuilhoudend, kijkend naar wat er boven gebeurde.
Ryuji trok nog meer planken los tot er een opening ontstond die zo groot was dat een man erdoorheen kon. Ze kropen beiden door het gat in de muur en schoven naar de rand van de put. De bungalow was op een helling gebouwd, en ze waren vanaf het laagste punt binnengegaan, dus hoe verder ze kwamen, des te lager de planken zich boven hun hoofd bevonden, wat hun het gevoel gaf dat er iets op hen drukte. Ook al moest er voldoende lucht zijn in de donkere kruipruimte, toch kreeg Asakawa last met ademhalen. De aarde was hier vochtiger dan buiten. Asakawa wist heel goed wat ze nu moesten doen. Hij wist het, maar hij voelde nog geen angst. Hij kreeg al last van claustrofobie door de planken boven zijn hoofd, maar misschien zou hij naar de bodem van de put moeten gaan, naar een plaats die door een nog dieper duisternis werd geregeerd… Niet misschien . Om Sadako eruit te halen, zouden ze bijna zeker in de put moeten afdalen.
‘Help me eens een handje,’ zei Ryuji. Hij had een metalen staaf gepakt die uit een barst in de betonnen afdekplaat stak en was bezig de plaat eraf te trekken. De kruipruimte was echter te laag en hij kon niet veel kracht zetten. Zelfs een man als Ryuji die 120 kilo kon opdrukken, kon maar op halve kracht werken als hij niet voldoende steun voor zijn voeten had. Asakawa kroop om de put heen tot hij op een punt erboven was, en ging daar op zijn rug liggen. Hij zette zich met beide handen schrap tegen een steunpilaar en duwde vervolgens met zijn voeten tegen het deksel. Er klonk een hol geluid toen steen over steen schraapte. Asakawa en Ryuji begonnen te tellen om hun inspanningen gelijk te laten verlopen. Het deksel bewoog. Hoeveel jaar was het geleden sinds de opening van de put te zien was geweest? Was de put afgedekt toen Villa Log Cabin gebouwd werd, of toen Pacific Land werd ontwikkeld, of toen het sanatorium gesloten werd? Ze konden er slechts naar raden, afgaand op de manier waarop beton en steen op elkaar vastzaten, op het bijna-menselijke, krijsende geluid toen het deksel werd verschoven. Waarschijnlijk meer dan slechts een halfjaar of een jaar. Maar niet langer dan 25 jaar. Hoe dan ook, de put begon nu zijn mond te openen. Ryuji stak het blad van de spade in de opening die ze tot dusver hadden verkregen, en hij duwde.
‘Oké, wanneer ik je een teken geef wil ik dat je op de steel leunt.’
Asakawa draaide zich om.
‘Ben je zover? Een, twee, drie, duw!’
Terwijl Asakawa op de provisorische hefboom leunde duwde Ryuji met beide handen tegen de plaat. Knarsend viel het deksel op de grond.
De rand van de put was tamelijk vochtig. Asakawa en Ryuji namen hun lantaarn in één hand, legden hun andere hand op de natte rand, en trokken zich op. Voor ze licht in de put lieten vallen schoven ze hun hoofd en schouders in de ongeveer vijftig centimeter grote opening tussen de bovenkant van de put en de onderkant van de bungalowvloer. Er steeg een geur van verrotting op in de koude lucht. De ruimte in de put was zo compact dat ze het gevoel hadden dat ze naar binnen gezogen zouden worden als ze de rand loslieten. Ze was hier, dat stond vast. De vrouw met de buitengewone, bovennatuurlijke krachten, met het testiculair feminisatiesyndroom… ‘Vrouw’ was niet eens het juiste woord. Het biologische verschil tussen mannen en vrouwen hing af van de structuur van de gonaden. Hoe mooi en hoe vrouwelijk het lichaam ook was, als deze geslachtsklieren de vorm van testikels hadden was het mannelijk. Asakawa wist niet of hij Sadako Yamamura als een man of als een vrouw moest beschouwen. Omdat haar ouders haar Sadako hadden genoemd, leek het erop dat ze van plan waren geweest haar als vrouw groot te brengen. Vanochtend, op de boot naar Atami, had Ryuji gezegd: ‘Denk je niet dat een persoon met zowel mannelijke als vrouwelijke genitaliën het ultieme symbool is van kracht en schoonheid?’ Nu hij erover nadacht, had Asakawa ooit eens iets gezien in een boek over kunst waardoor hij aan zijn eigen ogen was gaan twijfelen. Een perfect, volwassen, vrouwelijk naakt leunde achterover op een marmeren plaat, met een schitterend exemplaar van een mannelijk geslachtsdeel dat tussen haar dijen uit stak…
‘Kun je iets zien?’ vroeg Ryuji. Bij de lichtbundels van hun lantaarns zagen ze dat er water op de bodem van de put stond, ongeveer vier of vijf meter in de diepte. Maar ze wisten niet hoe diep het water was.
‘Er is daar water.’ Ryuji kroop naar achteren en bond het eind van het touw aan een paal.
‘Oké, schijn met je lantaarn naar beneden, over de rand. Laat hem in vredesnaam niet vallen.’
Hij is van plan om naar beneden te gaan. Toen dit tot hem doordrong begonnen Asakawa’s benen te trillen. Als ik nu eens naar beneden moet… Eindelijk, met de smalle, verticale tunnel voor hem, begon Asakawa’s verbeelding hem parten te spelen. Ik kan het niet. Naar beneden gaan, dat zwarte water in, om naar botten te vissen. Dat kan ik absoluut niet. Dan word ik gek. Terwijl hij dankbaar bleef kijken hoe Ryuji zich in de put liet zakken, hoopte hij vurig dat zijn beurt niet zou komen.
Zijn ogen waren inmiddels gewend aan het donker, en hij kon het mos zien waarmee de binnenkant van de put begroeid was. De stenen van de binnenwand leken bij het oranje schijnsel van zijn lantaarn in ogen en neuzen en monden te veranderen, en toen hij zijn blik niet kon losrukken veranderde het patroon van de stenen in dode gezichten, verwrongen door het slaken van demonische kreten op het moment van hun dood. Ontelbare boze geesten golfden als zeewier, hun handen naar de uitgang uitgestrekt. Hij kon het beeld niet van zich af zetten. Er viel een steentje in de spookachtige diepte, bijna een meter bij hem vandaan, het kaatste tegen de binnenwand van de put en werd daarna opgeslokt door de monden van de boze geesten.
Ryuji wrong zich tussen de bovenkant van de put en de vloer van de bungalow, wikkelde het touw om zijn handen en liet zich daarna langzaam zakken. Weldra stond hij op de bodem, tot zijn knieën in het water. Het was niet erg diep.
‘Hé, Asakawa! Ga de emmer halen. O, en ook het dunne touw.’
De emmer stond waar ze die hadden achtergelaten, op het balkon. Asakawa kroop onder de bungalow uit. Buiten was het donker. Maar het voelde veel lichter aan dan onder de fundering. Wat een opluchting! Zoveel schone lucht! Hij keek naar de bungalows om hem heen: alleen uit A-1, die aan de weg stond, kwam licht. Met opzet keek hij niet op zijn horloge. Het geluid van warme, vriendelijke stemmen die uit A-1 tot hem doordrongen, leek bij een andere wereld te horen, die ergens in de verte zweefde. Zo te horen waren ze aan het eten. Hij hoefde niet op zijn horloge te kijken om te weten hoe laat het was.
Hij ging terug naar de rand van de put, waar hij de emmer en de spade aan het eind van het touw bond en ze daarna liet zakken. Ryuji schepte aarde van de bodem van de put in de emmer. Af en toe bukte hij zich en woelde hij met zijn vingers door de modder, zoekend, maar hij vond niets.
‘Trek de emmer op!’ riep hij. Met zijn buik tegen de rand van de put leunend haalde Asakawa de emmer op, waarna hij de modder en de stenen op de grond kiepte om vervolgens de lege emmer weer in de put neer te laten. Het leek erop dat er heel wat modder en zand in de put terecht waren gekomen voor die afgesloten was. Ryuji groef en groef, echter zonder Sadako’s fraaie ledematen bloot te leggen.
‘Hé, Asakawa.’ Ryuji hield op met zijn activiteiten en keek omhoog. Asakawa gaf geen antwoord. ‘Asakawa! Is er iets mis daar?’
Asakawa wilde antwoorden: er is niets mis. Ik voel me prima.
‘Je hebt de hele tijd nog geen woord gezegd. Je zou me toch op zijn minst kunnen aanmoedigen. Ik word hierbeneden een beetje melancholiek.’
Asakawa zei niets.
‘Nou, wat denk je dan van een liedje? Iets van Hibari Misora, misschien?’
Asakawa zei nog steeds niets.
‘Hé, Asakawa. Ben je er nog? Ik weet dat je niet flauwgevallen bent.’
‘Ik… ik voel me best,’ kon hij ten slotte uitbrengen.
‘Je bent een lastpost, dat ben je.’ Ryuji beet hem de woorden toe en dreef daarna het blad van de spade met kracht het water in. Hoeveel keer had hij dit nu al gedaan? Het waterpeil zakte langzaam, maar er was nog steeds geen spoor te zien van datgene waar ze naar zochten. Hij merkte dat de emmer steeds langzamer werd opgetrokken. Daarna, eindelijk, bleef de emmer stil hangen. Asakawa liet hem uit zijn handen glippen. Hij had de emmer ongeveer tot de helft van de hoogte opgehesen en toen plonsde hij weer omlaag. Ryuji kon hem ontwijken, maar hij werd van top tot teen bespat met modderig water. Met de boosheid kwam het besef dat Asakawa aan het eind van zijn krachten was.
‘Klootzak! Wil je me soms vermoorden?’ Ryuji klom langs het touw omhoog. ‘Jouw beurt.’
Mijn beurt! Geschokt ging Asakawa rechtop staan, waarbij hij zijn hoofd hard tegen de vloerplanken stootte. ‘Wacht, Ryuji, het gaat alweer. Ik heb nog wat kracht over,’ stamelde Asakawa. Ryuji stak zijn hoofd uit de put.
‘Nee, dat heb je niet. Jouw beurt.’
‘Wacht. Wacht nog even. Laat me weer op adem komen.’
‘Dan zijn we hier morgenochtend nog.’
Ryuji liet het licht van zijn lantaarn op Asakawa’s gezicht vallen. Er lag een vreemde blik in zijn ogen. Doodsangst had hem van zijn zinnen beroofd. Eén blik was voldoende voor Ryuji om te zien dat Asakawa niet meer redelijk kon denken. Modderig water in een emmer scheppen, of die emmer vier of vijf meter recht omhoog trekken, het was niet moeilijk te begrijpen wat het zwaarste karwei was.
‘Naar beneden, jij.’ Ryuji duwde Asakawa in de richting van de put.
‘Nee, wacht… ik… het is…’
‘Wat is er?’
‘Ik heb last van claustrofobie.’
‘Doe niet zo raar.’
Asakawa bleef ineengedoken staan, hij kwam niet in beweging. Het water op de bodem van de put rimpelde zachtjes.
‘Ik kan het niet. Ik kan niet naar beneden gaan.’
Ryuji greep Asakawa bij zijn kraag en gaf hem twee harde klappen. ‘Kom tot jezelf. “Ik kan niet naar beneden gaan.” De dood staart je in het gezicht en misschien kun je er iets aan doen, en nu zeg je dat je het niet kunt? Slappeling die je bent. Het is niet alleen je eigen leven dat hier op het spel staat, dat weet je. Herinner je je dat telefoongesprek? Wil je dat lieve kleine hummeltje meeslepen, de diepte in?’
Hij dacht aan zijn vrouw en zijn dochtertje. Hij kon het zich niet veroorloven een lafaard te zijn. Hun leven lag in zijn handen. Maar zijn lichaam wilde hem niet gehoorzamen.
‘Hebben we hier echt iets aan?’ Maar zijn stem klonk niet vastberaden; hij wist dat het zinloos was om die vraag te stellen. Ryuji liet zijn kraag los.
‘Zal ik je nog wat meer over de theorie van professor Miura vertellen? Er zijn drie voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een kwaadwillige ziel op deze wereld te laten blijven na de dood. Een besloten ruimte, water, en een langzame dood. Een, twee, drie. Met andere woorden, als iemand langzaam sterft, in een besloten ruimte, waar water aanwezig is, dan zal de boze geest van deze persoon meestal op die plek blijven spoken. Kijk nu eens naar deze put. Het is een kleine, besloten ruimte. Er is water. En denk aan wat de oude vrouw in de video zei.’
… Hoe was het met je gezondheid sinds die tijd? Als je al je tijd doorbrengt met in het water te spelen, zullen de monsters je te pakken krijgen.
In het water spelen. Dat was het. Sadako was daarbeneden, onder dat zwarte, modderige water, en ze speelde, zelfs nu. Een eindeloos, waterig, ondergronds spel.
‘Zie je, Sadako leefde nog toen ze in deze put werd gegooid. En terwijl ze op haar dood wachtte bedekte ze deze wanden met haar haat. In haar geval waren alle drie de voorwaarden aanwezig.’
‘Dus?’
‘Dus, volgens professor Miura is het gemakkelijk zo’n vloek uit te bannen. We hoeven haar alleen maar te bevrijden. We halen haar gebeente uit deze smerige, oude put, houden een mooie herdenkingsdienst, en leggen haar ter ruste in de aarde van haar geboorteplaats. We brengen haar terug in de wijde, vrolijke wereld.’
Toen hij onder de bungalow vandaan was gekropen om de emmer te halen, had Asakawa een onbeschrijflijk bevrijdende gewaarwording ondergaan. Was het de bedoeling dat ze Sadako hetzelfde gevoel gaven? Was dát wat ze wilde?
‘Dus dat is de bezwering?’
‘Misschien wel, misschien ook niet.’
‘Dat is nogal vaag.’
Ryuji greep Asakawa weer bij zijn kraag. ‘Denk na! In onze toekomst is niets zeker! Het enige waarop we kunnen hopen is een vage toekomst. Maar desondanks leef je door. Je kunt het leven niet opgeven, alleen omdat het vaag is. Het is een kwestie van kansen. De bezwering… Er kunnen heel wat andere dingen zijn die Sadako wil. Maar de kans is groot dat, wanneer we haar stoffelijke resten hieruit halen, de vloek van de video ongedaan gemaakt wordt.’
Asakawa’s gezicht vertrok en hij schreeuwde inwendig. Besloten ruimte, water, en een langzame dood, zegt hij. Deze drie voorwaarden zorgen ervoor dat een boze geest in deze wereld kan blijven, zegt hij. Waar is het bewijs dat er iets van wat die oplichter van een Miura gezegd heeft, waar is?
‘Als je me begrijpt, ga je nu naar beneden, de put in.’
Maar ik begrijp het niet. Hoe kan ik zoiets begrijpen?
‘Je hebt geen tijd om te treuzelen. Je bent bijna aan je deadline.’ Ryuji’s stem werd geleidelijk vriendelijker. ‘Denk niet dat je de dood kunt overwinnen zonder te vechten.’
Klootzak! Ik wil je levensfilosofie niet horen!
Ten slotte klom hij echter over de rand van de put.
‘Goed zo. Geloof je nu eindelijk dat je het kunt?’
Asakawa klemde zich vast aan het touw en liet zich langs de binnenwand van de put zakken. Hij keek Ryuji recht aan.
‘Maak je geen zorgen. Er is daar niets. Je grootste vijand is je verbeelding.’
Toen hij omhoogkeek trof de lichtstraal van de lantaarn hem vol in zijn gezicht, en verblindde hem. Hij drukte zijn rug tegen de wand; zijn greep op het touw begon te verslappen. Zijn voeten glibberden over de stenen, en opeens viel hij bijna een meter. Zijn handen gloeiden van de wrijving.
Hij bungelde vlak boven het wateroppervlak, maar kon er niet toe komen zich erin te laten glijden. Hij stak één voet uit, stak die in het water tot aan zijn enkel, alsof hij de temperatuur van een bad testte. Met de koude aanraking van het water kwam het kippenvel, van de toppen van zijn tenen tot zijn rug, en onmiddellijk trok hij zijn voet terug. Maar zijn armen waren te vermoeid om aan het touw te blijven hangen. Zijn gewicht trok hem langzaam omlaag, en ten slotte kon hij het niet meer volhouden, dus hij zette zijn beide voeten neer. Meteen omsloot de zachte modder onder het water zijn voeten en hield ze daar. Asakawa klemde zich nog steeds vast aan het touw voor zijn ogen. Hij begon in paniek te raken. Hij kreeg het gevoel of een woud van handen uit de aarde omhoog werd gestoken om hem in de modder te trekken. De wand sloot hem aan alle kanten in, bespotte hem: je kunt niet ontsnappen.
Ryuji! Hij wilde iets roepen, maar zijn stem weigerde. Hij kon geen adem krijgen. Slechts een zwak, droog geluid ontsnapte aan zijn keel, en hij keek omhoog als een verdrinkend kind. Hij voelde iets warms langs de binnenkant van zijn dijbenen druppelen.
‘Asakawa! Doorademen!’
Overweldigd door de druk was Asakawa vergeten adem te halen.
‘Alles is goed. Ik ben hier.’ Ryuji’s stem drong galmend tot hem door, en het lukte Asakawa zijn longen vol lucht te zuigen.
Hij kon het bonzen van zijn hart niet in bedwang houden. Hij kon niet doen wat hij hierbeneden moest doen. Wanhopig deed hij zijn best aan iets anders te denken. Iets prettigers. Als deze put buiten was geweest, onder een hemel vol sterren, zou het niet zo afschuwelijk zijn geweest. Het kwam doordat bungalow B-4 zich er recht boven bevond dat het hem zo moeilijk viel. Die sneed de vluchtroute af. Zelfs nu het betonnen deksel eraf was, waren er alleen maar vloerplanken en spinnenwebben boven hem. Sadako Yamamura heeft 25 jaar hierbeneden geleefd. Dat is waar, ze is hier. Vlak onder mijn voeten. Dit is een graf, dat is het. Een graf. Hij kon aan niets anders denken. De rest van zijn gedachten was voor hem afgesloten, evenals elke ontsnappingsmogelijkheid. Sadako’s leven was hierbeneden tragisch geëindigd, en de beelden die door haar hoofd geflitst waren op het moment dat ze stierf waren hier gebleven, nog altijd sterk, door de macht van haar psyche. En ze waren hier in dit benauwde gat gerijpt, ademend als de eb en de vloed van het getij, wassend en afnemend in sterkte volgens een cyclus die op een bepaald moment dezelfde frequentie had gehad als de televisie die hier recht boven stond, en toen waren ze in de wereld verschenen. Sadako ademde. Uit het niets werd hij omsloten door het geluid van haar ademhaling. Sadako Yamamura, Sadako Yamamura . De lettergrepen herhaalden zich in zijn hoofd, en haar schrikwekkend mooie gezicht kwam tot hem zoals op de foto’s, terwijl ze koket het hoofd schudde. Sadako Yamamura was hier. Roekeloos begon Asakawa in de aarde onder hem te graven, op zoek naar haar. Hij dacht aan haar knappe gezicht en haar lichaam, en hij probeerde dat beeld vast te houden. De beenderen van dat mooie meisje, bedekt door mijn urine. Asakawa hanteerde de spade, zeefde de modder. De tijd deed er niet meer toe. Hij had zijn horloge afgedaan voor hij afdaalde. Zware vermoeidheid en stress hadden zijn fixatie verjaagd, en hij vergat de tijdsdruk waaronder hij zwoegde. Het was zoiets als dronken zijn. Hij had geen besef van tijd. Alleen aan het aantal keren dat de emmer weer naar beneden kwam in de put, en door het kloppen van zijn hart, kon hij de tijd meten.
Ten slotte pakte Asakawa een groot, rond brok met beide handen vast. Het was glad en het voelde prettig aan, met twee gaten in het oppervlak. Hij tilde het uit het water. Hij spoelde de modder uit de holten. Hij tilde het op aan wat ooit oorgaten moesten zijn geweest en zag zich geconfronteerd met een schedel. Zijn verbeelding bedekte die met vlees. Grote, heldere ogen keerden terug in de diepe, holle kassen, en vlees verscheen boven de twee gaten in het midden en vormde zich tot een charmant neusje. Haar lange haar was nat, en er droop water van haar hals af en vanachter haar oren. Sadako Yamamura knipperde een paar keer met haar melancholieke ogen om het water van haar wimpers te schudden. Samengedrukt tussen Asakawa’s handen leek haar gezicht moeizaam vertrokken. Haar schoonheid was echter nog steeds onaangetast. Ze glimlachte tegen Asakawa, daarna kneep ze haar ogen samen alsof ze haar blik ergens op concentreerde.
Ik wilde je zo graag ontmoeten. Terwijl hij dit dacht, zakte Asakawa op de plek waar hij stond in elkaar. Ver boven zich hoorde hij Ryuji’s stem.
‘Asakawa! Je deadline was toch om 22.04! Wees blij! Het is 22.10! Asakawa, kun je me horen? Je leeft nog, nietwaar? De vloek is afgewend. We zijn gered. Hé, Asakawa! Als je daarbeneden doodgaat, loopt het met jou net zo af als met haar. Als je doodgaat moet je geen vloek over me uitspreken, oké? Als je dan van plan bent om dood te gaan, doe het dan aardig, wil je? Hé, Asakawa! Als je nog leeft, geef dan verdomme antwoord!’
Hij hoorde Ryuji, maar hij voelde zich niet echt gered. Hij rolde zich op, als in een droom, alsof hij in een andere wereld was, met Sadako Yamamura’s schedel tegen zijn borst geklemd.