10
Donderdag 18 oktober
De wind was iets afgenomen en laaghangende, witte wolken stoven langs de overigens heldere hemel. Tyfoon nr. 21 was de avond ervoor voorbijgetrokken, de storm had het schiereiland Boso ten noordoosten van Oshima geschampt alvorens boven de oceaan op te lossen. In zijn kielzog bleven oogverblindend blauwe zeeën achter. Ondanks het rustige herfstweer voelde Asakawa, terwijl hij op het dek van het schip naar de golven stond te kijken, zich als een ter dood veroordeelde aan de vooravond van zijn executie. Wanneer hij zijn ogen opsloeg kon hij in de verte de zachte glooiing zien van de heuvels op Izu. Deze dag zou hij eindelijk zijn deadline onder ogen zien. Het was nu tien uur ‘s morgens, nog twaalf uur, dan zou het onherroepelijk gebeuren. Het was een week geleden sinds hij in bungalow B-4 naar de video had gekeken. Het scheen eeuwen geleden. Natuurlijk leek het lang: in slechts één week had hij meer angst gekend dan de meeste mensen in een heel leven ondervinden.
Asakawa wist niet precies hoeveel schade het hem zou toebrengen dat hij de hele woensdag op Oshima vast had gezeten. Gisteren had hij zich tijdens het telefoongesprek opgewonden en had hij Yoshino ervan beschuldigd dat hij te traag was, maar nu hij er rustig over nadacht was hij zijn collega in feite heel dankbaar omdat die zoveel voor hem deed. Als Asakawa zelf achter al die aanwijzingen aan was gegaan zou hij waarschijnlijk zo opgewonden zijn geraakt dat hij iets over het hoofd had gezien, of een doodlopende straat was ingeslagen.
Dit is goed. De tyfoon stond aan onze kant. Als hij het niet op die manier bekeek zou hij het nooit halen. Asakawa begon zich voor te bereiden zodat hij, wanneer zijn stervensuur sloeg, niet verteerd zou worden door spijt over wat hij al dan niet had gedaan.
Hun laatste aanwijzing was het drie pagina’s tellende faxbericht dat hij in zijn hand hield. Yoshino was gisteren de halve dag bezig geweest de informatie bij elkaar te krijgen voor hij die doorfaxte. Voor South Hakone Pacific Land was aangelegd, had er op het terrein een nogal ongewone instelling gestaan. Dat wil zeggen, ongewoon voor deze tijd, destijds waren dergelijke inrichtingen heel normaal. Het was een instelling voor de behandeling van tuberculose, een sanatorium.
Tegenwoordig leefden nog slechts weinig mensen in angst voor tbc, maar wanneer je veel vooroorlogse lectuur las kwam je het onwillekeurig tegen. Het was de tuberculosebacil die voor Thomas Mann aanleiding was geweest The Magic Mountain te schrijven, en Motojiro Kajii had indringend duidelijk over de verwoestende werking ervan gezongen. De ontdekking van streptomycine in 1944 en hydrazide in 1950 namen echter veel van het literaire cachet van tbc weg, en de ziekte kreeg de status van een gewone, overdraagbare aandoening. In de jaren twintig en dertig stierven wel 200.000 mensen aan tuberculose, maar na de oorlog daalde dat aantal drastisch. Toch was de bacil niet uitgeroeid. Zelfs tegenwoordig kostte de ziekte nog altijd vijfduizend mensenlevens per jaar.
In de dagen dat tbc veel voorkwam, werden schone, frisse lucht en een stille, rustige omgeving als essentieel voor de genezing ervan beschouwd. Daarom werden sanatoria gebouwd in een bergachtige omgeving. Maar toen de voortgeschreden medische behandeling een toenemende daling van het aantal patiënten tot gevolg had, moesten deze instellingen hun dienstenpakket aanpassen. Met andere woorden, ze begonnen inwendige ziekten te behandelen, zelfs operaties uit te voeren, om financieel te kunnen overleven. Halverwege de jaren zestig werd ook het sanatorium in South Hakone voor deze keuze gesteld. De situatie daar was echter zorgelijker dan die van de meeste andere sanatoria, vanwege de zeer afgelegen ligging. Het was gewoon te moeilijk te bereiken. In het geval van tbc verlieten patiënten die er werden opgenomen het gebouw gewoonlijk niet meer, dus goede bereikbaarheid was niet aan de orde. Maar het bleek een fataal minpunt te zijn bij de plannen om er een algemeen ziekenhuis van te maken. Ten slotte werd het sanatorium in 1972 gesloten.
Aan de zijlijn wachtte Pacific Resorts al, dat op zoek was naar een geschikte locatie om een golfcourse met bijbehorend onderkomen aan te leggen. In 1975 kocht Pacific Resorts een stuk bergachtig terrein, waarop zich ook het voormalige sanatorium bevond, en de onderneming begon onmiddellijk met de aanleg van de golflinks. Later bouwden ze zomerhuizen voor de verkoop, een hotel, een zwembad, een fitnesscentrum en tennisbanen, de hele reeks faciliteiten voor een vakantiepark. En in april van dit jaar, zes maanden geleden, was de laatste hand gelegd aan Villa Log Cabin.
‘Wat voor soort park is het eigenlijk?’ Ryuji zou aan dek moeten zijn, maar plotseling kwam hij op de stoel naast die van Asakawa zitten.
‘Hè?’
‘South Hakone Pacific Land, natuurlijk.’
Dat is waar ook. Hij is er nooit geweest.
‘’s Avonds heb je er een prachtig uitzicht.’ Asakawa herinnerde zich de eigenaardige, levenloze atmosfeer, de tennisballen met hun holle echo’s onder de oranje lampen… Waar komt die atmosfeer trouwens vandaan? Ik vraag me af hoeveel mensen daar gestorven zijn toen het nog een sanatorium was. Asakawa peinsde hierover terwijl hij eraan terugdacht hoe de schitterend verlichte steden Numazu en Mishima zich aan zijn voeten hadden uitgespreid.
Asakawa schoof de eerste faxpagina onder op de stapel en legde de andere twee pagina’s op zijn schoot. De tweede bladzijde was een eenvoudig schema met de ligging van het sanatorium; de derde liet het gebouw zien zoals het er tegenwoordig uitzag, een elegant bouwwerk van drie verdiepingen met een informatiecentrum en een restaurant. Dit was het gebouw waar Asakawa naar binnen was gegaan om de weg te vragen naar Villa Log Cabin. Asakawa liet zijn ogen heen en weer gaan tussen de beide pagina’s. Het verstrijken van bijna dertig jaar was vastgelegd op deze twee vellen papier. Als de toegangsweg niet op dezelfde plek was gebleven, zou hij niet geweten hebben wat de overeenkomst was tussen beide plattegronden. Terwijl hij in gedachten de ligging naging zoals hij die kende, keek hij naar de tweede pagina om te proberen uit te zoeken wat er oorspronkelijk had gestaan op de plek waar nu de bungalows waren. Hij wist het niet absoluut zeker, maar toen hij de ene pagina op de andere legde, zag het er beslist uit alsof daar eerder niets was geweest. Alleen dicht bos dat de glooiing van een vallei bedekte.
Hij ging weer naar pagina een. Die bevatte nog een heel belangrijk stukje informatie, behalve het verhaal over het sanatorium dat tot een vakantiepark was getransformeerd. Jotaro Nagao, 57 jaar. Doctor, huisarts en kinderarts, met een privé-praktijk in Atami. Vijf jaar lang, van 1962 tot 1967, had Nagao in het South Hakone sanatorium gewerkt. Hij was toen nog jong, hij had net zijn co-assistentschap achter de rug. Van de dokters die er destijds gewerkt hadden, waren de enige nog levende artsen Nagao en Yozo Tanaka, die nu gepensioneerd was en in Nagasaki woonde, bij zijn dochter en haar man. Alle overigen, ook de directeur van de instelling, waren dood. Daarom was doctor Nagao hun enige kans om iets te weten te komen over het sanatorium in South Hakone. Yozo Tanaka was al tachtig, en Nagasaki was veel te ver weg, ze zouden geen tijd hebben om hem een bezoek te brengen.
Asakawa had er bij Yoshino wanhopig op aangedrongen een levende getuige te zoeken, en Yoshino, zijn kaken op elkaar klemmend om niet tegen Asakawa uit te varen, was met doctor Nagao op de proppen gekomen. Hij had niet alleen naam en adres van de man opgestuurd, maar ook een intrigerend overzicht van zijn carrière. Het was waarschijnlijk iets waar Yoshino toevallig op gestuit was bij zijn research, en hij had het er maar bijgevoegd, zonder er iets mee te bedoelen. Doctor Nagao was van 1962 tot 1967 aan het sanatorium verbonden geweest, maar hij had daar niet die volle vijf jaar zijn taak vervuld. Twee weken – een korte periode weliswaar, maar belangrijk – was hij van arts patiënt geworden, en was hij in een isoleerafdeling opgenomen geweest. In de zomer van 1966, toen hij een isoleerafdeling in de bergen bezocht, was hij zo slordig geweest besmet te raken met het pokkenvirus van een patiënt. Gelukkig was hij een paar jaar eerder tegen de ziekte ingeënt, dus het werd niet ernstig, geen zichtbare uitbraak, geen terugkerende koorts, slechts verwaarloosde symptomen. Maar ze hadden hem geïsoleerd om ervoor te zorgen dat hij niemand anders kon besmetten. Wat het zo interessant maakte was, dat dit Nagao een plaats in de medische geschiedenis had bezorgd. Hij was de laatste pokkenpatiënt in Japan. Het was niet direct iets wat hem een vermelding in het Guinness Book of Records zou opleveren, maar Yoshino scheen het interessant te hebben gevonden. Voor mensen van Asakawa’s en Ryuji’s generatie riep het woord ‘pokken’ niet eens iets op.
‘Ryuji, heb jij ooit pokken gehad?’
‘Idioot. Natuurlijk niet. Die ziekte is uitgestorven.’
‘Uitgestorven?’
‘Ja. Uitgewist door menselijke vindingrijkheid. Pokken komen op deze wereld niet meer voor.’
De Wereld Gezondheids Organisatie had zich er hardnekkig voor ingespannen om pokken tegen te gaan door inentingen, en als gevolg daarvan was de ziekte in 1975 vrijwel van de aardbodem verdwenen. Er zijn gegevens over de laatste pokkenpatiënt van de wereld: een jongen uit Somalië die de ziekte opliep op 26 oktober 1977.
‘Kan een virus uitsterven? Is dat mogelijk?’ Asakawa wist niet veel van virussen af, maar hij kon de indruk niet van zich afzetten dat hoe hard je ook probeerde er een te doden, het op den duur zou muteren en een manier zou vinden om te overleven.
‘Zie je, virussen zwerven zo’n beetje rond op de grens van levende en niet-levende dingen. Sommigen hangen zelfs de theorie aan dat het oorspronkelijk menselijke genen waren, maar er is niemand die werkelijk weet waaruit ze ontstaan of hoe ze tevoorschijn zijn gekomen. Wat wel vaststaat is dat ze nauw verband houden met het begin en de evolutie van het leven.’
Ryuji had zijn armen achter zijn hoofd gehad maar nu spreidde hij ze wijd uit. Zijn ogen glinsteren. ‘Vind je het niet fascinerend, Asakawa? Het idee dat er genen konden ontsnappen uit onze cellen en een andere levensvorm konden aannemen? Misschien waren alle tegenovergestelde oorspronkelijk identiek. Zelfs licht en donker, vóór de oerknal leefden ze vredig samen, zonder tegenspraak. God en de duivel ook. De duivel is niet méér dan een god die in ongenade is gevallen, oorspronkelijk zijn ze een en dezelfde. Mannen en vrouwen? Vroeger waren alle levende wezens hermafrodiet, zoals wormen of slakken, met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen. Geloof je ook niet dat dát het ultieme symbool is van macht en schoonheid?’ Ryuji lachte terwijl hij dit zei. ‘Het zou in elk geval heel wat tijd en moeite besparen wanneer het op seks aankomt.’ Asakawa tuurde naar Ryuji’s gezicht om te zien wat er zo grappig was. Geen denken aan dat een organisme met zowel vrouwelijke als mannelijke geslachtsorganen volmaakte schoonheid belichaamde.
‘Zijn er nog andere uitgestorven virussen?’
‘Jeetje, als het je zo interesseert stel ik voor dat je er meteen induikt zodra je in Tokyo terug bent.’
‘Als ik terug kom.’
‘Hé, hé. Maak je geen zorgen. Je komt terug.’
Op dat moment was de hogesnelheidsboot waar ze op voeren precies halverwege de vaartocht die Oshima met Ito verbond, op het Izu-schiereiland. Ze zouden sneller in Tokyo terug kunnen zijn als ze het vliegtuig namen, maar ze wilden doctor Nagao opzoeken in Atima, daarom waren ze over zee gegaan.
Recht voor zich konden ze het reuzenrad zien op de Atami Korakuen. Ze kwamen precies op tijd aan, om tien voor elf. Asakawa liep de loopplank af en haastte zich naar het parkeerterrein waar ze hun huurauto hadden gestald.
‘Doe je een beetje rustig aan?’ Ryuji kwam op zijn gemak achter hem aan. Nagao’s kliniek bevond zich vlak bij station Kinomiya van de Ito-lijn, helemaal niet ver weg. Asakawa wachtte ongeduldig tot Ryuji was ingestapt en daarna gingen ze op weg naar Atami’s doolhof van heuvels en straten met eenrichtingsverkeer.
Direct nadat hij zich in zijn stoel had genesteld, zei Ryuji, met een volkomen stalen gezicht: ‘Hé, ik heb nog eens nagedacht, misschien zit de duivel ten slotte wel achter deze hele zaak.’ Asakawa had het te druk met naar de naamborden van de straten te kijken, om te kunnen reageren. Ryuji ging door. ‘De duivel verschijnt altijd in een andere vorm op de wereld. Je hebt gehoord van de builenpest die Europa in de tweede helft van de dertiende eeuw teisterde? De helft van de totale bevolking stierf. Het is toch niet te geloven? De helft, dat is zoiets alsof de bevolking van Japan tot zestig miljoen wordt gereduceerd. Natuurlijk gaven de kunstenaars destijds de duivel de schuld van de pest. Zo gaat het nu ook, praten we niet over aids alsof het een moderne duivel is? Maar hoor eens, duivels zullen het menselijke ras nooit uitroeien. Waarom niet? Omdat, als er geen mensen meer zijn, er ook geen duivels meer zijn. Hetzelfde is het geval bij virussen. Als de gastcel sterft kan het virus niet overleven. Maar de mens heeft het pokkenvirus uitgeroeid. Is dat zo? Hebben we dat echt kunnen doen?’
In de moderne wereld is het onmogelijk je de doodsangst voor te stellen die door de pokken werd opgewekt, toen de ziekte over de wereld trok en zoveel levens eiste. Er werd zoveel lijden door veroorzaakt dat er in Japan, en elders, ontelbare religieuze sekten en bijgeloof ontstonden. Mensen geloofden in de goden van de pest, en het was de god van de pokken die de ziekte over hen bracht, hoewel die misschien beter een duivel genoemd had kunnen worden. Hoe het ook zij, konden mensen een god werkelijk tot de grens van uitroeiing drijven? Ryuji’s vraag behelsde een grote onzekerheid.
Asakawa luisterde niet naar Ryuji. Hij vroeg zich af waarom de man juist nu hierover doorzeurde, maar voornamelijk dacht hij eraan dat hij geen verkeerde afslag moest nemen. Hij concentreerde zich erop om zo snel mogelijk bij doctor Nagao’s kliniek aan te komen.