2
De band was teruggespoeld. Het was een gewone band van 120 minuten, zo een die je overal kunt kopen, en, zoals de manager had opgemerkt, het lipje was verbroken dus hij kon niet worden gewist. Asakawa zette de videorecorder aan en schoof de band in de gleuf. In kleermakerszit ging hij vlak voor het scherm zitten en daarna drukte hij de knop in. Hij hoorde dat de spoelen begonnen te draaien. Zijn verwachtingen waren hooggespannen, hij hoopte dat de sleutel voor het raadsel van de dood van vier mensen op deze band verborgen was. Hij had op de knop gedrukt met de bedoeling tevreden te zijn met een aanwijzing, hoe dan ook. Er kan geen gevaar aan verbonden zijn, dacht hij. Wat kan het voor kwaad om gewoon naar een video te kijken?
Diverse geluiden en vervormde beelden flitsten over het scherm, maar toen hij eenmaal het juiste kanaal had ingesteld, werd het beeld rustig. Toen werd het scherm inktzwart. Dit was de eerste scène van de video. Zonder geluid. Zich afvragend of de band stuk was, bracht hij zijn gezicht dicht bij het scherm. Je bent gewaarschuwd: je kunt het beter niet bekijken. Je zult er spijt van krijgen. Shuichi Iwata’s woorden kwamen bij hem boven. Waarom zou hij er spijt van krijgen? Asakawa was gewend aan dergelijke dingen. Hij versloeg het plaatselijke nieuws. Welke afgrijselijke beelden hem ook voorgeschoteld zouden worden, hij vertrouwde erop dat hij geen spijt zou krijgen nadat hij had gekeken.
Hij dacht dat hij midden op het zwarte scherm een speldenprik licht zag, die begon te knipperen. Die werd geleidelijk groter, sprong naar links en naar rechts, voordat hij ten slotte aan de linkerkant tot rust kwam. Daarna vertakte hij zich en werd een gerafelde bundel stralen die rondkropen als wormen, die zich ten slotte tot woorden vormden. Echter niet het soort onderschrift dat je gewoonlijk bij films zag. Deze waren slecht geschreven, alsof ze door een wit penseel op gitzwart papier waren gekrabbeld. Op de een of andere manier kon hij toch ontcijferen wat ze zeiden: blijf kijken tot het einde . Een bevel. Deze woorden verdwenen en daarna kwamen de volgende in zicht. je zult worden opgegeten door de verloren … Van het laatste woord kon hij niet veel maken, maar opgegeten worden klonk niet al te prettig. Het leek erop dat er een ‘of anders’ in besloten lag. Zet de video niet halverwege uit, of anders zal er iets vreselijks gebeuren: het was een bedreiging.
je zult worden opgegeten door de verloren … De woorden werden groter en verjoegen al het zwart van het scherm. Het was een grondige verandering, van zwart naar melkwit. Het was een vlekkerige, onnatuurlijke kleur, die leek op een reeks voorstellingen die op doek waren geschilderd, over elkaar heen. Het onbewuste, wriemelend, angstig, zoekend naar een uitweg, eruit spattend, of misschien was het de hartenklop van het leven. Gedachten hadden energie, die zich dierlijk verzadigde aan duisternis. Vreemd genoeg kwam het niet bij hem op de band stop te zetten. Niet omdat hij niet bang was voor wat het dan ook mocht zijn dat hem wilde opeten, maar omdat deze intense uitbarsting van energie goed aanvoelde.
Er barstte iets roods op het monochrome scherm. Tegelijkertijd hoorde hij de grond rommelen, uit een ondefinieerbare richting. Het geluid scheen van overal te komen en was zo hevig dat hij zich begon te verbeelden dat de hele bungalow stond te schudden. Het voelde niet aan alsof het geluid uit die kleine speakers kwam. De stroperige, rode vloeistof explodeerde en vloog alle kanten op, soms het hele scherm bedekkend. Van zwart naar wit, en toen rood… Het was niets anders dan een heftige opeenvolging van kleuren, hij had nog geen natuurlijk tafereel gezien. Alleen abstracte afbeeldingen, die levendig in zijn hersenen werden gegrift door de heldere, wisselende kleuren. Het was, eerlijk gezegd, vermoeiend. Toen, alsof het de gedachten van de kijker had gelezen, trok het rood zich terug van het scherm, waarna er zich een bergtafereel op uitstrekte. Na één blik kon hij zeggen dat het een vulkaan was, met een afgeplatte top. De vulkaan zond witte rookwolkjes op naar een heldere, blauwe hemel. De camera scheen ergens aan de voet van de berg geplaatst te zijn, waar de grond bedekt was met ruwe, zwartbruine lava.
Opnieuw werd het scherm in duisternis gehuld. De heldere, blauwe hemel werd onmiddellijk zwart geschilderd en daarna, een paar seconden later, spatte een donkerrode vloeistof uit het midden van het scherm, om vervolgens naar beneden te stromen. Een tweede explosie. De nevel die erdoor ontstond werd brandend rood, en daarachter kon hij vaag de omtrek van de berg zien. De beelden waren nu concreet waar ze eerst abstract waren geweest. Dit was duidelijk een vulkanische uitbarsting, een natuurverschijnsel, een tafereel dat verklaard kon worden. De gesmolten lava die uit de krater van de vulkaan gulpte vloeide omlaag door ravijnen en kwam deze kant op. Waar stond de camera nu? Tenzij het een luchtopname was leek het erop dat de camera weldra verzwolgen zou worden. Het onderaardse gerommel nam toe tot het hele scherm in gesmolten rots gevat leek te zijn, en daarna veranderde het beeld opeens. Er was geen logische volgorde van het ene beeld naar het andere, niets dan plotselinge overgangen.
Dikke, zwarte letters kwamen nu in beeld tegen een witte achtergrond. De randen waren gevlekt, maar ergens kon hij er het karakter voor ‘berg’ uit opmaken. Het werd omringd door zwarte spetters, alsof het slordig geschreven was met een penseel dat droop van de inkt. Het karakter bewoog niet, het scherm was kalm. Weer een plotselinge wisseling. Een paar dobbelstenen, heen en weer geschud in de holle bodem van een loden kom. De achtergrond was wit, de bodem van de kom was zwart, en de één op de dobbelstenen was rood. Dezelfde drie kleuren die hij al zo dikwijls had gezien. De dobbelstenen rolden geruisloos om en om en kwamen ten slotte tot rust: een één en een vijf. De enkele, rode stip en de vijf zwarte, op de witte vlakken van de dobbelstenen… Wat betekende het?
In de volgende scène waren voor het eerst mensen te zien. Een oude vrouw met een gerimpeld gezicht, zat op een paar tatami’s op een houten vloer. Haar handen rustten op haar knieën en haar linkerschouder was iets naar voren gestoken. Ze sprak, langzaam, recht voor zich uit kijkend. Haar ogen waren niet even groot, wanneer ze ermee knipperde leek het in plaats daarvan erop dat ze knipoogde.
Ze sprak in een onbekend dialect, en hij kon slechts om de paar woorden iets opvangen.
‘… je gezondheid … sinds … gebruikt al je tijd ervoor … het zal je te pakken krijgen. Begrijp je? Wees voorzichtig voor … je zult … nu moet je naar oma luisteren omdat … het is niet nodig te …’
De oude vrouw met het uitdrukkingloze gezicht zei wat ze te zeggen had, daarna verdween ze. Er waren heel wat woorden die hij niet begreep. Maar hij had de indruk dat hij zojuist een standje had gekregen. Ze vertelde hem dat hij ergens voorzichtig mee moest zijn, ze had hem gewaarschuwd. Tegen wie praatte deze oude vrouw, en waarover?
Het gezicht van een pasgeboren baby vulde het scherm. Hij kon het eerste gehuil van een baby horen. Ook deze keer was hij ervan overtuigd dat het niet uit de televisieluidsprekers kwam. Het kwam van heel dichtbij, onder zijn gezicht. Het leek heel erg op een echte stem. Op het scherm zag hij nu handen die de baby vasthielden. De linkerhand steunde het hoofdje, en de rechter was achter het ruggetje en hield het kind zorgzaam vast. Het waren mooie handen. Volkomen in beslag genomen door het beeld, merkte Asakawa dat hij zijn eigen handen in dezelfde positie hield. Hij hoorde de geboortekreet vlak onder zijn eigen kin. Geschrokken trok hij zijn handen weg. Hij had iets gevoeld. Iets warms en nats – als vruchtwater, of bloed – en het gewicht van vlees. Asakawa rukte zijn handen uit elkaar alsof hij iets weggooide, en bracht daarna zijn handpalmen tot vlak voor zijn gezicht. Er hing een geur aan. De zwakke geur van bloed, was die afkomstig van de baarmoeder, of…? Zijn handen voelden nat aan. Maar in werkelijkheid waren ze niet eens vochtig. Hij richtte zijn blik weer op het scherm. Het toonde nog steeds het gezicht van de baby. Ondanks het gehuil droeg het een vredige uitdrukking, en het trillen van zijn lijfje was doorgedrongen tot zijn onderlichaam, zelfs zijn piemeltje bewoog.
Het volgende beeld: wel honderd menselijke gezichten. Elk ervan toonde haat en vijandigheid; hij kon geen andere gelaatskenmerken zien. De vele gezichten, die eruitzagen of ze op een plat vlak waren geschilderd, trokken zich geleidelijk terug in de diepte van het scherm. En terwijl elk gezicht kleiner werd, nam het totale aantal toe, tot ze tot een enorme menigte waren aangezwollen. Het was echter een vreemde menigte, die alleen bestond uit hoofden, van de nek opwaarts, maar de geluiden die ze produceerden waren die van een massa mensen. Ze riepen iets, ook nog terwijl ze krompen en zich vermenigvuldigden. Hij kon niet precies verstaan wat ze zeiden. Het klonk als de opwinding tijdens een grote bijeenkomst, maar de stemmen waren getint met kritiek, misnoegen. De stemmen waren beslist niet hartelijk of juichend. Ten slotte kon hij een woord onderscheiden: ‘Leugenaar!’ En nog een: ‘Bedrog!’ Nu waren er misschien wel duizend gezichten: ze waren niet méér dan zwarte deeltjes die het scherm vulden tot het erop leek dat de televisie uitgezet was, maar de stemmen gingen door. Asakawa kon het niet langer verdragen. Al die kritiek, rechtstreeks tegen hem gericht. Zo voelde het.
De volgende scène die op het scherm verscheen toonde een televisie op een houten standaard. Het was een ouderwets 48 centimeter toestel met een ronde keuzeknop voor de kanalen, en een sprietantenne op de houten kast. Geen toneelstuk in een toneelstuk, maar een tv in een tv. Op de binnenste tv was nog niets op het scherm te zien. Maar het toestel leek aan te staan: het rode lampje bij de keuzeknop brandde. Daarna begon het scherm in het scherm te flikkeren. Het werd even rustig, daarna flikkerde het opnieuw, telkens en telkens weer, met toenemende frequentie. Daarna verscheen één enkel karakter, onscherp: sada . Het woord werd scherp, daarna weer onscherp, vervormde en begon op een ander woord te lijken voor het ten slotte helemaal verdween, als krijt op een schoolbord dat met een natte doek wordt uitgeveegd.
Onder het kijken merkte Asakawa dat hij moeite had met ademhalen. Hij kon zijn hart horen kloppen, de druk voelen van het bloed dat in zijn aderen stroomde. Een geur, een aanraking, een zuurzoete smaak die op zijn tong prikte. Vreemd, iets stimuleerde zijn vijf zintuigen, een of ander medium achter de geluiden en de beelden die verschenen alsof hij ze zich opeens herinnerde.
Toen verscheen het gezicht van een man. In tegenstelling tot de vorige beelden was deze man beslist levend, er ging een pulserende vitaliteit van hem uit. Terwijl hij naar hem keek begon Asakawa haatgevoelens jegens hem te koesteren. Hij had er geen idee van waarom hij deze man zou haten. Hij was niet bijzonder lelijk. Zijn voorhoofd week een beetje terug, maar afgezien daarvan was hij tamelijk normaal. Er was echter iets gevaarlijks in zijn ogen. Het waren de ogen van een dier dat zijn prooi benadert. Het gezicht van de man was bezweet. Zijn ademhaling was onregelmatig, zijn ogen waren omhoog gericht en zijn lichaam bewoog ritmisch. Achter de man groeiden verspreid staande bomen, het licht van de namiddagzon scheen tussen hun takken door. De man richtte zijn ogen omlaag en keek toen weer recht voor zich uit, en zijn blik hield die van de kijker vast. Asakawa en de man bleven elkaar een tijdlang aanstaren. Het verstikkende gevoel nam toe en opeens wilde hij zijn ogen afwenden. De man kwijlde; zijn ogen waren bloeddoorlopen. Zijn nekspieren verschenen in close-up op het scherm, verdwenen daarna aan de linkerkant. Een poosje was er niets anders te zien dan de zwarte schaduw van de bomen. Een kreet begon ergens diep vanbinnen op te wellen. Tegelijkertijd verscheen de schouder van de man weer in beeld, daarna zijn nek, en ten slotte zijn gezicht. Zijn schouders waren naakt, en de rechter vertoonde een diepe, bloedende wond van verscheidene centimeters. Bloeddruppels leken naar de camera te worden gezogen, ze werden groter en groter tot ze de lens troffen en het beeld bedekten. Het scherm werd zwart, een keer, twee keer, bijna alsof het knipperde, en toen het licht terugkwam was alles rood. Er lag een moordzuchtige blik in de ogen van de man. Zijn gezicht kwam dichterbij, evenals zijn schouder, waar het bot wit uitstak op de plek waar het vlees eruit gebeten was. Asakawa voelde een hevige druk op zijn borst. Hij zag weer bomen. De hemel tolde. De kleur van de lucht vervaagde naar een zonsondergang, het geritsel van droog gras. Hij zag aarde, daarna onkruid, en daarna weer de lucht. Ergens hoorde hij een baby huilen. Hij wist niet zeker of het dezelfde baby was van daarstraks. Ten slotte werd de rand van het scherm zwart, duisternis vormde zich geleidelijk tot een ring in het midden. Licht en donker waren nu duidelijk van elkaar gescheiden. Midden op het scherm dreef een kleine, ronde maan van licht, midden in de duisternis. In de maan was het gezicht van een man zichtbaar. Een brok van iets, ter grootte van een vuist, viel met een doffe plof van de maan. Nog een, en nog een. Bij elk geluid sprong en zwaaide het beeld heen en weer. Het geluid van klappen op vlees, en daarna echte duisternis. Ook toen nog bleef een hartslag hoorbaar. Bloed circuleerde nog steeds. Het beeld ging maar door. Een duisternis waar geen eind aan scheen te komen. Toen, net als aan het begin, werden er woorden zichtbaar. In de eerste scène was het schrift slordig geweest, als dat van een kind dat pas heeft leren schrijven, maar dit was iets beter. Witte letters, die in beeld kwamen en daarna vervaagden, zeiden: Degenen die deze beelden hebben gezien, zijn voorbestemd om te sterven, precies op dit uur, over een week. Als u niet wilt sterven, moet u deze instructies precies opvolgen…
Asakawa slikte en staarde met wijdopen ogen naar de televisie. Toen veranderde het beeld echter weer. Een volslagen verandering. Er verscheen een reclamespot, een doodgewone, algemene televisiereclame. Een romantische, oude woonwijk op een zomeravond, een actrice in een lichte, katoenen jurk, zittend op haar veranda, vuurwerk tegen de nachtelijke hemel. Een reclamespot voor een verdelgingsmiddel tegen muggen. Na ongeveer dertig seconden was de spot afgelopen, en juist toen er een nieuwe zou beginnen, werd het scherm weer als tevoren. Duisternis, met vervaagde woorden die nog nagloeiden. Toen een geruis, de video was afgelopen.
Verbijsterd spoelde Asakawa de band terug, om daarna de laatste beelden nogmaals te bekijken. De volgorde herhaalde zich: een reclamespot die de scène op het belangrijkste moment onderbrak. Asakawa zette de video af en schakelde de televisie uit. Maar hij bleef naar het scherm staren. Zijn keel was kurkdroog.
‘Verdomme, wat heeft dit te betekenen?’
Er viel niets anders te zeggen. De ene onbegrijpelijke scène na de andere, en het enige wat hij had begrepen, was dat iedereen die ernaar had gekeken over precies een week zou sterven. En over het deel dat hem had kunnen vertellen hoe hij aan dit lot kon ontsnappen, was een reclamespot opgenomen.
… Wie heeft het gewist? Die vier jongelui?
Asakawa’s kin trilde. Als hij niet geweten had dat de vier jonge mensen tegelijkertijd waren gestorven, zou hij het hebben kunnen weglachen als pure onzin. Maar hij wist het. Ze waren gestorven, op een geheimzinnige manier, zoals voorspeld.
Op dat moment ging de telefoon. Asakawa’s hart stond bijna stil van schrik. Hij pakte de hoorn op. Hij had het gevoel dat íéts zich verborgen hield, hem vanuit het donker gadesloeg.
‘Hallo,’ kon hij eindelijk schor uitbrengen. Er kwam geen antwoord. Iets wervelde rond in een donkere, benauwde plek. Er klonk een zwaar gerommel, alsof de aarde weergalmde, en er was de vochtige geur van aarde. Bij zijn oor werd het kil, en zijn nekharen gingen overeind staan. De druk op zijn borst nam toe, en insecten uit het diepste der aarde kropen over zijn enkels en zijn rug, en klampten zich aan hem vast. Onnoembare gedachten en lang gerijpte haat bereikten hem bijna via de telefoon. Asakawa smeet de hoorn op het toestel. Met zijn hand voor zijn mond holde hij naar de badkamer. Koude rillingen liepen over zijn rug, golven van misselijkheid overspoelden hem: het ding aan de andere kant van de lijn had niets gezegd, maar Asakawa wist wat het wilde. Het was een oproep om het te bevestigen.
Je hebt het nu gezien, je weet wat dat betekent. Doe wat er gezegd werd. Anders…
Asakasa gaf over in de wc. Hij had niet veel om over te geven. De whisky die hij eerder op de avond gedronken had, stroomde nu uit hem, vermengd met gal. De bitterheid kroop in zijn ogen, perste er tranen uit; deed pijn aan zijn neus. Maar hij had het gevoel dat, als hij nu, hier, alles uitspuugde, de beelden die hij gezien had misschien ook uit hem zouden wegvloeien.
‘Als ik het niet doe, wat dan? Ik wéét het niet! Wat wil je dat ik doe? Hè? Wat zou ik moeten doen?’
Hij zat op de vloer van de badkamer en schreeuwde, proberend niet toe te geven aan zijn angst. ‘Hoor eens, die vier hebben het gewist, het belangrijke deel… ik begrijp het niet! Help me hieruit!’
Het enige wat hij kon doen, was zich verontschuldigen. Asakawa sprong van de wc-pot weg, niet eens beseffend hoe afschuwelijk hij eruitzag, en keek de kamer rond naar alle kanten, smekend zijn hoofd buigend naar wat er ook mocht zijn. Hij besefte niet dat hij zielig over wilde komen, sympathie wilde wekken. Asakawa stond op en spoelde zijn mond bij de wastafel, slikte wat van het water door. Hij voelde een windvlaag. Hij keek naar het raam van de zitkamer. De gordijnen bewogen.
Hé, ik dacht dat ik het dichtgedaan had.
Hij wist zeker dat hij, voor hij de gordijnen had dichtgeschoven, de glazen schuifdeur stevig had gesloten. Hij herinnerde zich dat hij het had gedaan. Hij bleef maar trillen. Om geen enkele reden schoot het beeld van wolkenkrabbers bij nacht door zijn gedachten, de manier waarop de verlichte en onverlichte vensters een schaakbordpatroon vormden, soms zelfs karakters vormden. Als je de gebouwen zag als enorme, langwerpige grafstenen, dan waren de lichten grafschriften. Het beeld verdween, maar de witte vitrage danste nog steeds in de wind.
Koortsachtig graaide Asakawa zijn tas uit de kast en gooide er zijn spullen in. Hij kon hier geen seconde langer blijven.
Het kan me niet schelen wat iemand ervan zegt. Als ik hier blijf overleef ik de nacht niet, laat staan dat ik het een week kan volhouden.
Nog in zijn trainingspak stapte hij de gang in. Hij probeerde rationeel te denken alvorens naar buiten te gaan. Ga er niet meteen uit angst vandoor, probeer een manier te bedenken om jezelf te redden! Een spontaan overlevingsinstinct: hij ging terug naar de zitkamer en drukte op de knop om de videoband uit de recorder te halen. Hij wikkelde de band stevig in een badhanddoek en stopte die in zijn tas. De video was zijn enige aanwijzing, hij kon het zich niet veroorloven die hier achter te laten. Misschien zou hij, als hij het raadsel ontwarde van het verband tussen de scènes, een manier vinden om zich te redden. Hoe het ook zij, hij had nog maar een week. Hij keek op zijn horloge: 22.18 uur. Hij wist zeker dat de band om 22.04 uur was afgelopen. Plotseling leek de tijd hem erg belangrijk. Asakawa liet de sleutel op tafel achter en ging naar buiten, alle lampen aan latend. Hij holde naar zijn auto, nam niet de moeite om eerst langs het kantoortje te gaan, en ramde het sleuteltje in het contact.
‘Ik kan dit niet alleen. Ik zal hem moeten vragen me te helpen.’ In zichzelf pratend zette Asakawa de auto in beweging, maar onwillekeurig keek hij in de achteruitkijkspiegel. Hoe diep hij het gaspedaal ook indrukte, hij leek geen snelheid te kunnen maken. Het leek op een achtervolging in een droom, weglopen in slowmotion. Telkens en telkens weer keek hij in het spiegeltje. Maar de zwarte schaduw die hem achternazat was nergens te zien.