6
Dinsdag 16 oktober
10.15 uur. Ryuji en Asakawa bevonden zich op een passagiersschip dat zojuist met hoge snelheid de haven van Atami was uitgevaren. Er was geen geregelde veerdienst die Oshima met het vasteland verbond, dus ze hadden de auto op het parkeerterrein naast het Atami Korakuenhotel moeten achterlaten. Asakawa hield de sleutel nog in zijn linkerhand geklemd.
Volgens de dienstregeling zouden ze over een uur op Oshima aankomen. Er stond een krachtige wind en er dreigde regen. De meeste passagiers hadden zich niet op het dek gewaagd, maar bleven ineengedoken op hun gereserveerde stoelen zitten, Asakawa en Ryuji hadden te veel haast gehad om erop te letten voor ze hun kaartjes kochten, maar het zag ernaar uit dat er een tyfoon naderde. Er stonden hoge golven en het schip ging heviger op en neer dan normaal.
Terwijl hij uit een beker hete koffie dronk, ging Asakawa in gedachten de hele reeks gebeurtenissen nog eens na. Hij wist niet zeker of ze zichzelf moesten feliciteren omdat ze zover waren gekomen, of zich verwijten moesten maken omdat ze Sadako Yamamura niet eerder hadden ontdekt en sneller naar het eiland Oshima op weg waren gegaan. Alles draaide erom dat ze hadden opgemerkt dat het zwarte gordijn, dat zo nu en dan over de video flitste, knipperende oogleden waren. De beelden waren niet met een camera opgenomen, maar met menselijke zintuigen. Het kwam erop neer dat de persoon haar energie op de videorecorder in bungalow B-4 had gericht, en geen psychische foto maar een psychische video had gecreëerd. Dit wees beslist op paranormale gaven van onmetelijke proporties. Ryuji had aangenomen dat een dergelijke persoon tussen andere mensen zou opvallen, hij was op zoek gegaan en was ten slotte op haar naam gestuit. Niet dat ze zeker wisten dat Sadako Yamamura werkelijk de schuldige was. Tot dusver was ze slechts een verdachte. Ze waren nu op weg naar Oshima om hun vermoedens bevestigd te krijgen.
De zee was ruw, waardoor het schip heftig stampte en slingerde. Asakawa voelde een akelig voorgevoel opkomen. Misschien was het niet zo’n goed idee geweest om samen naar Oshima te gaan. Als ze nu eens niet meer van het eiland af konden als gevolg van de tyfoon? Wie kon zijn vrouw en dochter dan nog redden? De deadline kwam al in zicht. Overmorgen, vier minuten over tien ‘s avonds.
Asakawa warmde zijn handen aan de koffiebeker en dook diep weg in zijn stoel. ‘Weet je, ik kan het nog steeds niet geloven. Dat een menselijk wezen echt tot zoiets in staat is.’
‘Het doet er nu niet toe of je het gelooft of niet, vind je ook niet?’ antwoordde Ryuji zonder zijn ogen van zijn kaart van Oshima af te wenden. ‘Het is nu eenmaal zo. Weet je, het enige wat we zien is een klein deel van een voortdurend veranderend verschijnsel.’
Ryuji legde de kaart op zijn knie. ‘Je weet toch wat de oerknal is? Ze geloven dat het heelal twintig miljard jaar geleden werd geboren uit een geweldige explosie. Ik kan wiskundig de vorm van het heelal uitdrukken, van de geboorte tot het heden. Het draait allemaal om differentiaalvergelijkingen. De meeste verschijnselen in het heelal kunnen uitgedrukt worden in differentiaalvergelijkingen, zie je. Daarmee kun je uitrekenen hoe het heelal er honderd miljoen jaar geleden, of tien miljard jaar geleden, heeft uitgezien, zelfs een seconde of eentiende seconde na die oorspronkelijke explosie. Maar: hoe ver we ook teruggaan, hoe we ook proberen het te berekenen, we kunnen eenvoudigweg niet weten hoe het eruitzag bij het nulpunt, precies op het moment van de explosie. En er is nog iets. Hoe zal ons heelal eindigen? Zet het uit of trekt het samen? Zie je, we kennen het begin niet en we kennen het eind niet; het enige wat we te weten kunnen komen is alles ertussenin. En dat, mijn vriend, is het leven.’
Ryuji gaf Asakawa een duwtje tegen zijn arm.
‘Ik denk dat je gelijk hebt. Ik kan fotoalbums bekijken en een redelijk idee krijgen van hoe ik eruitzag toen ik drie jaar was, of toen ik pas geboren was.’
‘Begrijp je wat ik bedoel? Maar wat er voor de geboorte was, wat er na de dood komt, dat zijn dingen die we gewoonweg niet weten.’
‘Na de dood? Wanneer je dood gaat is dat het einde, je verdwijnt eenvoudig. Dat is alles, toch?’
‘Hé, ben je ooit doodgegaan?’
‘Nee.’ Asakawa schudde volkomen serieus zijn hoofd.
‘Nou, dan weet je het toch niet? Je kunt niet weten waar je naartoe gaat nadat je gestorven bent.’
‘Wil jij beweren dat er zoiets als geesten bestaan?’
‘Hoor eens, ik weet het eenvoudig ook niet. Maar wanneer je praat over de geboorte van het leven, denk ik dat het veel gemakkelijker gaat wanneer je uitgaat van het bestaan van een ziel. Niets van dat geklets van de moderne moleculair-biologen lijkt reëel. Wat zeggen ze nu eigenlijk? “Neem een paar honderd van een stuk of twintig verschillende aminozuren, gooi ze in een kom, meng ze door elkaar, voeg er een beetje elektrische energie aan toe, en voilà , proteïne, de bouwsteen van het leven.” Verwachten ze echt van ons dat we dat geloven? Ze zouden ons net zo goed kunnen vertellen dat we allemaal kinderen van God zijn, dat zouden we tenminste gemakkelijker slikken. Wat ik denk is, dat er een totaal ander soort energie betrokken is bij het moment van geboorte, bijna alsof er een bepaalde wil aan het werk is.’
Ryuji leek een beetje dichter naar Asakawa toe te leunen, maar toen veranderde hij plotseling van onderwerp. ‘Tussen twee haakjes, het viel me op dat je zeer verdiept was in het oeuvre van de professor, in dat museum. Ben je iets interessants tegengekomen?’
Nu hij het zei, schoot Asakawa te binnen dat hij bezig was geweest iets te lezen. Gedachten hebben energie, en die energie…
‘Ik geloof dat er iets stond over gedachten die uit energie bestaan.’
‘Wat nog meer?’
‘Ik had geen tijd om het verder te lezen.’
‘Haha, dat is jammer. Je kwam net bij het beste gedeelte. De professor kon me echt aan het lachen maken, zoals hij in alle ernst met dingen kwam aanzetten die normale mensen zouden shockeren. Wat de oude man zei, komt erop neer dat ideeën vormen van leven zijn, met hun eigen energie.’
‘Hè? Je bedoelt dat de gedachten in ons hoofd in levende wezens kunnen veranderen?’
‘Daar komt het zo ongeveer op neer.’
‘Nou, dat is een nogal uitzonderlijke suggestie.’
‘Dat is het inderdaad, maar er zijn soortgelijke ideeën naar voren gebracht, al vóór de tijd van Christus. Ik denk dat je het gewoon kunt beschouwen als een andere levenstheorie.’
Nadat hij dit gezegd had, leek Ryuji plotseling zijn belangstelling voor het gesprek te verliezen, en hij richtte zijn ogen weer op de kaart.
Asakawa begreep wat Ryuji bedoelde, althans het meeste ervan, maar hij kon er niet veel mee. Misschien kunnen we niet wetenschappelijk verklaren waar we mee geconfronteerd worden. Maar het is echt, en omdat het echt is moeten we het beschouwen als een bestaand fenomeen en er dienovereenkomstig mee omgaan, ook al kunnen we oorzaak en effect niet begrijpen. Waar we ons op dit moment op moeten concentreren, is het raadsel van de bezwering oplossen en zien te overleven, niet alle geheimen van het bovennatuurlijke proberen te ontraadselen. Ryuji had op bepaalde punten misschien gelijk. Maar wat Asakawa nu van hem wilde waren duidelijker antwoorden.
Hoe verder ze op zee kwamen, des te erger het schip ging slingeren en Asakawa werd bang dat hij zeeziek zou worden. Hoe meer hij eraan dacht, des te erger voelde hij een onaangename gewaarwording in zijn borst. Ryuji, die was ingedut, hief plotseling zijn hoofd op om naar buiten te kijken. De zee stuwde donkergrijze golven op, en in de verte konden ze de vage schaduw van een eiland zien.
‘Weet je, Asakawa, er zit me iets dwars.’
‘Wat dan?’
‘Die vier jongelui, die in de bungalow logeerden. Waarom hebben ze de bezwering toegepast?’
Nu dat weer.
‘Dat is toch duidelijk? Ze geloofden de video niet.’
‘Ja, dat dacht ik eerst ook. Dat verklaart waarom ze die grap uithaalden en de bezwering uitwisten. Maar ik dacht net terug aan een reisje dat ik met het sportteam van school heb gemaakt. Midden in de nacht komt Saito de kamer binnenstormen. Je herinnert je Saito toch nog? Hij had ze niet allemaal op een rijtje. We waren met een groep van twaalf, en we sliepen allemaal in dezelfde kamer. En die idioot komt binnenrennen, klappertandend, en schreeuwt: “Ik heb een geest gezien!” Hij had de deur van de badkamer opengedaan en een klein meisje achter de prullenbak bij de wastafel gezien dat huilde. Nou, hoe denk je dat, behalve ik, de andere tien jongens hierop reageerden?’
‘Ze geloofden het waarschijnlijk een beetje maar deden het met een lachje af.’
Ryuji schudde zijn hoofd.
‘Zo zou het gaan in een horrorfilm, of op tv. Eerst neemt niemand het serieus, en daarna worden ze, stuk voor stuk, gegrepen door het monster. Maar in het werkelijke leven gaat het anders. Ieder van hen, zonder uitzondering, geloofde hem. Alle tien. En niet omdat ze alle tien bijzonder laf waren. Je kunt het bij ongeacht welke groep mensen proberen, dan krijg je hetzelfde resultaat. Wij mensen hebben een ingebouwd fundamenteel angstgevoel, het is een instinct.’
‘Dus wat je hiermee bedoelt is dat het vreemd is dat die vier de video niet geloofden.’
Terwijl hij naar Ryuji’s verhaal luisterde, zag Asakawa het gezicht van zijn dochtertje weer voor zich, dat huilde bij het zien van het duivelsmasker. Hij herinnerde zich hoe verbaasd hij was geweest, hoe had ze geweten dat het duivelsmasker angstaanjagend moest zijn?
‘Hmm. Nou, de scènes op die video vertellen geen verhaal, en ze zijn niet al te griezelig wanneer je er alleen maar naar kijkt. Dus ik neem aan dat het mogelijk is om het niet te geloven. Maar maakten die vier zich dan tenminste niet een beetje ongerust? Wat zou jij doen? Als je werd verteld dat het uitvoeren van een bezwering je leven zou redden, zou je dan niet, zelfs al geloofde je er niet in, het toch willen doen? Ik zou verwacht hebben dat op zijn minst een van hen op een andere manier zou hebben gereageerd. Ik bedoel, zelfs als hij of zij zich flink bleef houden in het bijzijn van de anderen, kon hij of zij de bezwering altijd in het geheim toepassen na terugkeer in Tokyo.’
Asakawa’s slechte voorgevoel werd sterker. Hij had zich precies hetzelfde afgevraagd. Als de bezwering nu eens iets onmogelijks blijkt te zijn?
‘Dus misschien was het iets wat ze niet konden uitvoeren, en dus overtuigden ze zich ervan dat ze het immers toch niet geloofden…’ Er schoot Asakawa een voorbeeld in gedachten. Als een vrouw die vermoord was nu eens een boodschap in de wereld van de levenden achterliet in een poging zich door iemand anders te laten wreken, zodat ze in vrede kon rusten?
‘Haha. Ik weet wat je denkt. Wat zou jij doen als dat het geval zou zijn?’
Asakawa stelde zichzelf de vraag: als de bezwering een bevel inhield om iemand te doden, zou hij dat kunnen? Zou hij in staat zijn een volslagen onbekende te doden om zijn eigen leven te redden? Maar wat hem meer zorgen baarde: als het eropaan kwam, wie zou dan degene zijn die de bezwering moest uitvoeren? Driftig schudde hij zijn hoofd. Hou op met zulke stomme dingen te denken. Het enige wat hij op dit moment kon doen was hopen dat de wens van deze Sadako Yamamura er een was waar iedereen aan kon voldoen.
De contouren van het eiland werden scherper; de aanlegsteiger van de haven van Motomachi kwam langzaam in zicht.
‘Hoor eens, Ryuji, ik wil je een gunst vragen.’ Asakawa zei het met nadruk.
‘Wat dan?’
‘Als ik het niet op tijd red… dat wil zeggen…’ Asakawa kon zich er niet toe brengen het woord ‘doodga’ uit te spreken. ‘Als jij de volgende dag alsnog de bezwering ontdekt, zou je dan… Zie je, het gaat om mijn vrouw en dochter…’
Ryuji viel hem in de rede. ‘Natuurlijk. Laat dat maar aan mij over. Ik neem de verantwoordelijkheid op me om je vrouwtje en het hummeltje te redden.’
Asakawa haalde een van zijn kaartjes tevoorschijn en schreef een telefoonnummer op de achterkant. ‘Ik ben van plan hen naar haar ouders in Ashikaga te sturen tot we deze zaak hebben opgelost. Dit is hun telefoonnummer. Ik geef het je nu, voor ik het vergeet.’
Ryuji stak het kaartje in zijn zak zonder er ook maar een blik op te werpen.
Op dat moment werd omgeroepen dat het schip was afgemeerd in Motomachi, op het eiland Oshima. Asakawa nam zich voor vanuit de haven naar huis te bellen en zijn vrouw op het hart te drukken dat ze een poosje naar haar ouders moest gaan. Hij wist niet wanneer hij in Tokyo terug zou zijn. Wie weet? Misschien zat zijn tijd er hier in Oshima al op. Hij kon de gedachte niet verdragen dat zijn gezin alleen en bang in hun flatje bleef.
Terwijl ze de loopplank afliepen vroeg Ryuji: ‘Zeg, Asakawa. Betekenen een vrouw en een kind echt zoveel?’
Die vraag was helemaal niets voor Ryuji. Tegen wil en dank moest Asakawa lachen toen hij antwoordde: ‘Daar kom je vroeg of laat wel achter.’
Maar Asakawa geloofde niet echt dat Ryuji een normaal gezin zou kunnen stichten.