8
‘Onderzoeken? Wat zou ik precies moeten onderzoeken over deze vrouw?’
Ze voegde zich bij het gezelschap in 1965! Dat meen je toch zeker niet, dat is 25 jaar geleden, tierde Yoshino inwendig. Het is al moeilijk genoeg om de stappen van een misdadiger een jaar na de gepleegde daad te traceren. Maar na 25 jaar!
‘We hebben alles nodig waar je achter kunt komen. We willen weten wat voor leven deze vrouw geleid heeft, wat ze op het moment doet, wat ze wil.’
Yoshino zuchtte eens diep. Hij klemde de hoorn tussen zijn oor en zijn schouder en trok over het bureaublad een blocnote naar zich toe.
‘… en hoe oud was ze destijds?’
‘Achttien. Ze had eindexamen gedaan aan de middelbare school op Oshima en ging direct daarna naar Tokyo, waar ze zich aansloot bij een toneelgezelschap, de theatergroep Soaring.’
‘Oshima?’ Yoshino hield op met schrijven en hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Zeg eens, waarvandaan bel je eigenlijk?’
‘Van een plaats die Sashikiji heet, op het eiland Oshima.’
‘En wanneer denk je terug te komen?’
‘Zodra ik kan.’
‘Besef je dat er een tyfoon je kant op komt?’
Natuurlijk moest Asakawa dat wel weten, hij zat er immers middenin, maar voor Yoshina had de hele kwestie iets onwezenlijks gekregen dat hij amusant begon te vinden. De ‘deadline’ was de avond van overmorgen, en toch zat Asakawa vast op Oshima en kon hij met geen mogelijkheid ontsnappen.
‘Heb je iets van een reisadvies gehoord?’ Asakawa wist nog steeds weinig bijzonderheden.
‘Nou, ik weet het niet zeker, maar zoals het er nu uitziet stel ik me voor dat ze alle vliegtuigen aan de grond houden en het vertrek van de schepen uitstellen.’
Asakawa had het te druk gehad met de jacht op Sadako Yamamura om betrouwbare informatie over de storm op te pikken. Hij had al een bang voorgevoel gehad vanaf het moment dat hij op de steiger van Oshima stapte, maar nu de kans dat hij hier zou stranden onder woorden was gebracht, voelde hij zich plotseling zwaar onder druk gezet. Nog met de hoorn in zijn hand bleef hij zwijgen.
‘Hé, hé, maak je geen zorgen. Ze hebben nog niets geannuleerd.’ Yoshino probeerde positief te klinken. Daarna veranderde hij van onderwerp. ‘Dus, deze vrouw… Sadako Yamamura. Je bent van haar verleden op de hoogte, tot ze achttien werd?’
‘Min of meer,’ antwoordde Asakawa, zich sterk bewust van het geluid van de wind en de golven buiten de telefooncel.
‘Dit is toch zeker niet je enige aanknopingspunt? Je hebt toch nog wel iets anders, behalve deze theatergroep Soaring?’
‘Nee, dat is alles. Sadako Yamamura, in 1947 geboren in Sashikiji op het eiland Oshima, dochter van Shizuko Yamamura… hoor eens, noteer die naam. Shizuko Yamamura. Ze was in 1947 22 jaar. Ze liet haar pasgeboren baby Sadako bij haar grootmoeder achter en ging naar Tokyo.’
‘Waarom liet ze de baby achter op het eiland?’
‘Er was een man. Noteer die naam ook: Heihachiro Ikuma. Destijds was hij assistent-professor in de psychiatrie. Hij was Shizuko Yamamura’s minnaar.’
‘Dus dat betekent dat Sadako het kind is van Shizuko en Ikuma?’
‘Ik heb er geen bewijs van kunnen vinden, maar ik denk dat we dit veilig kunnen aannemen.’
‘En ze waren niet getrouwd, klopt dat?’
‘Exact. Heihachiro Ikuma had al een gezin.’
Dus het was een onwettige affaire geweest. Yoshino likte aan de punt van zijn potlood.
‘Oké, dat heb ik. Ga door.’
‘Begin 1950 brengt Shizuko opeens een bezoek aan haar geboortestad, voor het eerst sinds drie jaar. Ze wordt herenigd met haar dochtertje Sadako, en ze blijft hier een tijdlang wonen. Maar tegen het eind van het jaar verdwijnt ze opnieuw, deze keer met medeneming van Sadako. De daaropvolgende vijf jaar weet niemand waar Shizuko en Sadako zijn, of wat ze doen. Maar halverwege de jaren vijftig hoort Shizuko’s neef, die nog steeds hier op het eiland woont, het gerucht dat Shizuko beroemd is geworden omdat ze het een of ander had uitgehaald.’
‘Was ze betrokken bij een misdrijf of zo?’
‘Dat is niet duidelijk. De neef zegt alleen dat hij dingen over Shizuko begon te horen, via het roddelcircuit. Maar toen ik hem mijn kaartje gaf en hij zag dat ik bij een krant werkte, zei hij: “Als u journalist bent weet u er waarschijnlijk meer van dan ik.” Uit de manier waarop hij het zei viel op te maken dat Shizuko en Sadako van ongeveer 1950 tot 1955 betrokken waren bij iets wat opschudding veroorzaakte in de media. Maar nieuws van het vasteland drong slechts moeizaam tot het eiland door…’
‘En dus wil je dat ik het natrek, om te zien waardoor ze in het nieuws kwamen?’
‘Je leest mijn gedachten.’
‘Idioot. Het was overduidelijk.’
‘Er is nog meer. In 1956 keert Shizuko naar het eiland terug, met Sadako op sleeptouw. De moeder is zo vermagerd dat ze een totaal ander mens lijkt, en ze wil geen enkele vraag van haar neef beantwoorden. Ze klapt dicht, mompelt onsamenhangend. En dan werpt ze zich op een dag in de Mihara, de vulkaan, en ze pleegt zelfmoord. Ze was 31.’
‘Dus ik moet ook uitzoeken waarom Shizuko zelfmoord pleegde.’
‘Als je wilt.’ Asakawa, nog steeds met de hoorn in zijn hand, maakte een buiging. Als hij hier op dit eiland vast kwam te zitten, zou Yoshino zijn enige hoop zijn. Asakawa betreurde het dat zowel hij als Ryuji hier zo nietsvermoedend naartoe was gekomen. Ryuji had met gemak in zijn eentje een onderzoek kunnen instellen in een gehucht als Sashikiji. Het zou efficiënter geweest zijn als Asakawa in Tokyo was gebleven en had gewacht tot Ryuji contact met hem opnam, om daarna samen met Yoshino de zaken daar te onderzoeken.
‘Goed. Ik doe wat ik kan. Maar ik denk dat ik er hier te weinig mensen voor heb.’
‘Ik zal Oguri bellen en vragen of hij een paar mensen naar je toe wil sturen.’
‘Dat zou geweldig zijn.’
Dat kan hij natuurlijk wel beloven, maar Asakawa had er weinig vertrouwen in. Zijn hoofdredacteur klaagde er altijd over dat hij krap in zijn personeel zat. Asakawa betwijfelde sterk of hij voor iets als dit waardevolle mankracht zou willen inzetten.
‘Dus, haar moeder pleegt zelfmoord en Sadako blijft in Sashikiji wonen, onder de hoede van haar moeders neef. Die neef verhuurt tegenwoordig kamers met ontbijt.’ Hij stond op het punt te zeggen dat Ryuji en hij nu in dat huis logeerden, maar vond dat het een overbodig detail was.
‘Het volgende jaar veroorzaakt Sadako, die dan in de vierde klas zit, opschudding op school door de uitbarsting van de Mihara te voorspellen. Heb je dat? De eruptie van de Mihara vond plaats in 1957, precies op de dag en de tijd die Sadako had voorspeld.’
‘Dat is indrukwekkend. Als we zo’n vrouw hadden zouden we de Coördinatiecommissie voor het Voorspellen van Aardbevingen niet nodig hebben.’
Als gevolg van het feit dat haar voorspelling was uitgekomen, had haar roem zich over het eiland verspreid, wat werd opgemerkt door professor Miura’s netwerk. Maar Asakawa dacht dat hij dat niet allemaal hoefde uit te leggen. Wat nu belangrijk was…
‘Daarna gingen de eilandbewoners naar Sadako om door haar hun toekomst te laten voorspellen. Ze wees echter alle verzoeken af. Ze bleef zeggen dat ze niet over een dergelijke gave beschikte.’
‘Uit bescheidenheid?’
‘Wie weet? Na de middelbare school vertrekt ze naar Tokyo, alsof ze stond te popelen om weg te komen. De familieleden die voor haar gezorgd hadden, kregen precies één ansichtkaart van haar. Daarop stond dat ze voor haar auditie was geslaagd en dat ze was aangenomen door de theatergroep Soaring. Tot op de dag van vandaag hebben ze niets meer van haar vernomen. Niemand op het eiland weet waar ze is of wat ze uitspookt.’
‘Met andere woorden, de enige aanwijzing die we hebben, het enige spoor dat ze heeft achtergelaten, is deze theatergroep Soaring.’
‘Inderdaad.’
‘Oké, even kijken of ik dit alles goed heb. Wat ik zou moeten uitzoeken is waarom Shizuko Yamamura in het nieuws kwam, waarom ze in een vulkaan sprong, en waar haar dochter naartoe ging en wat ze deed nadat ze zich op achttienjarige leeftijd aansloot bij een theatergezelschap. Met andere woorden: alles over de moeder en alles over de dochter. Alleen die twee dingen.’
‘Klopt.’
‘Welke het eerst?’
‘Hè?’
‘Ik vraag je of je wilt dat ik met de moeder begin, of met de dochter. Je hebt niet veel tijd meer, dat weet je.’
Het voornaamste onderwerp, dat was wel duidelijk, was wat er van Sadako was geworden.
‘Kun je beginnen met de dochter?’
‘Begrepen. Ik denk dat ik om te beginnen morgenochtend binnenloop bij het kantoor van de theatergroep Soaring.’
Asakawa keek op zijn horloge. Het was iets na zessen in de avond. Nog tijd genoeg voor een repetitie zou zijn afgelopen.
‘Hoor eens, Yoshino. Niet morgen. Beloof me dat je er vanavond heen gaat.’
Yoshino slaakte een zucht en schudde zwakjes zijn hoofd. ‘Luister nu eens, Asakawa, ik hebt mijn eigen werk te doen, weet je, heb je daar al aan gedacht? Er is een berg dingen die ik vóór morgen moet schrijven. Zelfs morgen is een beetje…’ Yoshino maakte de zin niet af. Als hij nog meer zei zou het erop lijken dat hij probeerde Asakawa het gevoel te geven dat deze te veel bij hem in het krijt stond. Hij probeerde altijd zorgvuldig om mannelijk over te komen in dergelijke situaties.
‘Toe, ik smeek het je. Ik bedoel, mijn deadline is overmorgen.’ Hij wist hoe het in hun beroep toeging, en hij was bang om zich nog sterker uit te drukken. Het enige wat hij kon doen, was rustig Yoshino’s beslissing afwachten.
‘Maar… Ach, wat zou het ook. Ik zal kijken of ik er vanavond aan toe kom. Maar denk erom, ik beloof niets.’
‘Bedankt. Ik ben je veel verschuldigd.’ Asakawa boog en maakte aanstalten het gesprek te beëindigen.
‘Hé, wacht even. Er is iets belangrijks wat ik je nog niet gevraagd heb.’
‘Wat dan?’
‘Welk verband kan er mogelijkerwijs bestaan tussen wat jij op die video hebt gezien en deze Sadako Yamamura?’
Asakawa wachtte even. ‘Je zou het niet geloven, ook al vertel ik het je.’
‘Zeg het toch maar.’
‘Het was geen videocamera die deze beelden registreerde.’ Asakawa bleef geruime tijd zwijgen om de bedoeling van zijn woorden goed tot Yoshino te laten doordringen. ‘Deze beelden zijn dingen die Sadako met haar ogen zag en dingen die ze zich in haar hoofd voorstelde, fragmenten die achter elkaar werden opgenomen, zonder iets om ze met elkaar in verband te brengen.’
‘Hè?’ Yoshino was even sprakeloos.
‘Zie je wel. Ik zei toch dat je het niet zou geloven.’
‘Je bedoelt dat het zoiets is als psychische foto’s?’
‘Die uitdrukking doet er geen recht aan. Ze heeft er werkelijk voor gezorgd dat deze beelden op een tv-scherm verschenen. Ze projecteert bewegende beelden op een tv.’
‘Is ze soms een productiemaatschappij?’ Yoshino lachte om zijn eigen grapje. Asakawa werd niet boos. Hij begreep waarom Yoshino een grapje moest maken. Zwijgend bleef hij luisteren naar het zorgeloze gelach van zijn vriend.
21.40 uur. Toen hij via de trap uit het metrostation Yotsuya Sanchome van de Marunouchi-lijn omhoog liep, dreigde een windvlaag Yoshino’s hoed van zijn hoofd te blazen, hij moest hem met beide handen vasthouden. Hij keek om zich heen naar de brandweerkazerne die hij als herkenningspunt moest aanhouden. Die stond daar, op de hoek. Na een wandeling van een minuut was hij op zijn bestemming.
Er stond een bord op het trottoir met de woorden theatergroep Soaring . Ernaast leidde een trap naar het souterrain; uit de diepte klonken stemmen van jonge mannen en vrouwen, die zich verhieven in een mengelmoes van gezang en declamatie. Ze hadden waarschijnlijk een voorstelling in het vooruitzicht en ze waren van plan te repeteren tot er geen treinen meer reden. Hij hoefde geen kunstrecensent te zijn om dat te begrijpen. Maar hij was over het algemeen op jacht naar misdaadverhalen. Hij moest toegeven dat het een beetje vreemd was om een bezoek te brengen aan de repetitieruimte van een toneelgezelschap.
De trap naar het souterrain was van staal en elke stap weergalmde. Als de oprichters van het gezelschap zich Sadako Yamamura niet konden herinneren, zou de draad breken, en zou het leven van dat medium, op wie al hun hoop gevestigd was, wegzinken in duisternis. Theatergroep Soaring was opgericht in 1957, en Sadako was er in 1965 bij gekomen. Er waren nu nog slechts vier van de oprichters bij betrokken, onder wie ene Uchimura, toneelschrijver en regisseur, die de zegsman was van de groep.
Yoshino gaf zijn kaartje aan een jongeman van een jaar of twintig, die bij de toegang tot de repetitieruimte stond, en vroeg hem Uchimara te halen.
‘U hebt een bezoeker van de Daily News, meneer.’ De jongeman riep het met een galmende acteursstem naar de regisseur, die vanaf een stoel bij de muur het optreden gadesloeg. In het besef dat zijn bezoeker journalist was, was hij een en al glimlach toen hij naar Yoshino toe liep. Alle theatergezelschappen behandelden de pers uiterst beleefd. Zelfs de kleinste vermelding in de kunstrubriek van een krant kon een groot verschil uitmaken voor de kaartverkoop. Met nog slechts een week tot de première veronderstelde hij dat de verslaggever een kijkje kwam nemen bij de repetitie. De Daily News had tot dusver weinig aandacht aan hem besteed, dus Uchimura legde het er dik bovenop, vastbesloten deze kans uit te buiten. Op het moment dat hij de ware reden voor Yoshino’s bezoek hoorde, scheen Uchimura echter opeens alle belangstelling voor hem te verliezen. Plotseling had hij het buitengewoon druk. Hij tuurde de zaal in tot hij een kleine acteur van omstreeks vijftig jaar zag, die daar op een stoel zat. ‘Kom eens hier, Shin,’ zei hij met schrille stem, en hij wenkte de man. Iets in de overdreven familiaire toon waarop hij zich tot de acteur van middelbare leeftijd richtte – of misschien lag het aan zijn vrouwenstem, in combinatie met zijn lange armen en benen – bezorgde de gespierde Yoshino de griezels. Deze vent is anders , dacht hij.
‘Shin, schat, je komt pas op in de tweede acte. Wees eens lief en praat met deze man over Sadako Yamamura. Je herinnert je dat enge meisje toch nog wel?’
Yoshino had Shins stem eerder gehoord, hij sprak de Japanse dialoog in bij westerse films die op tv werden vertoond. Shin Arima was bekender als voice-over dan door zijn werk op de planken. Hij was een van de nog resterende oorspronkelijke leden van de groep.
‘Sadako Yamamura?’ Arima krabde zich op zijn kalende hoofd terwijl hij probeerde herinneringen van een kwarteeuw oud naar boven te halen. ‘O, die Sadako Yamamura.’ Hij trok een lelijk gezicht. Blijkbaar had de vrouw een diepe indruk bij hem achtergelaten.
‘Weet je het nog? Goed, dan blijf ik hier bij de repetitie, dus neem meneer mee naar mijn kantoor, wil je?’ Uchimura maakte een lichte buiging en wandelde terug naar de groep acteurs; tegen de tijd dat hij bij de stoel was waarop hij had gezeten, was hij weer op en top de machtige regisseur.
Arima deed een deur open met het bordje directie , wees naar een leren bankstel en zei: ‘Gaat u zitten.’ Als dit het directiekantoor was, betekende het dat het gezelschap werd gerund als een bedrijf. De regisseur was ongetwijfeld tevens de directeur.
‘En, wat voert u hierheen te midden van een storm als deze?’ Arima’s rode gezicht glinsterde van het zweet als gevolg van de repetitie, maar diep in zijn ogen ging een vriendelijk lachje schuil. De regisseur leek iemand die altijd de motieven van de ander afwoog terwijl hij een gesprek voerde, maar Arima was het type man dat op alles wat je hem vroeg een eerlijk antwoord gaf, zonder iets te verbloemen. Interviews konden vlot verlopen, of moeizaam, afhankelijk van de instelling van de ondervraagde.
‘Het spijt me dat ik u lastigval, nu u het zo druk hebt.’ Yoshino ging zitten en haalde zijn blocnote tevoorschijn. Hij nam de gebruikelijke houding aan, met zijn pen in zijn rechterhand geklemd.
‘Ik had niet verwacht ooit nog de naam Sadako Yamamura te horen, niet nu. Dat was eeuwen geleden.’
Arima dacht terug aan zijn jeugd. Hij miste de jeugdige energie die hij destijds had getoond door weg te lopen bij het commerciële toneelgezelschap waartoe hij oorspronkelijk behoorde, en met zijn vrienden een nieuwe groep op te richten.
‘Meneer Arima, toen u een paar minuten geleden haar naam kon thuisbrengen zei u “die Sadako Yamamura”. Wat bedoelde u daar precies mee?’
‘Dat meisje. Eens zien, wanneer kwam ze eigenlijk bij ons? Ik geloof dat we pas een paar jaar bestonden. Het gezelschap kreeg destijds meer bekendheid, en elk jaar waren er meer kinderen die zich bij ons wilden aansluiten. Hoe het ook zij, die Sadako, dat was een vreemde.’
‘Op welke manier was ze vreemd?’
‘Hmm.’ Arima steunde zijn kin op zijn hand en dacht even na. Nu ik erover nadenk, waarom heb ik de indruk dat ze vreemd was?
‘Was er iets bijzonders aan haar, iets wat opviel?’
‘Nee, zo te zien was het een heel gewoon meisje. Een beetje lang, maar stilletjes. Ze was altijd alleen.’
‘Alleen?’
‘Nou, meestal raken de nieuwelingen nogal goed met elkaar bevriend. Maar zij deed nooit haar best bij de anderen te horen.’
Er was altijd zo iemand in welke groep dan ook. Yoshino kon zich moeilijk voorstellen dat dit het enige was geweest waardoor ze opviel.
‘Hoe zou u haar beschrijven, laten we zeggen in één woord?’
‘In één woord? Hmm. Griezelig, zou ik zeggen.’ Zonder aarzelen noemde hij haar ‘griezelig’. En Uchimura had het over haar als ‘dat enge meisje’ gehad. Onwillekeurig kreeg Yoshino medelijden met een meisje van achttien dat door iedereen gekarakteriseerd werd als griezelig. Hij begon zich een soort groteske vrouw voor te stellen.
‘Waarom was ze griezelig?’
Arima vond het eigenaardig dat zijn indrukken van een nieuwelinge die niet langer dan een jaar bij de groep was geweest, en dat bovendien 25 jaar geleden, nog steeds zo vers leken. Er zeurde iets, ergens in zijn achterhoofd. Er was iets gebeurd, iets waardoor haar naam in zijn geheugen gegrift stond.
‘O, ja, nu weet ik het weer. Het was hier, in deze kamer.’ Arima keek het directiekantoor rond. Terugdenkend aan het voorval kon hij zich zelfs nog levendig herinneren hoe het meubilair destijds was geplaatst, toen dit vertrek nog als kleedkamer gebruikt werd.
‘U moet weten, we hebben vanaf het begin in dit gebouw gerepeteerd, maar toen was het veel kleiner. Deze kamer waar we nu zijn, was onze kleedkamer. Daarginds waren kasten, en ongeveer hier stond een matglazen tussenschot… ja, en daar stond een tv; nou, we hebben nu een andere.’ Onder het spreken wees Arima ernaar.
‘Een tv?’ Yoshino kneep zijn ogen halfdicht en de greep op zijn pen verstevigde.
‘Ja. Een oud zwartwittoestel.’
‘Oké. Wat gebeurde er?’ Yoshino drong erop aan dat hij verder ging.
‘De repetitie was net afgelopen en bijna iedereen was naar huis gegaan. Ik was niet tevreden over een van mijn clausen en ik ging hiernaartoe om mijn rol nog een keer door te nemen. Ik stond daar, kijk…’ Arima wees naar de deur. ‘Ik stond daar en ik keek de kamer in, en door het matglas kon ik het tv-scherm zien flikkeren. Ik dacht, o, er kijkt iemand naar de televisie. Let wel, ik vergiste me niet. Het toestel stond aan de andere kant van het tussenschot, dus ik kon niet duidelijk zien wat er op het scherm was, maar ik zag het trillende zwart-witte schijnsel. Er was geen geluid. Het was schemerig in de kamer, en terwijl ik om het schot heen liep vroeg ik me af wie er voor de tv zat, en tuurde ik naar het gezicht van die persoon. Het was Sadako Yamamura. Maar toen ik aan de andere kant van het schot was gekomen en naast haar ging staan, was er niets op het scherm. Ik nam natuurlijk automatisch aan dat ze de tv net had uitgezet. Op dat moment had ik nog geen twijfels. Maar…’
Arima leek weinig zin te hebben om zijn verhaal te vervolgen.
‘Gaat u door, alstublieft.’
‘Ik sprak tegen haar. Ik zei: “Je kunt beter snel naar huis gaan, voor er geen treinen meer rijden.” En ik wilde de bureaulamp aan doen. Maar dat ging niet. Ik zag dat de stekker er niet in zat. Ik bukte me om de stekker in het contact te steken en toen zag ik het: de stekker van de televisie zat er ook niet in.’
Arima herinnerde zich nog levendig de rilling die hem over zijn rug was gelopen toen hij de stekker daar op de vloer zag liggen.
Yoshino wilde bevestigd hebben wat hij zojuist gehoord had. ‘Dus hoewel de stekker er niet in zat, stond de televisie beslist aan?’
‘Dat klopt. Ik moest ervan rillen, dat kan ik u wel vertellen. Zonder erbij na te denken hief ik mijn hoofd op en keek ik naar Sadako. Wat deed ze daar, waarom zat ze voor een niet-aangesloten televisietoestel? Ze keek me niet aan, maar ze bleef naar het scherm staren, met een flauw glimlachje om haar lippen.’
Arima leek zich alles tot in de kleinste details te herinneren. Het voorval had duidelijk diepe indruk op hem gemaakt.
‘Hebt u met iemand hierover gesproken?’
‘Natuurlijk. Ik vertelde het aan Uchy, dat is Uchimura, de regisseur die u zo-even ontmoet hebt, en ook aan Shigemori.’
‘Meneer Shigemori?’
‘Hij was de echte oprichter van het gezelschap. Uchimura is eigenlijk onze tweede leider.’
‘Aha. En hoe reageerde meneer Shigemori op uw verhaal?’
‘Op dat moment was hij bezig aan een spelletje mahjong, maar hij werd erdoor gefascineerd. Hij had altijd al een zwak voor vrouwen, en het bleek dat hij al een poosje een oogje op haar had, dat hij haar tot de zijne wilde maken. Die avond, nadat hij een paar borrels ophad, begon hij gekke dingen te zeggen, zoals: “Vanavond ga ik Sadako’s flat bestormen.” We wisten niet wat we moesten doen. Het was dronkemanstaal, we konden het niet te serieus nemen, maar we konden het ook niet naast ons neerleggen. Een tijdje later ging iedereen naar huis en bleef Shigemori alleen achter. En ten slotte hebben we nooit geweten of hij die avond werkelijk naar Sadako’s appartement is gegaan of niet. Omdat Shigemori de volgende dag, toen hij de repetitieruimte binnenkwam, een totaal ander mens leek. Hij was bleek en zwijgzaam, en hij bleef gewoon op zijn stoel zitten, zonder ook maar een woord te zeggen. Toen stierf hij, op die plek, alsof hij in slaap viel.’
Geschrokken keek Yoshino op. ‘Wat was de doodsoorzaak?’
‘Hartverlamming. Tegenwoordig noemen ze het “plotseling hartfalen”, geloof ik. Hij werkte behoorlijk hard om zich voor te bereiden op een première, en ik denk dat hij te veel van zichzelf gevergd had.’
‘Dus het komt erop neer dat niemand weet of er iets voorgevallen is tussen Sadako en Shigemori.’
Yoshino legde er grote nadruk op, en Arima knikte bevestigend. Geen wonder dat ze zo’n diepe indruk heeft achtergelaten, dacht Yoshino.
‘Wat is er daarna met haar gebeurd?’
‘Ze nam ontslag. Ik geloof dat ze maar een jaar of twee bij ons is geweest.’
‘Wat deed ze daarna, na haar vertrek?’
‘Ik kan u daarmee helaas niet helpen.’
‘Wat doen de meeste mensen nadat ze de groep hebben verlaten?’
‘Mensen die echt hart hebben voor het vak proberen bij een ander gezelschap aan de slag te komen.’
‘Denkt u dat Sadako Yamamura dat misschien heeft gedaan?’
‘Het was een pienter meisje, en haar acteertalent was helemaal niet slecht. Maar ze was zo’n eigenaardig typetje. Ik bedoel, in dit vak draait alles om persoonlijke relaties. Ik denk niet dat ze uit het goede hout gesneden was.’
‘Dus volgens u bestaat de mogelijkheid dat ze de toneelwereld voorgoed vaarwel heeft gezegd?’
‘Ik zou het werkelijk niet kunnen zeggen.’
‘Is er iemand die zou kunnen weten wat er met haar gebeurd is?’
‘Misschien een van de andere nieuwkomers die hier destijds waren.’
‘Hebt u toevallig namen en adressen van hen?’
‘Eén moment.’ Arima stond op en liep naar de in de muur gebouwde schappen. Eén hele plank stond vol ingebonden dossiers; hij pakte een ervan. Die bevatte de cv’s die sollicitanten inleverden wanneer ze hun toelatingsexamen aflegden.
‘In 1965 kwamen er acht mensen bij, Sadako inbegrepen.’ Hij wapperde met hun paperassen.
‘Mag ik even kijken?’
‘Ga uw gang.’
Aan elke cv waren twee foto’s gehecht, een alleen van het hoofd en een waarop de persoon helemaal was afgebeeld. Terwijl hij zijn best deed kalm te blijven haalde Yoshino Sadako Yamamura’s cv eruit. Hij bekeek haar foto’s.
‘Zei u een paar minuten geleden niet dat ze “griezelig” was?’ Yoshino raakte in verwarring. De kloof tussen de Sadako zoals hij zich die had voorgesteld uit Arima’s beschrijving en de Sadako op de foto’s was te groot. ‘Griezelig? U hebt me voor de gek gehouden. Ik heb nog nooit zo’n knap gezichtje gezien.’
Yoshino vroeg zich af waarom hij het zo had geformuleerd, waarom hij had gezegd ‘knap gezichtje’ in plaats van ‘knap meisje’. Haar gelaatstrekken waren volmaakt regelmatig. Het ontbrak haar echter aan bepaalde, vrouwelijke rondingen. Maar nadat hij naar de foto had gekeken waar ze helemaal op stond moest hij toegeven dat haar slanke middel en enkels opvallend vrouwelijk waren. Ze was mooi, en toch waren met het verstrijken van 25 jaar hun indrukken van haar besmet geraakt, tot ze zich haar herinnerden als ‘griezelig’, als ‘dat enge meisje’. Normaal gesproken zouden ze zich haar hebben moeten herinneren als ‘die geweldig mooie jonge vrouw’. Yoshimo’s belangstelling werd geprikkeld door dit ‘griezelige’, dat de opvallende schoonheid van haar gezicht in de weg leek te staan.