5

Maandag 15 oktober

 

Asakawa merkte dat hij nu, elke ochtend dat hij wakker werd, wenste dat het allemaal een droom geweest was. Hij belde een autoverhuurbedrijf bij hem in de buurt, en zei dat hij op tijd zou komen om de auto op te halen die hij gehuurd had. Ze hadden zijn reservering in de boeken staan, zonder mankeren. De werkelijkheid ging verder, zonder onderbreking.

Hij had een manier nodig om tijd te winnen als hij erachter wilde komen waar die uitzending oorspronkelijk vandaan kwam. Het zou te moeilijk zijn om op tv-frequenties in te breken met een in de winkel gekochte draadloze zender; hij nam aan dat zoiets gedaan moest worden met vakkundig gehanteerde apparatuur. En het beeld op de videoband was duidelijk, zonder storing. Dat betekende dat het signaal sterk moest zijn, en dichtbij. Met meer informatie had hij misschien de regio kunnen vaststellen waar de uitzending te ontvangen was, om op die manier bij de bron te komen. Het enige waar hij op kon afgaan was echter het feit dat de televisie in bungalow B-4 van Villa Log Cabin de uitzending had opgepikt. Het enige wat hem te doen stond, was ernaartoe gaan, de natuurlijke ligging van het gebied bekijken, en daarna het terrein uitkammen. Hij had er geen idee van hoeveel tijd het zou vergen. Hij pakte genoeg kleren in voor drie dagen. Meer zou hij toch sowieso niet nodig hebben.

Ze keken elkaar aan, maar Shizu zei niets over de video. Asakawa had geen goede leugen kunnen bedenken en daarom had hij haar naar bed laten gaan met niet meer dan een zeer vage uitvlucht over de doodsbedreiging binnen een week. Shizu leek op haar beurt bang te zijn iets specifieks te horen, en ze scheen er tevreden mee de kwestie onduidelijk en onverklaard te laten. In plaats van hem uit te vragen, wat ze meestal zou hebben gedaan, leek ze op eigen houtje aan het gissen te zijn geslagen, en ze bewaarde een angstvallig stilzwijgen. Asakawa wist niet precis hoe ze de zaak verklaarde, maar het leek haar gevoel van onbehagen niet weg te nemen. Terwijl ze zoals gewoonlijk ‘s morgens naar haar soapserie op de televisie zat te kijken, leek ze overgevoelig voor geluiden van buiten en sprong ze een aantal malen van haar stoel op.

‘Laten we hier maar niet over praten, oké? Ik weet het ook niet. Laat mij het afhandelen.’ Dat was alles wat Asakawa kon bedenken om de angst van zijn vrouw te doen bedaren. Hij kon zich niet veroorloven in de ogen van zijn vrouw als een zwakkeling over te komen.

Op het moment dat hij het huis uit stapte, ging, alsof het afgesproken werk was, de telefoon. Het was Ryuji.

‘Ik heb een fascinerende ontdekking gedaan. Ik wil graag dat je me vertelt wat je ervan denkt.’ Er klonk een spoor van opwinding door in Ryuji’s stem.

‘Kun je het me door de telefoon vertellen? Ik wilde juist een huurauto gaan ophalen.’

‘Een huurauto?’

‘Jij bent degene die me gezegd heeft dat ik moest uitzoeken waar de uitzending vandaan kwam.’

‘Ja, ja. Hoor eens, zet dat maar even op een laag pitje en kom hiernaartoe. Misschien hoef je ten slotte niet naar een antenne te gaan zoeken. Misschien vervalt die hele veronderstelling.’

Asakawa ging toch maar eerst de auto ophalen, zodat hij, als hij toch nog naar South Hakone Pacific Land moest, rechtstreeks van Ryuji’s huis kon vertrekken.

Asakawa parkeerde de auto met twee wielen op het trottoir en bonsde op Ryuji’s deur.

‘Kom binnen! Hij zit niet op slot.’

Asakawa rukte de deur open en stampte opzettelijk hard door de keuken. ‘Nou, wat is de grote ontdekking?’ vroeg hij luid.

‘Wat mankeert jou?’ Ryuji wierp hem een blik toe vanaf de plek waar hij in kleermakerszit op de vloer zat.

‘Schiet op en vertel me wat je ontdekt hebt!’

‘Ontspan je!’

‘Hoe kan ik me nu ontspannen? Vertel het me snel.’

Ryuji hield even zijn mond. Daarna vroeg hij vriendelijk: ‘Wat is er? Is er iets gebeurd?’

Asakawa liet zich midden in de kamer op de grond ploffen, en hij klemde zijn handen om zijn knieën. ‘Mijn vrouw en… mijn vrouw en mijn dochtertje hebben naar dat ellendige ding gekeken.’

‘Nou, dat is heel beroerd. Het spijt me dat te horen.’ Ryuji wachtte tot Asakawa zijn zelfbeheersing terugkreeg. Asakawa nieste een keer en snoot daarna hard zijn neus.

‘Maar, je wilt hen toch redden, of niet?’

Asakawa knikte als een schooljongen.

‘Nou, reden te meer om je hoofd koel te houden. Dus ik zal je niet vertellen wat mijn conclusies zijn. Ik zal je alleen de bewijzen voorleggen. Ik wil zien wat die bewijzen het eerst bij jou doen opkomen. Daarom kon ik niet toelaten dat je zo opgewonden was, begrijp je?’

‘Ik begrijp het,’ zei Asakawa gedwee.

‘Ga nu je gezicht wassen, of zoiets. Verman je.’

Asakawa kon huilen waar Ruyji bij was. Ruyji was het klankbord voor alle emoties waar hij niet aan toe kon geven, die hij niet aan zijn vrouw kon tonen.

Hij kwam terug in de kamer, zijn gezicht afdrogend met een handdoek, en Ryuji stak hem een velletje papier toe. Er stond een eenvoudig lijstje op:

RING 124.pdf

Sommige dingen waren in één oogopslag duidelijk. Ryuji had de video opgedeeld in afzonderlijke scènes.

‘Gisteravond kreeg ik plotseling een ingeving. Je ziet wat het is, nietwaar? De video bestaat uit twaalf scènes. Ik heb elk ervan een nummer en een naam gegeven. Het getal na de naam is de lengte van de scène in seconden. Het volgende getal, tussen haakjes, is – kun je me volgen? – het aantal keren dat het scherm zwart wordt tijdens die scène.’

Asakawa keek uiterst weifelend.

‘Nadat je gisteren weg was gegaan heb ik die andere scènes bekeken om te zien of die ook van die zwarte momenten hadden. En ziedaar, die waren er, in scène 3, 4, 8, 10 en 11.’

‘In de volgende kolom staat “echt” of “abstract”. Wat betekent dat?’

‘Ruwweg kunnen we de twaalf scènes in deze twee categorieën verdelen. De abstracte scènes, die op beelden lijken in iemands gedachten, waarvan ik aanneem dat we ze bijna mentale landschappen kunnen noemen. En de echte, scènes van dingen die werkelijk bestaan, waar je met je ogen naar kunt kijken. Zo heb ik ze onderverdeeld.’

Hier bleef Ryuji een moment zwijgen.

‘Kijk nu eens naar de lijst. Valt je iets op?’

‘Nou, je zwarte scherm komt alleen voor in de “echte” scènes.’

‘Klopt. Dat is volkomen juist. Onthoud dat.’

‘Ryuji, dit wordt irritant. Schiet op en vertel me waar je heen wilt. Wat heeft dit te betekenen?’

‘Nou, nou, rustig nou maar. Wanneer iemand van tevoren de antwoorden krijgt wordt zijn intuïtie er soms door afgezwakt. Mijn intuïtie heeft me al naar een conclusie geleid. En nu ik die in gedachten heb, zal ik elk verschijnsel zo beredeneren dat ik aan die conclusie kan vasthouden. Zo gaat het toch ook bij het onderzoek naar een misdaad? Wanneer je eenmaal de indruk hebt dat hij de man is, lijkt het plotseling of al het bewijsmateriaal het met je eens is. Zie je, we kunnen ons niet veroorloven hier van het spoor af te dwalen. Ik heb jou nodig om mijn conclusie te ondersteunen. Dat wil zeggen dat ik, wanneer jij naar het bewijsmateriaal hebt gekeken, wil zien of jouw intuïtie je hetzelfde vertelt als de mijne dat aan mij heeft gedaan.’

‘Oké, oké. Ga door.’

‘Goed dan: het zwarte gordijn komt alleen tevoorschijn wanneer het scherm echte landschappen toont. Dat hebben we vastgesteld. Ga in gedachten nu eens terug naar de gewaarwordingen die je onderging toen je deze beelden voor het eerst zag. Gisteren hebben we de scène met de baby besproken. Was er behalve dat nog iets? Hoe zat het bij de scène met al die gezichten?’

Ryuji zocht het beeld op met behulp van de afstandsbediening. ‘Kijk lang en goed naar die gezichten.’

De muur van tientallen gezichten gleed langzaam naar achteren, het aantal groeide aan tot honderden, duizenden. Toen hij ze nauwkeurig bekeek, leken ze allemaal verschillend, precies als echte gezichten.

‘Wat voor gevoel heb je hierbij?’ vroeg Ryuji.

‘Alsof ik degene ben die iets verweten wordt. Alsof ze me een leugenaar noemen, een oplichter.’

‘Klopt. Toevallig voelde ik hetzelfde; of, wat ik voelde leek tenminste heel veel op het gevoel dat jij beschrijft.’

Asakawa deed zijn best zich te concentreren op waar dit feit heen leidde. Ryuji verwachtte een duidelijk antwoord.

‘En?’ vroeg Ryuji nogmaals.

Asakawa schudde zijn hoofd. ‘Het heeft geen zin. Ik heb niets.’

‘Als je tijd genoeg had om er meer over te kunnen nadenken, zou je misschien hetzelfde opmerken als ik. Zie je, we hebben allebei gedacht dat deze beelden waren opgenomen door een tv-camera, met andere woorden door een toestel met een lens. Nietwaar?’

‘Is dat niet zo?’

‘Nou, wat is dat zwarte gordijn dat af en toe het scherm bedekt?’

Ryuji draaide de film beeld voor beeld door tot het scherm zwart werd. Het bleef drie of vier beeldjes zwart. Als je één beeldje berekende op 31 seconde, dan duurde de duisternis ongeveer eentiende van een seconde.

‘Waarom gebeurt dit in de echte scènes en niet in de abstracte? Kijk nog eens goed naar het scherm. Het is niet volkomen zwart.’

Asakawa bracht zijn neus dichter bij het scherm. Inderdaad, het was niet volslagen donker. Er hing iets als een zwak, wit waas over de duisternis.

‘Een vlekkerige schaduw. Wat we hier hebben is het aanblijven van een beeld. En krijg je, terwijl je kijkt, niet een ongelooflijk gevoel van directheid, alsof je zelf deelneemt aan de scène?’

Ryuji keek Asakawa strak aan en hij knipperde een keer met zijn ogen, langzaam. Het zwarte gordijn.

‘Hè?’ fluisterde Asakawa. ‘Is dit… het knipperen van een oog?’

‘Precies. Heb ik gelijk of niet? Als je erover nadenkt, klopt het. Er zijn dingen die we met onze ogen zien, maar er zijn ook taferelen die we in ons hoofd oproepen. En omdat die niet het netvlies passeren, wordt er niet met de ogen bij geknipperd. Maar wanneer we met onze ogen kijken, worden de beelden gevormd naargelang de sterkte van het licht dat op het netvlies valt. En om te voorkomen dat het netvlies uitdroogt knipperen we, onbewust, met de ogen. Het zwarte gordijn is het moment waarop de ogen gesloten worden.’

Opnieuw kreeg Asakawa een aanval van misselijkheid. De eerste keer was hij, nadat hij de video had bekeken, naar het toilet gehold, maar deze keer was de boosaardige kilte nog veel erger. Hij kon het gevoel niet van zich afzetten dat er iets in zijn lichaam was binnengedrongen. Deze video was niet opgenomen door een camera. De ogen, oren, neus, tong, huid van een menselijk wezen, alle vijf zintuigen waren gebruikt om deze video te maken. Deze kilte, deze huivering, was afkomstig van iemands schaduw die bij hem binnensloop via zijn zintuigen. Asakawa had de video bekeken vanuit hetzelfde perspectief als dit ding binnen in hem.

Hij wiste zijn voorhoofd een aantal malen af, maar het bleef vochtig van het koude zweet.

‘Wist je… hé, luister je? Afgezien van individuele verschillen knippert de gemiddelde man twintig keer per minuut met zijn ogen, en de gemiddelde vrouw vijftien keer. Dat betekent dat het een vrouw zou kunnen zijn die deze beelden heeft opgenomen.’

Asakawa kon niet naar hem luisteren.

‘Ha, ha, ha. Wat heb je? Je ziet eruit of je al dood bent, zo bleek ben je.’ Ryuji lachte. ‘Bekijk het van de zonnige kant. We zijn nu een stap dichter bij een oplossing. Als deze beelden werden verzameld door de zintuigen van een speciale persoon, dan moet de bezwering iets te maken hebben met de wil van die persoon. Met andere woorden: misschien wil ze dat we iets doen.’

Asakawa kon tijdelijk niet meer verstandig denken. Ryuji’s woorden vibreerden in zijn oren, maar hun betekenis drong niet tot zijn hersenen door.

‘In elk geval weten we nu wat we moeten doen. We moeten erachter komen wie deze persoon is. Of was. Ik denk dat hij of zij waarschijnlijk niet meer bij ons is. En daarna moeten we uitzoeken wat deze persoon wilde toen hij of zij nog leefde. En dat zal de bezwering zijn die ons in staat zal stellen verder te leven.’

Ryuji knipoogde tegen Asakawa, alsof hij wilde zeggen: goed gedaan hè?

 

Asakawa was van de Tokyo-Yokohama-snelweg nr. 3 afgegaan en reed nu in zuidelijke richting op de weg van Yokohama naar Yokosaka. Ryuji had de leuning van de passagiersstoel naar achteren geklapt en sliep, een volmaakte slaap zonder stress. Het was bijna twee uur ‘s middags, maar Asakawa had totaal geen honger.

Asakawa stak zijn hand uit om Ryuji wakker te maken, maar trok die weer terug. Ze waren nog niet op de plaats van bestemming. Asakawa wist niet eens precies wat hun bestemming was. Het enige wat Ryuji hem had gezegd, was dat hij naar Kamakura moest rijden. Hij wist niet waar ze naartoe gingen, of waarom. Hij was daardoor een nerveuze, snel geïrriteerde bestuurder. Ryuji had haastig gepakt en hij had gezegd dat hij zou uitleggen waar ze naartoe gingen, wanneer ze goed en wel in de auto zaten. Maar toen ze eenmaal op weg waren had hij gezegd: ‘Ik heb vannacht niet geslapen, maak me pas wakker wanneer we in Kamakura zijn,’ en daarna was hij prompt in slaap gevallen.

Hij verliet de weg van Yokohama naar Yokosuka bij de afslag Asahina en bleef vervolgens vijf kilometer over de weg naar Kanazawa rijden tot ze bij het station van Kamakura waren. Ryuji had ruim twee uur geslapen.

‘Hé, we zijn er,’ zei Asakawa en hij schudde aan hem. Ryuji rekte zich uit als een kat, wreef met de rug van zijn hand over zijn ogen, en schudde zijn hoofd snel heen en weer, zodat zijn lippen trilden.

‘Ah, ik had zo’n prettige droom…’

‘Wat doen we nu?’

Ryuji ging rechtop zitten en keek uit het raampje om te zien waar hij was. ‘Blijf rechtdoor rijden over deze weg, en wanneer je bij de Buitenste Poort van de Hachiman Tombe bent sla je links af en dan stop je.’ Daarna ging Ryuji weer liggen en hij zei: ‘Misschien kan ik het laatste stukje van die droom nog oppakken, als je het niet erg vindt.’

‘Hoor eens, we zijn er over vijf minuten. Als je tijd hebt om te slapen heb je ook tijd om me uit te leggen wat we hier doen.’

‘Je zult het wel zien wanneer we er zijn,’ zei Ryuji. Hij zette zijn knieën schrap tegen het dashboard en ging weer slapen.

Asakawa nam de bocht naar rechts, en daarna stopte hij. Recht voor hen stond een oud huis met twee verdiepingen. Op een bordje stond te lezen: Tetsuzo Miura Museum .

‘Rij dat parkeerterrein maar op.’ Ryuji had blijkbaar zijn ogen een beetje geopend. Hij keek voldaan en zijn neusgaten waren opengesperd alsof hij parfum rook. ‘Dankzij jou heb ik mijn droom kunnen afmaken.’

‘Waar ging die over?’ vroeg Asakawa, terwijl hij het parkeerterrein op stuurde.

‘Wat denk je? Ik vloog. Ik ben dol op dromen waarin ik vlieg.’ Ryuji bromde tevreden en hij likte zijn lippen af.

Het Tetsuzo Miura Museum leek verlaten. In een grote, open ruimte op de begane grond waren foto’s en documenten te zien, ingelijst aan de muren of in vitrines onder glas, en een samenvatting van de activiteiten van deze meneer Miura was in het midden op een van de muren geplakt. Asakawa las die en kwam er eindelijk achter wie de man was.

‘Hallo! Is daar iemand?’ riep Ryuji naar de achterste regionen van het gebouw. Er kwam geen antwoord.

Tetsuzo Miura was twee jaar geleden op 72-jarige leeftijd gestorven als gepensioneerd professor aan de universiteit van Yokodai. Hij had zich gespecialiseerd in theoretische fysica, en zich geconcentreerd op theorieën over materie en statistische dynamica. Maar het museum, hoe bescheiden ook, was niet te danken aan zijn werk als fysicus, maar aan zijn wetenschappelijk onderzoek naar paranormale verschijnselen. Het resumé aan de muur beweerde dat de theorieën van de professor wereldwijde belangstelling hadden getrokken, hoewel er ongetwijfeld slechts een beperkt aantal mensen aandacht aan had besteed. Tenslotte had Asakawa ook nooit van de man gehoord. En wat waren de theorieën van deze man precies? Om daarachter te komen begon Asakawa de uitstalling aan de muren en in de vitrines te bekijken. Gedachten hebben energie, en die energie… Asakawa was tot zover gekomen met lezen, toen hij uit een andere zaal iemand haastig de trap af hoorde lopen. Een deur ging open en een besnorde man van een jaar of veertig keek om de hoek. Ryuji liep naar hem toe, en gaf hem een van zijn visitekaartjes. Asakawa volgde zijn voorbeeld en haalde zijn eigen mapje met kaartjes uit zijn borstzak.

‘Mijn naam is Takayama. Ik ben verbonden aan de universiteit van Fukuzawa.’ Hij sprak vlot en vriendelijk. Asakawa vond het grappig dat hij anders klonk dan normaal. Asakawa stak de man zijn kaartje toe. Geconfronteerd met de legitimatiebewijzen van een academicus en een verslaggever leek de man nogal verbijsterd. Het was Asakawa’s kaartje dat hij met gefronst voorhoofd bekeek.

‘Als het u schikt zouden we u graag ergens over raadplegen.’

‘Wat dan wel?’ De man keek hen achterdochtig aan.

‘Om precies te zijn, ik heb ooit het genoegen gehad wijlen professor Miura te ontmoeten.’

Om de een of andere reden leek de man opgelucht dit te horen, en zijn gezicht ontspande zich. Hij pakte drie klapstoeltjes en zette die tegenover elkaar neer.

‘O, ja? Gaat u toch zitten.’

‘Het moet ongeveer drie jaar geleden zijn… Ja, dat klopt, het was het jaar voor zijn dood. Mijn alma mater had me gepolst of ik een lezing zou willen geven over de wetenschappelijke methode, en ik dacht dat ik de gelegenheid moest aangrijpen om te horen wat de professor te zeggen had…’

‘Was dat hier, in dit gebouw?’

‘Ja. Professor Takatsuka heeft ons aan elkaar voorgesteld.’

Bij het horen van deze naam begon de man eindelijk te glimlachen. Hij besefte dat hij iets gemeen had met zijn bezoekers. Deze twee moeten aan onze kant staan. Ze zijn blijkbaar niet hier om ons aan te vallen.

‘Juist. Het spijt me. Mijn naam is Tetsuaki Miura. Sorry, mijn kaartjes zijn toevallig op.’

‘Dan moet u professor Miuma’s…?

‘Ja. Ik ben zijn enige zoon. Maar ik ben de naam nauwelijks waardig.’

‘Vindt u? Ik had er geen idee van dat de professor zo’n markante zoon had.’

Asakawa moest moeite doen om niet te lachen bij het zien van Ryuji, die een man toesprak die tien jaar ouder was dan hijzelf, en hem ‘een markante zoon’ noemde.

Tetsuaki Miura gaf hun een korte rondleiding. Enkele studenten van wijlen zijn vader hadden na zijn dood geregeld dat het gebouw voor het publiek open zou worden gesteld, en hadden het materiaal geordend dat hij door de jaren heen had verzameld. Wat Tetsuaki zelf betrof, hij zei, alsof hij het betreurde, dat hij geen researcher had kunnen worden zoals zijn vader gewild had, maar dat hij in plaats daarvan een herberg had gebouwd op hetzelfde terrein als dat van het museum, en dat hij zich erop toelegde die te runnen.

‘Dus nu exploiteer ik zowel zijn land als zijn reputatie. Zoals ik al zei, ik ben nauwelijks een waardige zoon.’ Tetsuaki lachte geërgerd. Zijn herberg werd voornamelijk gebruikt voor excursies van middelbare scholen, meestal fysica- en biologieclubjes, maar hij had het ook over een groep die zich had toegelegd op parapsychologisch onderzoek. Groepen middelbare scholieren moesten een reden hebben om uitstapjes te maken. Het kwam erop neer dat het museum een lokaas was om groepen studenten binnen te halen.

‘Wat ik zeggen wilde…’ Ryuji ging rechtop zitten en probeerde het gesprek op de kern van de zaak te brengen.

‘O, neemt u me niet kwalijk. Ik verveel u, wanneer ik zo doorpraat. Vertelt u me eens, wat brengt u hier?’

Het was duidelijk dat Tetsuaki weinig aanleg had voor wetenschap. Hij was slechts een koopman die zijn houding aanpaste aan de situatie; Asakawa merkte dat Ryuji weinig respect voor de man had.

‘Om u de waarheid te zeggen, we zijn naar iemand op zoek.’

‘Wie?’

‘We weten niet eens hoe hij of zij heet. Daarom zijn we hier.’

‘Ik kan u helaas niet volgen.’ Tetsuaki keek bezorgd, alsof hij er bij zijn bezoekers op aan wilde dringen zich iets zinvoller uit te drukken.

‘We weten niet eens zeker of deze persoon nog leeft of al is overleden. Wat wel duidelijk is: deze persoon beschikte over gaven die normale mensen niet hebben.’

Ryuji zweeg even om naar Tetsuaki te kijken, die onmiddellijk scheen te begrijpen wat hij bedoelde.

‘Uw vader was vermoedelijk Japans grootste verzamelaar van dit soort informatie. Hij vertelde me dat hij, met behulp van een netwerk van relaties dat hij zelf had samengesteld, een lijst had verzameld van mensen uit het hele land, die paranormale krachten bezaten. Hij zei dat hij de informatie opsloeg.’

Tetsuaki’s gezicht bewolkte. Ze waren toch zeker niet van plan hem te vragen al die gegevens door te spitten, op zoek naar één enkele naam? ‘Ja, natuurlijk zijn de dossiers bewaard. Maar er zijn er zoveel. En veel van deze mensen zijn trouwens oplichters.’ Tetsuaki verbleekte bij de gedachte dat hij al die dossiers weer zou moeten doorkijken.

Het had een tiental van zijn vaders studenten verscheidene maanden gekost om ze te ordenen. Volgens de wens van de overledene bevatten ze bovendien ook de twijfelachtige gevallen, waardoor het aantal dossiers nog toenam.

‘We zijn beslist niet van plan u last te veroorzaken. Als u erin toestemt, zullen we er zelf in gaan zoeken, alleen wij tweeën.’

‘Ze zijn boven, in het archief. Misschien wilt u het eerst eens zien?’ Tetsuaki stond op. Ze konden iets dergelijks alleen zeggen omdat ze er geen idee van hadden hoeveel er was. Hij had het gevoel dat ze, wanneer ze een blik op al die schappen hadden geworpen, er geen zin meer in zouden hebben ze onder handen te nemen. Hij ging zijn bezoekers voor naar de eerste verdieping.

Het archief bevond zich in een hoge ruimte, boven aan de trap. Toen ze de kamer binnenkwamen zagen ze twee boekenkasten tegenover zich, elk met zeven schappen. Elke dossiermap bevatte gegevens die betrekking hadden op veertig gevallen, en op het eerste gezicht leken er duizenden mappen te zijn. Asakawa lette niet op Ryuji’s reactie, hij had het zelf te druk met verbleken. Als we hier tijd aan besteden, kunnen we wel doodgaan in deze sombere kamer! Er moet een andere manier zijn!

Ryuji, die geen spier vertrokken had, zei: ‘Mogen we even rondkijken?’

‘Ga gerust uw gang.’ Tetsuaki bleef hen een poosje gadeslaan, deels verwonderd, deels nieuwsgierig om te weten te komen wat ze hier dachten te vinden. Maar ten slotte leek hij het op te geven. ‘Ik moet aan het werk,’ zei hij en hij vertrok.

Toen ze alleen waren wendde Asakawa zich tot Ryuji. ‘Zo, wil je me nu vertellen wat we hier doen?’ Zijn stem was een beetje mat, omdat hij nog steeds zijn hals rekte om naar alle dossiers te kijken. Dit waren de eerste woorden die hij gesproken had sinds ze het museum waren binnengegaan. Het archief was gerangschikt in chronologische volgorde, beginnend met 1956 en eindigend in 1988. 1988, dat was het jaar waarin Miura was gestorven. Slechts de dood had het doek laten vallen over zijn 32 jaar durende zoektocht.

‘We hebben niet veel tijd, dus ik zal het je vertellen terwijl we zoeken. Ik begin met 1956. Jij begint met 1960.’

Aarzelend haalde Asakawa een map uit de kast en bladerde die door. Elke pagina bevatte minstens één foto en een vel papier waar een korte beschrijving op stond geschreven, alsmede een naam en een adres.

‘Waar moet ik naar zoeken?’

‘Let vooral op namen en adressen. We zijn op zoek naar een vrouw die op het eiland Oshima woont.’

‘Een vrouw?’ zei Asakawa, vragend zijn hoofd scheef houdend.

‘Je herinnert je toch nog die oude vrouw op de video? Ze zei tegen iemand dat die zou bevallen van een kind. Denk je dat ze het tegen een man had?’

Ryuji had gelijk. Mannen konden geen kinderen krijgen.

Ze gingen aan de slag. Het was een simpele, eentonige taak, en nadat Asakawa had gevraagd waarom deze dossiers feitelijk bestonden, legde Ryuji het hem uit.

Professor Miura was altijd geïnteresseerd geweest in bovennatuurlijke verschijnselen. In de jaren vijftig was hij experimenten begonnen met paranormale gaven, maar hij had geen resultaten verkregen die betrouwbaar genoeg waren om er een wetenschappelijke theorie aan te ontlenen. Helderzienden kwamen tot de ontdekking dat ze in het bijzijn van een toeschouwer niet konden doen wat hen eerst zo gemakkelijk afging. Er was veel concentratie voor nodig om deze gaven te tonen. Waar professor Miura naar zocht was iemand die zijn of haar kracht op elk moment, onder alle omstandigheden, kon uitoefenen. Hij begreep dat als de persoon daar in het bijzijn van getuigen niet in slaagde, hij zelf een oplichter genoemd zou worden. Hij was ervan overtuigd dat er meer mensen met paranormale begaafdheden moesten bestaan dan hij kende, dus die ging hij zoeken. Maar hoe moest hij dit doen? Hij kon niet iedereen ondervragen om te zoeken naar helderziendheid, het tweede gezicht, of telekinese. Dus hij bedacht een methode. Aan iedereen die mogelijk over dergelijke gaven beschikte, stuurde hij een stukje film in een goed verzegelde envelop. Hij vroeg hen om daar met hun gedachten een bepaald patroon of beeld op over te brengen en hem daarna de envelop terug te sturen, nog steeds verzegeld. Op deze manier kon hij de gaven van mensen zelfs op grote afstand testen. En omdat een dergelijke psychische fotografie een soort basiskracht scheen te zijn, leken mensen die het konden dikwijls ook helderziend te zijn. In 1956 was hij begonnen paranormaal begaafden uit het hele land bijeen te brengen, met behulp van een aantal van zijn voormalige studenten die waren gaan werken bij uitgevers en kranten. Deze voormalige studenten hielpen hem een netwerk op te zetten dat elk gerucht over bovennatuurlijke krachten rechtstreeks doorstuurde naar professor Miura. Uit onderzoek van de films die naar hem teruggestuurd waren, bleek echter dat niet meer dan eentiende van de gegadigden werkelijk een bepaalde gave bezat. De overigen hadden het zegel handig verbroken en de film vervangen. Toen hij zover was werden duidelijke gevallen van bedrog eruit gezeefd, maar gevallen waarin het niet duidelijk was werden bewaard, wat uiteindelijk leidde tot de onhanteerbare verzameling die Asakawa voor zich zag. In de jaren sinds Miura was begonnen, was het netwerk geperfectioneerd door de ontwikkeling van de massamedia en een toenemend aantal voormalige studenten dat eraan meewerkte; de gegevens hadden zich jaar na jaar opgestapeld tot de man was overleden.

‘Ik begrijp het,’ mompelde Asakawa. ‘Dus dat is de betekenis van deze verzameling. Maar hoe weet je dat de naam van de persoon die we zoeken ertussen zit?’

‘Dat weet ik ook niet zeker. Maar de kans is groot. Ik bedoel, denk aan wat ze gedaan heeft. Je weet zelf dat er maar weinig mensen zijn die werkelijk psychische foto’s kunnen produceren. Maar er kunnen niet al te veel paranormaal begaafden zijn die beelden op een televisiescherm kunnen projecteren zonder gebruik te maken van apparatuur. Dat is een heel bijzondere gave. Iemand met die gave zal opvallen, ook al probeert hij of zij dat niet te doen. Ik denk niet dat zo iemand door Miura’s netwerk kan zijn geglipt.’

Asakawa moest toegeven dat er een goede kans bestond. Hij ging weer aan de slag.

‘Waarom zoek ik eigenlijk bij 1960?’ Asakawa keek plotseling op.

‘Herinner je je die scène op de video waarop een televisie te zien is? Het was een tamelijk oud model. Een van de eerste toestellen, uit de jaren vijftig of begin jaren zestig.’

‘Maar dat hoeft nog niet te betekenen…’

‘Hou je mond. We hebben het hier over mogelijkheden, nietwaar?’

Asakawa mopperde op zichzelf omdat hij de laatste tijd zo snel geïrriteerd was. Maar daar had hij een goede reden voor. Gezien de beperkte tijd, was het aantal dossiers enorm. Het zou onnatuurlijker zijn geweest om er kalm onder te blijven.

Op dat moment zag Asakawa het woord Oshima in de map die hij in zijn hand hield.

‘Hé! Ik heb er een!’ riep hij triomfantelijk. Ryuji draaide zich verrast om en wierp een blik op de map.

Motomachi, Oshima. Teruko Tsuchida, 37 jaar. Gedateerd 14 februari 1960. Een zwartwitfoto waarop een witte flits als een bliksemschicht te zien was tegen een zwarte achtergrond. In de beschrijving stond: Geadresseerde stuurde dit met een briefje dat een beeld in de vorm van een kruis voorspelde. Geen sporen dat ermee geknoeid is.

‘Wat vind je hiervan?’ Asakawa trilde van opwinding terwijl hij op Ryuji’s reactie wachtte.

‘Het is een mogelijkheid. Noteer naam en adres, voor het geval dat.’ Ryuji wijdde zich weer aan zijn eigen onderzoek. Asakawa voelde zich beter omdat hij zo snel een mogelijke kandidaat had gevonden, maar tegelijkertijd was hij een beetje onvoldaan over Ryuji’s bruuske reactie.

Er verstreken twee uur. Ze vonden geen andere vrouw van Oshima. De meeste zendingen kwamen of uit de stad Tokyo, of uit de omringende regio Kanto. Tetsuaki kwam langs, hij bood hun thee aan en plaatste een paar mogelijk sarcastisch bedoelde opmerkingen, alvorens te vertrekken. Ze hanteerden de mappen steeds langzamer; ze waren er nu al twee uur mee bezig en hadden nog geen heel jaar bekeken.

Eindelijk was Asakawa toch door het jaar 1960 heen. Toen hij aan 1961 begon, keek hij toevallig Ryuji’s kant op. Deze zat in kleermakerszit op de vloer, doodstil, zijn gezicht begraven in een open map. Slaapt hij, de idioot? Asakawa stak zijn hand uit, maar toen slaakte Ryuji een gesmoord gekreun.

‘Ik heb zo’n honger, dat is niet uit te houden. Waarom ga jij niet ergens iets te eten halen, en woeloengthee? O, en bespreek voor vanavond kamers voor ons in Le Petit Pension Soleil.’

‘Wat is dat in godsnaam?’

‘Dat is de herberg die de man drijft.’

‘Dat weet ik. Maar waarom zou ik daar met jou willen logeren?’

‘Doe je het liever niet?’

‘Om te beginnen, we hebben geen tijd om in een herberg rond te hangen.’

‘Zelfs al zouden we haar nu vinden, dan kunnen we niet meteen naar Oshima. We kunnen vandaag nergens meer naartoe. Lijkt het je niet beter een nacht goed te slapen en onze energie op te laden voor morgen?’

Asakawa voelde een onbeschrijflijke weerzin om de nacht met Ryuji door te brengen in een herberg. Maar er was geen alternatief, dus hij gaf het op en ging weg, om eten te kopen en om tegen Tetsuaki Miura te zeggen dat ze die avond zouden blijven. Daarna aten hij en Ryuji hun afhaalmaaltijd en dronken ze hun woeloengthee. Het was zeven uur ‘s avonds. Een korte pauze.

Zijn armen waren moe en zijn schouders verkrampt. Zijn ogen traanden en hij zette zijn bril af. In plaats van daar doorheen te kijken hield hij de mappen zo dicht tegen zijn gezicht dat hij eraan had kunnen likken als hij het gewild had. Hij moest zich volledig concentreren, hij was bang dat hij anders iets over het hoofd zou zien, waardoor hij nog vermoeider raakte.

Negen uur. De stilte in het archief werd doorbroken door een waanzinnige schreeuw van Ryuji. ‘Ik heb het gevonden, eindelijk! Dus daar heeft ze zich schuilgehouden.’

Asakawa werd naar de map getrokken. Hij ging naast Ryuji zitten en zette zijn bril weer op om te kunnen lezen. Er stond:

Oshima, Sashikiji. Sadako Yamamura. Tien jaar. De envelop was afgestempeld op 29 augustus 1958. Geadresseerde stuurde dit met een briefje dat voorspelde dat haar eigen naam erop te zien zou zijn. Zij is echt, zonder twijfel. Er was een foto bijgevoegd waarop het karakter yama, voor berg, in wit zichtbaar was tegen een zwarte achtergrond. Asakawa had dat karakter al eerder gezien.

‘Dat… dat is het.’ Zijn stem beefde. Op de video was de scène van de uitbarsting van de Mihara onmiddellijk gevolgd door een opname van het karakter voor ‘berg’, identiek aan dit. Dat niet alleen, op het scherm van de oude televisie in de tiende scène was het karakter sada te zien. De naam van deze vrouw was Sadako Yamamura.

‘Wat denk je?’ vroeg Ryuji.

‘Geen twijfel mogelijk. Dit is het.’

Eindelijk kreeg Asakawa hoop. De gedachte kwam bij hem op dat ze misschien, heel misschien, de deadline konden verslaan.