5
‘Zodra ik Mac in het oog kreeg wist ik dat ik ernstige problemen had. Met zijn vijftig jaar bij mijn zesentwintig was hij veel te oud. Maar hij was verdomde sexy, de grootste ruigbehaarde beer die er is, biedt daar maar eens weerstand tegen. Iedereen staart hem na als hij met Layla in de buggy door de straat loopt in zijn leren broek en jack, oud genoeg om haar opa te zijn, maar het kan me niet schelen. Hij is niet wat ik had verwacht, maar het is een schatje. De liefste papa die Layla zich maar zou kunnen wensen.
Georgie, 27, Brighton
Ik merkte dat Jim in de wolken was over zijn eigen mannelijkheid – over het feit dat hij raak had geschoten. Maar ondanks zijn gebruikelijke optimisme wist ik ook dat hij het ongelooflijk in zijn broek deed.
De dagen daarna waren volslagen surreëel. We waren allebei – en zijn nog steeds – verdoofd door de schrik en belden elkaar soms drie keer per dag, en de telefoontjes gingen ongeveer zo:
Ik: Hoi.
Jim: Hoi.
Lange stilte.
Jim: Hoe voel je je?
Ik: Bizar. Hoe voel jij je?
Jim: Ja, bizar.
Lange stilte.
Jim: Ik word vader. Ik kan het niet geloven.
Ik: Kun jíj het niet geloven?! Probeer je eens voor te stellen hoe het is als je er negen maanden mee rond moet lopen.
Jim: Maar ik dacht dat ik geen kinderen zou kunnen krijgen, dat ik al mijn sterke zwemmers om zeep had geholpen door de drank.
(Zie je wel, ik had gelijk over de mannelijkheid.)
Ik: Nou, je kunt het en het is echt waar.
Jim: Ik weet het, ik kan het alleen niet geloven. Het is net alsof het iemand anders overkomt.
Die laatste uitlating was niet zo bemoedigend. En dat zei ik tegen hem.
We zijn op de vierde verdieping van Borders aan Oxford Street, op de afdeling ‘Ouderschap’.
Wacht even, dat zeg ik nog een keer.
We zijn op de vierde verdieping van Borders aan Oxford Street, op de afdeling ‘Ouderschap’.
Nee, klinkt nog steeds belachelijk.
Ik leun tegen de boekenkast en blader door een boek met de titel De roze wolk: 101 praktijkverhalen over moederschap alsof ik het elke dag doe, alsof ik ook echt tot deze maffe diersoort behoor, waarvan de meesten, met een Barbapapa-figuur hand in hand hier over de afdeling lopen, ‘samen in verwachting’.
Maar ik ben niet in verwachting. Ik heb dit geen moment verwacht! Toen die test positief uitviel was dat het meest onverwachte wat me in mijn hele leven is overkomen. Dit soort dingen gebeurt niet met mij, maar met de mensen die ik interview. Niet met mij.
Mijn leven is tot nu toe best gladjes verlopen, en daarom heb ik altijd maar wat aangerommeld als het ging om voorzorgsmaatregelen tegen de normale gang van zaken in het leven. Hoe minder jou overkomt, hoe meer je gaat denken dat het toch niet gebeurt, ja toch? Ik heb nooit wakker gelegen om mijn laatste pijpbeurt nog eens door te nemen, waarna ik me paniekerig afvroeg of ik met biologieles wel goed had opgelet en dat het toch heel goed mogelijk was om zwanger te worden als je sperma doorslikt. Ik rolde met mijn ogen als mevrouw Tucker – drie keer raden hoe we haar noemden –, onze lerares ‘persoonlijke gezondheidszorg’, zei dat je zwanger kon raken als je voor het zingen de kerk uit ging, waardoor kerkbezoek in mijn ogen een hachelijke onderneming werd.
Sommigen zeiden dat ik veel risico nam (mijn moeder bijvoorbeeld, maar die vindt koffiedrinken na vijf uur ’s middags ook riskant). Ik zei dan altijd dat ik relaxed was, een optimist. Oké, ik geeft het toe: het neigt een beetje naar ‘op goed geluk’ en er maar het beste van hopen. Maar toch loop ik nu hier, en wat me nog het meeste dwarszit, afgezien van de vloedgolf van hormonen die als een invasieleger mijn lichaam bezet, is dat het deze keer niet is gelukt. Mijn improvisatiemotor staat zonder benzine, mijn geluk is op, mijn negen kattenlevens zijn allemaal gebruikt. Game over voor Tess Jarvis. Je zit officieel in de nesten.
Het is laat in de middag, tien over vijf, en het zonlicht stroomt naar binnen door het plafondhoge raam. Het verlicht stofjes die naar de grond dwarrelen, wat me aan het verstrijken van de tijd doet denken, aan de seconden, minuten en dagen die zijn verstreken sinds mijn nieuws. In de koffiehoek rechts van me klinkt het gekletter van theekopjes en schoteltjes, van normale mensen die doorgaan met hun normale leven.
Twee gangpaden verderop zie ik Jims te lange, donkere bos haar over een boek gebogen, en onmiddellijk ben ik terug in de tijd, bij het moment dat we kennismaakten. Toen stond hij ook zo, de eerste keer dat ik hem zag. Op de tweede verdieping van de John Rylands Library, verdiept in De dood van de auteur en badend in het licht van de herfstzon.
Ik weet nog dat ik toen, net als nu, vond dat hij er een beetje dommig uitzag met die volle lippen die een beetje openhingen. Maar ik vond zijn magere, scherp gesneden trekken mooi, die vent met dat haar dat een eigen wil leek te hebben.
Ik knijp mijn ogen halfdicht om de titel te lezen van het boek dat Jim staat te lezen: Jij bent ook zwanger, man! De gids voor vaders in verwachting. Ik krijg een onverklaarbare aandrang om de auteur de kop van zijn romp te schieten. Hij staat het al te lezen vanaf het moment dat we binnenkwamen. Vraag me niet hoe we hier zijn gekomen, dat was geen bewuste beslissing. Het ene moment staan we een cadeautje te kopen voor zijn moeder (ik heb een naadloze overgang ondergaan van vriend naar moeder-van-kind; vriendin en vrouw heb ik even overgeslagen...) Het volgende moment waren we hierheen geslenterd, op de automatische piloot eigenlijk; ik met een verschrikte uitdrukking op mijn gezicht alsof ik net uit een neergestort vliegtuig ben gekropen, een uitdrukking waar ik nu al ruim een week mee rondloop.
Ik buig me weer over mijn boek – een opgewekt verhaal over een vrouw die ’s ochtend zo misselijk was dat ze bij de balie van de kaasafdeling in supermarkt stond te kokhalzen – maar de woorden beginnen in elkaar over te lopen, ik kan me niet concentreren. Alles is hier te hard en te fel.
Sinds we hebben besloten dat we het door laten gaan, heeft het zo gevoeld: alsof ik plotseling op een andere planeet leef.
Ik ga naar huis, kijk tv met Gina, ga naar Star’s en drink daar zoete Turkse thee en praat met Emete terwijl zij mijn broek zoomt. Ik doe alles wat ik altijd heb gedaan, maar toch is het alsof het iemand anders is die het doet. Het lijkt alsof iemand mijn lichaam heeft gekaapt. Een zwanger iemand.
‘Moet je horen,’ zegt Jim, die over de boekenkast leunt. ‘Hier staat dat je baby na zes weken al zo groot is als een garnaal, cool hè?’
‘Nou, cool zeg,’ zeg ik in een poging enthousiast te klinken. ‘Maar het idee van een garnaal die kamp opslaat in mijn buik trekt me niet echt.’
‘Oké,’ knikt Jim en verdiept zich weer in zijn boek.
‘Een garnaal,’ mompelt hij als ik niets meer zeg. ‘Misschien moeten we hem garnaaltje noemen.’
‘Hou op, Jim,’ mompel ik. Ik vind het vervelend dat ik zo chagrijnig ben. Maar ik kan er niets aan doen. In nog geen twee weken tijd ben ik veranderd van boezemvriendin – van Jim, met wie ik echt kon lachen – in iemand die huilt als ze de blikopener niet kan hanteren.
Jim schuifelt met zijn boek naar het andere eind van de boekenkast en sleept zogenaamd gekwetst met zijn voeten. Ik bijt op mijn lip. Ik voel me vreselijk.
Het feit dat Jim het zo goed lijkt op te nemen is ook al niet bevorderlijk voor mijn humeur. Het is vreemd; ondanks de schrik heeft hij sinds we het weten een uitdrukking van kinderlijke verwondering op zijn gezicht. Een uitdrukking die zegt: ik heb net de verrassing van mijn leven gekregen.
En ik? Zo voel ik me dus niet. Ik weet niet eens hoe ik me voel.
Na het officieel tonen van de zwangerschapstest heb ik voornamelijk op mijn bed gelegen, om naar de merkwaardig geruststellende soundtrack van Londen-centrum te luisteren, of ik trok koele baantjes in het buitenzwembad; als het de herrie in mijn hoofd maar dempte.
Zowel Vick als Gina weten vast dat er iets is. Ik heb thuis al drie avonden geen wijn willen drinken. Ik heb tegen Gina gezegd dat ik cystitis heb, maar volgens mij trapt ze er niet in.
‘Cystitis?’ zegt ze. ‘Ja, vást. Je bent zeker zwanger.’ Dat was natuurlijk een grapje, maar ik viel bijna van mijn stoel. En toen Vicky me gisteren op mijn werk belde, deed mijn stem rare dingen. ‘Wat is er met je?’ vroeg ze. ‘Wat is er gebeurd? Tegen mij kun je het wel zeggen.’
‘Ik ben zwanger!’ wilde ik gillen. ‘Ik ben een broeikas. Help, wat moet ik doen?’ Maar ik heb Jim beloofd dat ik tot na de scan bij twaalf weken zou wachten voordat ik het van de daken ga schreeuwen. Als een echte vent doet hij dingen die hem persoonlijk niet aangaan graag volgens het boekje, maar ik weet niet of ik zo lang kan wachten.
‘Hoe zwanger ben je nu?’ vroeg Jim, die van zijn boek opkeek.
‘O, ik weet niet, ongeveer zes weken. Hoezo?’
‘O, niets.’
‘Hoezo?’
Daar gaan we weer.
‘Omdat hier staat dat bij zeven weken de inwendige organen gevormd zijn, de hersenen volledig ontwikkeld zijn en het lichaam ongeveer tweeënhalve centimeter lang is.’
Ik moet bijna kokhalzen.
‘Tweeënhalve centimeter,’ piep ik ongelovig. ‘Hoe is het mogelijk?’
Hoe is het mogelijk? Ik kan er met mijn verstand nog maar amper bij, maar de hersenen zijn al volledig ontwikkeld? Is zijn hele persoonlijkheid dan al aanwezig? Ergens wil ik er nog niet aan. Ook al heeft dokter Cork me hartelijk uitgelachen toen ik zei dat ik drie keer een test had gedaan, ik kan het niet accepteren.
‘Kom nou toch, meisje!’ proestte ze met dat dikke Ierse accent van haar. ‘Volgens mij kunnen we aannemen dat je in verwachting bent, denk je niet?’ Maar ik geloofde het niet. Niet echt. Zelfs niet toen ze door haar kalender scrolde, mij over haar schouder aankeek en me een datum gaf: veertien december. ‘Ach, een kerstkindje.’ Ik geloofde niet dat het waar was.
Ik pak nog een boek: Hoe overleef ik de zwangerschap, 100 tips voor mannen.
‘De zwangerschap van je partner kan tot gevolg hebben dat je nadenkt over je behuizing,’ staat er. ‘Het is nog steeds gebruikelijk dat partners die samenwonen en een kind verwachten besluiten het boterbriefje te gaan halen.’
Juist. Maar was het ook gebruikelijk dat die ‘partners’ gewoon vrienden waren en niet geliefden? Was het gebruikelijk dat ze niet samenwoonden en dat waarschijnlijk ook niet zouden gaan doen? Zouden we toch moeten nadenken over onze behuizing en gewoon het boterbriefje moeten halen? Waar stonden de regels voor ons? 100 tips voor ons? Ik had Zwangerschapsgids voor mijn beste vriendin niet nodig, ik moest Help! Ik ben zwanger en het is van mijn beste vriend! hebben.
Ik kijk om me heen. Het stikt hier van de stellen; mannen die beschermend om hun vriendin heen drentelen en vrouwen met het nageslacht in hun buik waarmee ze straks een hoeksteen van de samenleving gaan vormen. Ik kijk naar Jim die nog met zijn neus in zijn boek zit. Wat waren wij dan? Een stel oplichters.
Ik besluit De roze wolk te nemen. Ik denk dat een paar waar gebeurde verhalen me over mijn ontkenning heen kunnen helpen. Ik loop naar de kassa en ga in de rij stellen staan, twee aan twee, als in de ark van Noach.
Ik ben me ervan bewust dat mijn hart tekeer gaat, en pas als ik Jims hand op mijn schouder voel en daarna zijn arm achter mijn rug voel, besef ik dat ik – weer – sta te huilen, dat er tranen over mijn gezicht rollen en de caissière me zit aan te staren.
‘Kom,’ zegt Jim zacht. Hij stapt voor de massa starende gezichten en betaalt het boek. ‘Ik heb een idee. Laten we naar Frankie’s gaan.’
Frankie’s is een oude jazzclub aan Charing Cross Road. Jim en ik hebben hem een paar jaar geleden ontdekt tijdens een avond waarop we ons weer nuchter dansten op een bossanova-swingband. Daarna werd het onze pleisterplaats. ‘Behaagt het madame om te dansen ce soir ?’ vroeg Jim dan door de telefoon, en dan doften we ons op, gingen naar Frankie’s en dansten de hele nacht door.
Maar ik heb er nu geen zin in. Frankie’s maakt deze toestand er niet beter op.
‘Kweenie,’ zeg ik als we op de roltrap naar beneden staan, ‘ik denk niet dat ik in de stemming ben.’
We gaan toch – ik ben nergens voor in de stemming. Wanneer we er zijn is het pas halfzeven en gelukkig is de zaak bijna leeg.
We gaan aan de bar zitten en nemen pina colada’s, waardoor ik moet lachen en huilen tegelijk. Lachen omdat Jim een drankje heeft met een kers en een parapluutje erin, als blijk van solidariteit, omdat hij eigenlijk dolgraag bier wil, en huilen omdat ik niet zou weten waarom we in vredesnaam een drankje met kersen en parapluutjes zouden drinken. Ik had niet het gevoel dat we iets te vieren hadden.
Mijn kin begint weer te bibberen.
‘Sorry, ik ben niets waard. Ik weet niet wat er met me aan de hand is,’ zeg ik met een gedwongen lachje.
‘Hé, kom op,’ zegt Jim, en hij trekt zijn kruk dichter naar me toe. ‘Kijk me eens aan.’
‘Ik ben ook bang, weet je dat?’ Hij pakt mijn handen en probeert het slakkenspoor van snot te negeren op één ervan, waarmee ik mijn neus heb afgeveegd. ‘Om je eerlijk te zeggen schijt ik in mijn broek.’
‘Maar het lijkt net of jij... je bent zo positief... je reageert zo goed, zo veel beter dan ik. Het is net of je, ik weet het niet, of je er blij mee bent,’ zeg ik.
Hij denkt erover na en schraapt zijn keel. ‘Nou, ik ben er in elk geval niet rouwig om. Ik ben dertig, Tess. Ik wil geen zielige, oude vrijgezel worden, zonder kinderen, zonder leven, die in zijn onderbroek de deur opendoet als je aanbelt.’
‘Dat doe je nu al.’
‘O. Doe ik dat?’
De barkeeper zet een bakje dry-roasted pinda’s op de bar, waardoor ik nog een deuntje wil huilen. Voornamelijk omdat ik ze niet eens mag hebben. Geen pinda’s, heeft dokter Cork gezegd. Ik mag verdomme niet eens een pinda.
‘Gun jezelf wat tijd,’ zegt Jim. ‘Het is nog zo vers.’
‘Weet ik, maar ik heb alleen het gevoel dat dit alles overhoop gooit. Jij had iemand anders kunnen leren kennen, kunnen trouwen en het kunnen doen zoals het hoort. Dat hadden we allebei kunnen doen. Maar nu wordt alles veel ingewikkelder.’
Ik ga rechtop zitten en knijp mijn ogen dicht. Elke keer dat ik aan één gevolg van deze toestand denk, staat het volgende alweer te dringen, net een horde paarden die op me afkomt.
‘Maar ik ben nooit op zoek geweest naar een vrouw, Tess, dat weet je,’ zegt Jim, en nu kijk ik hem aan. ‘Dat conventionele gedoe met trouwen en tweeënhalf kind krijgen, daar heb ik nooit van gedroomd.’
Ik kijk naar de grond.
‘Maar ik wel, Jim,’ zeg ik, en ik kijk weer op. ‘Daar heb ik wel van gedroomd.’
Een afschuwelijke stilte. Jim staart in zijn glas. Pas als de laatste woorden mijn mond uit zijn, besef ik hoe waar ze zijn. Ik had het allemaal gepland. Niet gepland zoals Vicky dingen plande – een abonnement op Bruid toen ze twintig was en getrouwd en zwanger toen ze zevenentwintig was. Ik heb het niet over je kind zo strak plannen dat zijn verjaardag in de schoolvakantie valt. Wat ik bedoel, en dat is ook meteen mijn probleem denk ik, is dat ik niet besefte dat ik alles moest ‘plannen’. Ik had het allemaal opgeslagen in de map ‘spreekt vanzelf’. De Ware ontmoeten, de witte bruiloft, de gezamenlijke hypotheek en het ceremonieel van de pil in de prullenbak gooien en ophouden met het grote zuipen bij wijze van voorbereiding op de komst van ons kind. De seks – o, de seks! – als we op zonovergoten middagen de koffer in duiken, giechelend om de decadentie ervan. Het in elkaars armen springen van blijdschap als de test positief is en de eerste scan op de telefoon van de aanstaande vader. En wie is die aanstaande vader in mijn fantasie? Niet Jim, mijn vriend, de man voor wie ik een platonische liefde koester, maar die ik niet voor deze rol in gedachten had. Nee, de man die ik voor ogen had, voordat dat hele grote ‘plan’ ter ziele ging, was Laurence. Maar ik heb hem tussen mijn vingers laten wegglippen, als fijn, goudkleurig zand, als klei aan het pottenbakkerswiel, als een glibberige, pasgeboren baby. Als het leven zelf.
‘Dit is allemaal belachelijk,’ zeg ik ineens.
‘Wat?’
‘Dit. Wij.’
Mijn wangen gloeien. Ik wil eigenlijk niet doorgaan, maar nu de sluizen zich openen komt het er allemaal uit.
‘Wat bedoel je?’
‘Mensen doen dit niet, Jim. Een kind krijgen met hun boezemvriend. We zijn toch geen stel?’
Jim doet zijn ogen dicht en kreunt.
‘We hebben nooit echt iets gehad. Jij bent een volwassen man, een docent; kénnelijk een verantwoordelijk persoon.’ Nu krijg ik een hekel aan mezelf, het is zijn schuld niet. ‘Welke man van dertig heeft niet eens een condoom bij zich?’
Jim snuift. ‘Wát?’
‘Een condoom, Jim, je weet wel, anticonceptie.’
Hij knippert met zijn ogen en sputtert ongelovig om die laatste opmerking.
‘Er zijn er twee voor nodig, Tess, bovendien was jij dronken.’
‘Waren we allebei!’
‘En jij had dat slipje aan. Dat zwarte geval met kantjes. Ik bedoel, dat is toch ook geen anticonceptie?’
Hij is gek geworden.
‘En dan heb je het niet kunnen rijden,’ zegt hij.
‘Ríjden?!’ Ik staar hem verbijsterd aan.
‘Dat jij niet kunt rijden. En dat je rijlessen maar blijft uitstellen. En dat je altijd de laatste metro mist en een hekel aan nachtbussen hebt en dus maar bij mij blijft slapen...’
‘En wat nog meer?! Dus dat dit eraan zat te komen? Dat ik niet kan rijden en liever best leuke slipjes draag dan enorme kleppers tot over mijn navel staat nu opeens gelijk aan erom vragen zwanger te worden? Voor het geval je het was vergeten, jij lag met een andere vrouw in bed toen ik belde om te zeggen dat ik zwanger was.’
‘Je hebt niet gezegd dat het je stoorde,’ zegt Jim. ‘Als je dat wel had gezegd...’
‘Het stoort me niet. Dat is het probleem juist,’ zeg ik en ik gooi mijn handen omhoog. ‘Denk je niet dat het me wel zou moeten storen, op z’n minst een heel klein beetje, dat de vader van mijn kind het met een ander doet?’
De barkeeper schraapt luidruchtig zijn keel. Er is net een groepje zakenlieden aan de bar komen zitten.
Jim heeft zijn hoofd in zijn handen liggen.
‘Maar snap je niet dat het nu niet meer om ons gaat, maar om dit kind?’ zei hij zacht. ‘Een kind dat ons nodig heeft, heel hard nodig. Er zijn duizenden vrouwen die niet eens zwanger kunnen worden, heb je daar weleens aan gedacht?’
Daar had ik aan gedacht en ik walgde van mezelf omdat ik zo ondankbaar was, maar ik kon er niets aan doen.
‘Sorry,’ zei ik, ‘maar ik ben nu niet bepaald in een menslievende stemming.’
‘Dat merk ik,’ zegt Jim. Hij staat op en pakt zijn jas.
We vertrekken, gaan naar huis. Ieder ons eigen huis.