21

 

‘Frank is op een pooltafel in een Griekse taverna verwekt. Ik had niet verwacht die vent nog eens te zien, laat staan dat ik zijn kind zou krijgen. Maar toen Frank vijf maanden was kwam Stef langs. Dat is nu tien jaar geleden en we zijn al vijf jaar getrouwd.’

Claire, 30, Worcester

 

Natte voetstappen weerklinken in het metrostation van Angel en elke keer dat er een donker hoofd de roltrap op komt, weer dat versnelde bonken van mijn hart. Ik sta onder de klok, naast een muzikant die Have I Told You Lately That I Love You op zijn panfluit speelt. Schutterig sla ik mijn armen voor mijn jurk over elkaar. En probeer – tevergeefs – in te ademen.

Ik zie nog een donker hoofd de roltrap op komen. O god, is dat hem? Het is de juiste matbruine huid, de lange, elegante neus. Ik loop naar de ingang en zwaai een beetje. Van de zenuwen fladderen mijn vingers als blaadjes aan een boom. Ik stel mijn gezichtsspieren in om er rustig en beheerst uit te zien als de man opkijkt, en dan besef ik, o, het is hem helemaal niet.

Ik kijk op de klok; het is nu tien over acht. Tien minuten te laat en geen telefoontje, geen sms’je, geen aankondiging ‘misschien ben ik wat laat,’ wat een beetje raar is omdat hij de hele avond heeft georganiseerd, maar ik maak me niet te veel zorgen. Om kwart over acht wél. Om drieëntwintig over acht ben ik pisnijdig. Maar net als ik de mogelijkheid sta te overdenken dat de schurk me een blauwtje laat lopen en of ik misschien een halfserieuze scheldkanonnade op zijn voicemail moet achterlaten, is hij er. Eerst de wenkbrauwen, dan de donkere ondeugende ogen die van links naar rechts schieten. De verlegen manier waarop hij kijkt, alsof hij niet wil dat ik hem naar mij zie zoeken, is eigenlijk onweerstaanbaar. Hij heeft een ribbroek aan die precies genoeg gedragen is en een soepel geweven, duur uitziend poloshirt. Natuurlijk is alles meteen vergeven. Maar ook als hij een nylon trainingspak had gedragen was alles vergeven geweest.

‘O, dus je hebt besloten eindelijk eens te komen opdagen, hoe laat denk je dat het is?’ zeg ik koket. Ik ga op mijn tenen staan om hem een kus te geven, Maar hij kust me niet terug; hij kijkt omlaag, zodat ik zijn lippen mis en mijn mond midden op zijn neus terechtkomt.

‘Sorry.’ Hij pakt tenminste mijn hand, zwaait die heen en weer. ‘Ik...’ Hij kijkt om zich heen, veegt denkbeeldig zweet van zijn voorhoofd. ‘Ik moest iets in de stad doen en dat duurde langer dan ik had verwacht.’

‘O, oké.’ Het akelig holle gevoel van teleurstelling. ‘Nou, als er iets is gebeurd, of van je een ontzettende rotdag hebt gehad...’

Nee! Nee, zeg dan niet dat we dit maar een andere keer moeten doen!

‘Welnee, het gaat prima.’ Uiteindelijk geeft hij me een kusje op mijn mond. ‘Kom op, we lopen een eindje, dan kunnen we praten. Hoe is het, goeie dag gehad?’ vraagt Laurence. We lopen naar buiten, een onverwachte zonnestraal in. De lucht ruikt naar nat asfalt en de rozen van een bloemenstal.

Ik ben naar de dokter geweest om naar het hartje van mijn kind te luisteren, het hartje dat nu in mij klopt, tegelijk met het mijne... Ik besluit dat dat misschien te veel informatie is.

‘Ach, de gewone onzin op mijn werk. Ik moet volgende week een interview doen met een vrouw die denkt dat haar cockerspaniël haar keuze in mannen bepaalt.’

‘Nee, ik bedoelde, hoe gaat het met jou? Je weet wel...’ Hij kijkt naar mijn buik. Daarbij heeft hij die blik die Gina ook had in haar ogen, alsof ik stonk als ze te dichtbij kwam. ‘Ben je misselijk? Ik bedoel, zijn er dingen die je niet mag eten? Is er iets wat je graag eet, zoals, ik weet het niet, zilveruitjes of zo? Dat eten zwangere vrouwen toch altijd?’

Laurence steekt een sigaret op en neemt een diepe haal. Hij zuigt hard voordat hij de rook naar opzij wegblaast. Ik kijk hem aan en lach.

‘Nee, de misselijkheid is over, dank je. In het begin heb ik wat nare ongelukjes gehad, maar ik beloof dat ik niet over je heen zal braken in het restaurant. Gewoon eten is prima. Het enige wat ik echt niet mag hebben zijn schaaldieren, paté en rauwmelkse kaas.’

Geen woord over Bedales.

We lopen over Upper Street, tussen de kolkende mensenmassa van jonge, vrije (en babyloze) figuren door, van wie het weekend op donderdagavond begint, gewoon omdat ze niet tot vrijdag kunnen wachten. De laatste tijd is het weer wisselvallig geweest – hoosbuien, gevolgd door korte explosies van zonneschijn met de bijbehorende regenbogen, waarvan er zich nu eentje door de lucht buigt en de plassen die we ontwijken veelkleurig doet glinsteren.

We wijken uit voor een man met een hond en Laurence’ hand raakt de mijne aan. Ik heb de neiging om hem te grijpen maar er lijkt een brede kloof tussen ons te bestaan. Laurence komt afstandelijk over, dat merk ik aan zijn lichaamstaal, de manier waarop hij rookt met in zijn ene hand de sigaret en zijn andere hand in zijn zak.

Ik vraag ook hoe het met hem is maar krijg weinig uit hem los, behalve dat hij kwaad is op zijn baas, die een ‘arrogante zak’ is (Laurence heeft soms iets van een verongelijkte tiener, dat komt doordat hij voortdurend de les gelezen wordt door zijn vader die leraar is) en kwaad is op de kok die een ‘nutteloze zak’ is. Dat is het gewoon, besluit ik. Hij is gewoon kwaad. Het heeft niets te maken met mij, de baby of iets wat ik heb gedaan. Als hij eenmaal zit en iets te drinken krijgt, komt het wel goed.

We lopen door langs The York, waar studenten buiten op de keien zitten met een glas cider in hun hand. Ik denk terug aan al die keren dat we, toen we een stel waren, hier op warme zomeravonden hebben gelopen van de metro naar mijn huis. Laurence hield altijd mijn hand vast, stevig en warm, alsof hij trots op me was. Hij was in veel opzichten wel niet altijd het betrouwbaarste vriendje, maar hij was degene die zijn gevoelens voor mij in het openbaar uitte: hij liet me in de pub bij hem op schoot zitten en streelde dan mijn bovenbeen, hij sloop van achteren naar me toe en stak dan zijn hand in mijn bloesje als ik aan de bar stond. Maar dat vond ik niet erg want hij was niet een of andere wellustige kerel, hij was mijn vriendje. Mijn bloedmooie, verbijsterende vriendje. Natuurlijk sputterde ik meisjesachtig tegen, rolde dan instemmend met mijn ogen als Gina naar ons keek en lachte: ‘Jezus man, als je haar nog langer kneedt, worden het nog broodjes,’ maar eigenlijk vond ik het heerlijk. Natuurlijk vond ik het heerlijk!

‘En waar gaan we heen?’ vraag ik opgewekt. Ik kijk op naar Laurence en ga over op een drafje om hem bij te houden. Stilletjes hoop ik dat het Frederick’s is, bij Camden Passage, of misschien heeft hij gekozen voor knus en intiem bij The Elk in the Woods, of wil hij Frans en kaarslicht bij Le Mercury. Het kan me eigenlijk niet schelen zolang we maar snel te eten krijgen, anders bestaat de kans dat ik mijn eigen arm opeet. Laurence geeft geen antwoord en ik vraag me af of mijn vraag misschien tegen de etiquette indruist. Dan staat hij stil op de stoep, drukt zijn sigaret uit en zegt: ‘Wacht hier even.’

Hij loopt een chic uitziend restaurant met donkere houten tafels en sneeuwwit tafellinnen binnen.

Dit moet het zijn, hij zal de manager wel kennen. Laurence is zo’n netwerker, waarschijnlijk kent hij iedereen in de horeca. Waarschijnlijk heeft hij een hoekje voor ons gereserveerd.

Hij praat even met de barkeeper terwijl ik me buiten een beetje dom sta te voelen. Maar in plaats van me naar binnen te wenken, zoals ik verwacht, beent hij naar de deur, zwaait hem open, mompelt een of andere verwensing en marcheert voor me uit. Mij laat hij gewoon staan. ‘Kom, laten we gewoon gaan,’ zegt hij, en hij steekt nog een sigaret op. Ik probeer hem bij te houden als een of ander dom, verward schoothondje.

‘Wat is er gebeurd?’ roep ik boven het verkeer uit.

‘Niets,’ zegt hij humeurig.

‘Deden ze alsof ze niets van je reservering wisten?’

‘Ja, zoiets. Het was toch een sukkel, we gaan ergens anders heen.’

We lopen maar door. Het zonlicht is overgegaan in een koele, lila gloed en ik voel alle levenskracht uit me wegglippen en mijn avondklok, het punt waarop ik alle communicatievaardigheden verlies, snel naderen. We steken over naar Le Mercury. Het metalen klakken van mijn stiletto’s geeft me het gevoel dat ik voor schut sta, overdressed ben. Dit wordt duidelijk niet de avond die ik voor ogen had.

Maar mijn hoop herleeft als Laurence naar binnen stormt en met iemand probeert te praten die eruitziet als de manager. Waarschijnlijk familie, denk ik, Laurence is iets van plan, ik weet het gewoon. Maar ik zie de man rondkijken alsof hij reservetafeltjes zoekt en dan verontschuldigend zijn hoofd schudden. Laurence ziet er verhit uit en loopt naar de deur. Mijn stemming keldert.

Hij heeft nergens gereserveerd, hè? Zoals zoveel van Laurence’ grote plannen en mooie gebaren komt er gewoon niets van terecht. Ik krijg het afschuwelijke, allesverterende pessimistische gevoel dat deze hele avond een soort moetje voor Laurence is, dat ik een onwelkome afleiding ben van wat hij hiervoor ook aan het doen was. Dat hij zich heeft bedacht.

Met dezelfde nukkige uitdrukking op zijn gezicht komt hij op me af. ‘Kom mee,’ zegt hij weer, ‘we gaan.’ Maar ik heb er genoeg van. Ik sta stil en sla mijn armen over elkaar. ‘Je hebt nergens gereserveerd, hè?’

Laurence draait zich om – met zijn donkere, reebruine ogen (god, ik wou dat hij niet zo mooi was) – en maakt een cynisch geluid.

‘Ik vind het niet erg, hoor (dat is gelogen) maar zeg het nou maar, want ik ben zwanger, snap je, en ik moet gewoon eten. Anders begin ik straks mijn eigen maag te verteren.’

Laurence wrijft over zijn voorhoofd en slaakt een zucht alsof hij in de war is door hoe dit zo heeft kunnen lopen. ‘Oké. Luister, het spijt me,’ zegt hij. ‘Ik wilde je naar een te gek Frans restaurant meenemen en je helemaal verwennen en er echt een bijzondere avond van maken. Maar toen kwam er iets tussen en je weet hoe dat gaat. Ik had opeens geen tijd meer.’

‘Komt het door de baby, Laurence? Want als dat zo is, moet je het maar zeggen. Als je van gedachten bent veranderd.’

‘Nee, het komt niet door de baby.’

Uiteindelijk wordt het de Pizza Express, en dat had ik prima gevonden als hij had laten weten dat het zo’n avond zou worden. Maar nu ik hier zit, volslagen misplaatst in mijn mooie mini-jurk, mijn smokey-eyes-make-up en hoge hakken, voel ik me grondig vernederd. We moeten zelfs nog eerst in de buurt iets gaan drinken omdat er pas om tien uur een tafeltje vrij is. Tegen de tijd dat we echt kunnen eten heb ik zo’n honger dat de pizza bij wijze van spreken al op is als ik ernaar kijk. En dat is het dan wel, dat is dan onze ‘romantische’ avond. We praten over koetjes en kalfjes en doen een halfslachtige poging om elkaar romantisch aan te kijken, alsof de gevoelens wel komen als je de handelingen maar verricht. Maar ik weet dat hij er met zijn gevoel niet bij is en ik vraag me af of ik dat nog wel ben. Door hem voel ik me een suffe bakvis, en zoals we hier zitten, op deegballen kauwend en met het felle licht boven ons hoofd, weet ik nu al niet meer hoe het verder moet.

Hij heeft het niet over Chloe en ik vraag er niet naar. Hij zegt verder niets over de baby en ik vertel hem ook niets. Na het eten glijd ik toch weg in een soort verteercoma en weet nog maar nauwelijks mijn ogen open te houden, laat staan dat ik belangrijke discussies over de toekomst aankan.

We staan nu buiten voor het restaurant en het is ineens ijskoud.

‘Zullen we wat gaan drinken?’ vraagt hij plotseling.

De gedachte aan alcohol stoot me voor het eerst af.

‘Neu, dank je. Ik heb er niet zo’n zin in. Ik mag niet drinken, Laurence, ik ben zwanger, weet je nog?’

‘Kom dan mee naar mijn huis,’ zegt hij, terwijl hij een sigaret opsteekt.

‘Nee, echt, ik ben kapot.’ Ik sla mijn armen om me heen in een poging warm te blijven.

‘Dan bel ik over een uur een taxi.’

‘Laurence, néé.’

‘Oké.’ Glimlachend maar verslagen wendt hij zijn blik af en zet dan zijn kraag op. Dat staat hem goed, het trekt de aandacht naar zijn geprononceerde jukbeenderen.

‘Oké, dan... Dan bel ik je komend weekend wel,’ zegt hij, en hij doet met zijn handen in zijn zakken een stap naar voren.

‘Oké.’ Ineens wil ik wanhopig graag naar huis. ‘Bedankt voor de pizza.’

Laurence lacht beschaamd door zijn neus. ‘Jaja,’ zegt hij. ‘De volgende keer zal ik het beter doen.’

Er komt een taxi aan rijden. Ik houd hem aan, geef Laurence een kus op zijn wang en stap in. We rijden over Blackfriars Bridge, waar Londen een en al licht en kleur is en de boten onder ons door glijden, het leven doorgaat. En ik weet dat er geen volgende keer zal zijn.

 

Zodra ik mijn sleutel in het slot steek hoor ik gelach. Gina’s gelach.

Het huis ruikt naar afgestreken lucifers, gestoofd fruit en Gina’s parfum. Van Morrison staat op. Mijn cd.

‘Hallo, jongens,’ roep ik als ik binnenloop.

‘Hé, hallo,’ roepen ze allebei lachend en tegelijk terug.

Gina ligt uitgestrekt op de bank, met haar pas gebruinde voeten op Jims knieën. Er staan twee lege flessen wijn en ze hebben de volgende aangebroken.

‘Hallo, vreemdeling.’ Gina veegt een echte lachtraan van haar wang. Ik kan me niet herinneren dat ik haar ooit zo heb zien lachen.

‘Hoe was het met Le Cane?’ Ze knipoogt nadrukkelijk naar me.

‘Ja, goed, dank je.’ Ik klink absoluut niet overtuigd. ‘Hoe was New York, laten we het daar eens over hebben? Om te gillen, kennelijk.’

Mijn scherpe toon komt voort uit een gevoel dat ik niet herken. Gelukkig zijn ze allebei veel te dronken om het te merken.

‘Gewéééldig,’ zegt ze dwepend.

‘Je moet haar foto’s zien,’ zegt Jim.

‘Michelle en ik willen er gaan wonen, ik zeg het je. Meest fantastische stad ter wereld.’

‘En, heb je nog leuke mannen gezien?’ vraag ik, en ik baal van New York, van dit hier, van alles. ‘Je kent me toch?’ zegt Gina met dikke tong.

‘Dat vat ik op als een ja. En het eten? Heb je pannenkoeken, spiegeleieren en zo gegeten? Je ziet er nog steeds mager uit.’

‘Geweldig, heb me helemaal lens gegeten.’ Ze stoot Jim aan. ‘Maar het haalde het niet bij wat ik vanavond heb gegeten.’

‘O, ja. Hoe was het eten, Jim?’

‘O, echt, om je vingers bij óp te eten,’ zegt Gina gretig en voor haar beurt.

‘Heerlijk, eigenlijk perfect,’ bevestigt Jim met dronken, half geloken ogen. ‘Maar we zijn een beetje dronken, sorry.’ Om een of andere reden krijg ik van zijn verontschuldigende grijns de neiging hem een klap in zijn gezicht te verkopen.

‘Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zeg ik. ‘Maar ik ben kapot. Veel plezier nog, vanavond, ik ga naar bed.’

 

Ik poets fanatiek mijn tanden en spuug in de wastafel. Waar kwam dat in godsnaam vandaan? Dat gevoel net? Het was als melk die zuur wordt, een verzuren van gevoelens. En ik herkende het niet. Het stond me absoluut niet aan. Beneden hoor ik nog steeds de geruststellende klanken van Coney Island . Gina zal wel naar Coney Island zijn geweest toen ze in New York was. Ze zal er Jim wel over vertellen. Ik loop de overloop op, ik hoor de kamerdeur opengaan, zacht gelach in de gang, het kraken van de voordeur. Gina gaat naar huis. Ik loop mijn kamer in en kijk door het raam. Buiten is de nacht zwart, zonder sterren en ik zie de rook van Gina’s sigaret achter haar aan zweven terwijl ze wegloopt. Mijn kamer is koud. Ik trek de gordijnen dicht, stap in bed en doe het licht uit.

Net als ik in slaap sukkel dringt het plotseling tot me door: dat gevoel is jaloezie. Ben ik jalóérs? Dat zal wel door de hormonen komen, denk ik. Daardoor denk je niet helder. Twee uur later lig ik nog klaarwakker.

 

Als ik auto had kunnen rijden was ik nu niet zwanger
titlepage.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_0.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_1.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_2.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_3.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_4.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_5.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_6.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_7.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_8.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_9.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_10.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_11.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_12.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_13.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_14.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_15.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_16.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_17.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_18.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_19.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_20.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_21.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_22.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_23.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_24.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_25.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_26.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_27.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_28.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_29.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_30.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_31.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_32.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_33.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_34.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_35.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_36.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_37.xhtml