6

 

‘Ik kwam in mijn onderbroek de wc uit en gilde: “Kijk! Hij is positief, we krijgen een kindje!” Neil zei eerst niets en ik dacht: o god, hij vindt het niet leuk. Toen dook hij naar de kast, pakte zijn Polaroid-camera en nam ter plekke een foto van mij met de positieve test. Zelfs nu nog moet ik bijna huilen als ik naar die foto kijk, die op de koelkast hangt. Ik zie er zo verdomde jong en dun uit!’

Fiona, 38, Edinburgh

 

Gina leunt achterover tegen het raam van het café, slaat haar armen over elkaar en kreunt.

‘Jij denkt nu zeker: ik heb het toch gezegd?’ zegt ze en ze kijkt me vanonder half geloken oogleden aan. ‘Waarschijnlijk heeft iedereen het zien aankomen, behalve ik.’

Ik leg mijn hand op haar arm. ‘Nee,’ zeg ik, maar verder zeg ik niets. Ik weet hoe het gaat.

Het is bijna twee weken geleden sinds Jasper haar de bons heeft gegeven – op een spectaculair wrede manier: per sms, een halfuur voordat ze hem op een feestje zou treffen – en ze zit nog in de martelaarsmodus. Dat wil zeggen dat ze geen medeleven wil of mijn analyse wil horen over wat er fout is gegaan. Ze wil alleen maar dat ik haar boksbal ben terwijl zij zich helemaal laat gaan.

Het is zondag en dit was de dag waarop ik Gina over de baby zou vertellen. Ik had willen wachten tot na de scan zoals ik Jim heb beloofd, maar ze weet het al, daar ben ik zeker van. Ze heeft mijn boek, De roze wolk, gevonden, en dat is zo belastend als bewijsmateriaal maar zijn kan. Toen ik na mijn werk thuiskwam stond ze erin te lezen, snuivend bij alle wazige foto’s van vrouwen met hun handen om hun bolle buik.

‘Moet je zien: wat een zelfingenomen en oersaai stelletje, hè?’ zei ze, en ze deed alsof ze haar vinger in haar keel stak. Gina is niet wat je noemt kindvriendelijk. Eerlijk gezegd is ze uitgesproken anti-baby. Vicky en zij waren boezemvriendinnen – dat waren we allemaal. Maar sinds Vicky achttien maanden geleden is bevallen van Dylan en ‘naar de andere kant is overgelopen’, zoals Gina het ziet, zit hun vriendschap in het slop. Gina behandelt Vicky alsof ze een bom in haar armen heeft als ze hem vasthoudt. Toen Vicky het verhaal van haar gruwelijke bevalling vertelde (waarin inderdaad een gedetailleerd verslag van hechtingen en de manier waarop haar placenta ‘over de vloer glibberde, met zo’n vaart kwam hij eruit’) kreeg Gina een vieze smaak in haar mond.

Dus ik was absoluut niet verrast door haar reactie op het boek. Pas toen haar gezicht betrok en ze zei: ‘O god, is het jouw boek?’ werd ik ineens lijkbleek.

‘Ik doe een stuk over gezondheid en zwangerschap, dit is een naslagwerk,’ loog ik met mijn hoofd in de koelkast, vloekend tegen de kaas.

Jaja. De enige gezondheidsartikelen die Believe It! ooit bracht waren verhalen over chlamydia, ‘De stille epidemie’, en nog een, dat je beter kunt vergeten, over ‘extreem zweten’.

Dit was het weekend waarin ik mijn onthulling wilde doen, maar tot nog toe was de sfeer er niet naar. Als het niet goed loopt tussen Gina en de mannen, wat eerder regel is dan uitzondering, dan volgt er een vast programma, een serie ‘modes’ die we moeten doorlopen, die stuk voor stuk helemaal moeten zijn uitgewoed voordat de volgende kan beginnen.

Tot nu toe zit ze volop in de gekwelde fase. Toen ik thuiskwam van de film, trof ik haar kettingrokend in de tuin aan met een gezicht dat door het huilen zo opgezwollen was dat het leek of ze een anafylactische shock had gehad.

Mijn eerste gedachte was heel egoïstisch dat ik met al mijn ellende geen behoefte had aan een rouwende huisgenote. Maar ze was zo van streek – zo erg dat ze een knuffel toestond, en dat zegt heel wat – dat er maar één ding opzat: een nacht lang de hele dvd-doos van The Office kijken, ovenfrites eten en Jaspers ondergang plannen.

Het café loopt nu leeg. Op de mahoniehouten tafels, gedekt met kleedjes met retroruitje, staan nog borden met half opgegeten ontbijt en overblijfselen van bonen. Op de originele jarenvijftigbar staan gebruikte koffiekopjes hoog opgestapeld. De hele zaak lijkt doortrokken van baconvet.

Ik richt me weer op Gina, die nu vol gas in de vechtersfase gaat. Ze herkauwt de gebeurtenissen van de afgelopen paar weken, speurend naar aanwijzingen voor wanneer de neergang heeft ingezet.

‘Ik zou het niet zo erg vinden,’ zegt ze, terwijl ze een espresso achteroverslaat, ‘maar vorige week heeft hij nog zitten zeggen dat hij echt voor me viel. Dat ik “de intelligentste vrouw was die hij ooit had ontmoet”. Ha! Wat een onzin. Zo intelligent dat ik niet kan zien wat er voor mijn ogen gebeurt. Een volslagen gek, maar wel een slimme gek.’

Ik bijt op mijn lip en staar naar de grond. Het is altijd een beetje gênant wanneer Gina zo begint, vooral op een openbare plek. Nogal hoorbaar.

‘Je moet jezelf niet gek maken, je kunt er beter nu achter komen dat het een eikel is. Stel je voor dat je helemaal aan hem verslingerd was geraakt en het dan ontdekte. Dan is het echt mis.’

‘Dat zal wel,’ mompelt ze. ‘Beter kwijt dan rijk en zo. Maar goed, ik heb het helemaal gehad met die losers, ik denk dat ik single beter af ben. Ik bedoel maar, wat is er mis met mij? Heb ik soms een bord met “Ik zoek een sukkel” om mijn nek hangen?’

‘Nee, natuurlijk niet, idioot,’ zeg ik, en ik sta op om een arm om haar heen te slaan, maar ze weert me af.

Helaas is het zo dat Gina altijd valt voor mannen die voorbestemd zijn om haar teleur te stellen. Ze heeft eens een fatsoenlijk vriendje gehad, Mark Trelforth, met doctoraal diploma en al. Maar Marks aanbidding stootte haar uiteindelijk af, ze moest hem uit zijn lijden verlossen – de ochtend na het afstudeerbal; om zijn kater er fijn in te wrijven, de arme sukkel.

Sindsdien is ze op zoek naar een opwindender man, een bijzonder persoon. Een zogenaamde Mister Perfect.

Het probleem is (zoals ik haar vandaag al heb voorgehouden) dat als een man van vijfendertig ‘bijzonder’, ‘opwindend’ en ‘lijkend op bijvoorbeeld Pete Doherty’ als kerneigenschappen heeft, dan de kans groot is dat een vaste relatie en onvoorwaardelijke liefde niet boven aan zijn prioriteitenlijstje staan. Maar dat heeft Gina nog niet helemaal begrepen.

De ramen van het café zijn helemaal beslagen door de aanhoudende, Londense miezerregen die alles in een zachte waas hult. Het is nog maar twee uur ’s middags, maar het voelt veel later, waarschijnlijk omdat we hier al twee uur zitten. We hebben bij elkaar twee lattes, een espresso en een thee op en hebben gezelschappen zien komen, eten en gaan. Eerst de groep dertigers uit Islington met kater, hun haar nog nat van de douche, in hun Racing Green-bodywarmers. Daarna de twintigers die veel cooler zijn en dus later binnenkomen en die vaak nog dezelfde kleren als gisteravond aanhebben.

Gina heeft al die tijd amper ademgehaald, en ik al die tijd maar knikken en hummen en mijn mond houden. We hebben een eetlust ontwikkeld die een 24 uursontbijt waard is.

Ik vind het niet erg, hier komt wel een eind aan. Na een paar dagen is dit raaskalstadium voorbij en heeft het plaatsgemaakt voor een korte periode van rust en zelfreflectie. Dat zal naadloos overgaan in een milde euforie zodra Gina haar herwonnen status als single omarmt, een periode waarin ze me meestal meesleept naar afgrijslijke avonden voor speeddating, tot ze weer een volslagen ongeschikte vent voor zichzelf vindt, en tegen die tijd ben ik weer grotendeels overbodig.

Ik weet niet waarom ik hierover doorga. In mijn huidige puinhoop ben ik niet echt een lichtend voorbeeld van hoe je relaties onderhoudt. Alleen als je iemand zo lang kent, dan weet je dit soort dingen. Je deint met hun mee op de golven, maakt hun stormen mee en hun korte zonnige dagen. Alleen deint ze niet mee op de mijne; de hoogste, engste golf in mijn hele leven. Ze kan me niet helpen. Want ik heb het haar niet eens verteld.

Een stuurs kijkende serveerster mikt de 24 uursontbijten voor ons op de tafel en beent heupwiegend weg.

‘Kop op, meid,’ zegt Gina. ‘Wie weet gebeurt er geen ramp.’

Maar liefst drie mensen hebben dat de afgelopen week tegen me gezegd. ‘Te laat!’ wilde ik elke keer roepen. ‘Die ramp is al gebeurd!’

Gina bedekt haar hele ontbijt met tomatenketchup – een bloedbadontbijt – en ineens word ik een beetje misselijk.

‘Weet je waar ik echt nijdig van word?’ zegt ze, en ze zet haar mes agressief in haar eten.

‘Ik heb honderd pond uitgegeven aan mijn jurk om op dat suffe feest van hem te dragen.’

‘Heb je het bonnetje niet meer?’ vraag ik. ‘Kun je hem niet gewoon terugbrengen?’

‘Misschien, maar het gaat om het principe, Tess,’ snibt ze, met haar vork een worst doorborend. ‘Het feit dat ik mijn eigen geld heb verspild, om hém een plezier te doen, terwijl ik dat in New York had kunnen uitgeven!’

Mijn maag trekt samen als ze dat zegt. New York. Shit. Hoe kan ik nu nog naar New York? Gina en ik hadden een jaar geleden, toen we in een pub zaten (waar ik meestal ja zeg op dingen) afgesproken om samen naar New York te gaan. Maar hoe kan ik überhaupt ergens heen nu ik zwanger ben?

Gina bekijkt mijn gezicht, mijn maag draait zich om: weet ze iets? Elke keer dat we de afgelopen week hebben gepraat, elke keer dat Vicky belde en ik een smoes verzon om op te hangen, dacht ik: nu ben ik erbij. Dit is het moment dat mijn dekmantel afvalt. Maar haar gezicht betrekt.

‘Moet je ons nou zien zitten,’ zegt ze lachend. Ik zet me schrap. ‘Wat een stel sukkels.’

Je moet Gina zien als ze dit doet. Dit iedereen over dezelfde kam scheren. Het is haar irritantste gewoonte.

‘Spreek voor jezelf!’ zeg ik lachend. ‘Wat heeft dat nu weer te betekenen?’

‘Ik bedoel er niets negatiefs mee,’ zegt ze schouderophalend. ‘Ik bedoel alleen, moet je ons zien, snap je?’

‘Wat moet ik zien?’

‘Ons leven, denk ik. Moet je ons leven zien. We zijn een eind in de twintig, in de kracht van ons leven, slim, getalenteerd, onweerstaanbaar aantrekkelijk...’

‘Zo mag ik het horen.’

‘Precies. En spelen we het klaar om een vriendje te vinden? Dacht het niet.’

Ik probeer iets filosofisch of positiefs te zeggen, maar ik kan alleen maar aan de golf misselijkheid denken die momenteel over me heen spoelt. Ik wou dat Gina haar mond even hield.

Dat doet ze niet.

‘Weet je nog dat we in onze studietijd altijd “Wat is erger?” speelden?’

Wat is erger speelden we allemaal als we blut waren en niet konden uitgaan. Het voornaamste doel was bepalen wat erger was: een wip met Noel Edmonds of bijvoorbeeld zwanger zijn van Bruce Forsyth.

Als we genoeg hadden van het bespreken van belachelijke scenario’s, bedachten we ernstiger dilemma’s, zoals of we een huwelijk boven kinderen zouden verkiezen, of een fantastische carrière belangrijker was dan ware liefde. Het kwam in die tijd, toen we dertigers gewoon zagen als mensen die klassieke pumps of schoenen droegen, natuurlijk niet in ons op dat we zouden overschieten zonder (nou ja, bijna zonder) een van beide te hebben gevonden.

‘We weten nog steeds niet wat we erger vinden, toch?’ zegt Gina. ‘We weten nog steeds niet wat we willen.’

Ik geef geen antwoord, ik kan niet. Ik voel me ellendig. Bovendien staat het me niet aan waar het gesprek heen gaat.

‘Kijk nou naar Jim en jou. Dat zou nooit wat worden.’

Ze zegt het nonchalant, maar ik krimp in elkaar.

‘Ik vind Jim een leuke gozer, weet je, ondanks zijn tekortkomingen...’

‘En die zijn?’

‘... en volgens mij is hij gek dat hij jou niet aan de haak slaat. Maar als het erin had gezeten, dan was het nu toch wel gebeurd. Jullie moeten stoppen met maar aanzooien, jullie twee, en op zoek gaan naar de ware. Ik heb altijd gedacht dat Laurence en jij het zouden halen, als hij het niet had verknald, in elk geval. Jullie waren een te gek stel. Alleen was jij te jong.’

Ik voel de kleur uit mijn gezicht wegtrekken. Had ik een afspraakje met hem moeten maken? Had ik sowieso moeten terugmailen? Misschien doe ik Laurence tekort door aan te nemen dat hij nooit met me uit zou willen omdat ik zwanger ben. Hij is een volwassen vent die zijn eigen beslissingen kan nemen.

‘En ik dan,’ gaat Gina verder, ‘geen flauw benul wat goed voor me is. Ik dacht dat Jasper fantastisch was, zo anders dan al mijn voorgaande vriendjes...’

Zo’n evenbeeld van alle andere eikels met wie je sinds Mark iets hebt gehad, wil ik zeggen, maar ik word in beslag genomen door de aanblik van de bloederige massa van eieren en bonen met ketchup op haar bord en probeer de inhoud van mijn maag in toom te houden.

‘Gelukkig hebben we elkaar nog, hè? Gelukkig ben jij er nog, Tess Jarvis. Wie had gedacht dat we nu nog samen zouden wonen, hè? Stelletje lesbo’s dat we zijn.’

Gina is nu goed op dreef, maar ik luister niet. Plotseling ben ik heel erg ziek. Als ik me nu heel koest hou, zal het wel gaan. Als ik me concentreer, gaat deze misselijkheid wel voorbij, toch?

Niet dus.

De adrenaline raast door mijn aderen, mijn wangen gloeien ineens, mijn mond vult zich met vocht; ik ga overgeven. Ik moet echt kotsen!

‘Tess, wat is er? Gaat het wel?’ vraagt Gina, maar het is te laat.

Ik sta op, gooi mijn stoel met zoveel geweld naar achteren dat hij een doordringend krijsgeluid maakt over de natte vloer. Even overdenk ik nog wat ik zal doen – de deur, de wc of mijn tas. Ik heb (zelfs in deze toestand) nog het benul om te bedenken dat er een heel mooie Mulberry-portefeuille in mijn tas zit en dat ik de wc beneden niet meer haal, dus ik duik op de deur af.

Ik sprint letterlijk het hele café door, duw iedereen – een blondine met paardentanden, een kind – uit de weg.

Ik grijp de deurkruk, gooi de deur open, duik de stoep op en... laten we zeggen dat het er niet mooi uitziet. Ik heb net een paar drankjes en een half 24 uursontbijt verspild en een mooie mama met een brandschone peuter in een buggy op een haar na gemist.

Ik hoor Gina in het café vloeken en dan naar buiten komen.

‘Jezus, Tess,’ zegt ze tegen me met haar armen over elkaar geslagen. Ze geeft me bijna een standje. ‘Waar komt dat ineens vandaan?’

‘Joost mag het weten,’ zeg ik, de tranen van mijn wangen vegend. ‘Waarschijnlijk een 24 uursbacterie.’

 

De misselijkheid gaat even snel over als hij is opgekomen. Na een glas water, dat ik met trillende handen leegdrink, en wat billendoekjes van de mooie mama – veel mooier dan ik, nu ik nog niet eens een baby heb – ben ik klaar om de terugtocht te aanvaarden.

Het plan is perfect: dvd’s, toast en een regelrecht onderduikplan voor de rest van de dag.

Als we over Essex Road lopen legt Gina een arm om mijn schouders.

‘Ik schrok me dood, net,’ zegt ze. ‘Waarom heb je niet gezegd dat ik mijn mond moest houden?’

‘Makkelijker gezegd dan gedaan,’ zeg ik.

‘Da’s waar,’ zegt ze. ‘Sorry hoor.’

Het is een miezerige, grijze slakkengangdag; zo’n dag die geen moment echt op gang komt. De afgelopen acht dagen, sinds de ruzie in Frankie’s, heeft het enige contact met Jim bestaan uit stijve telefoongesprekken. Meestal kunnen we uren doorkletsen, Jim en ik. We hebben het eens een uur lang gehad over de vraag of Davina McCall boven haar stand was getrouwd toen ze met die fitte kerel van Pet Rescue trouwde. Van Jim is bekend dat hij soms midden in een gesprek wegslentert, terwijl ik nog aan de lijn ben en hem winden hoor laten. We voelen ons zo op ons gemak bij elkaar, dat het bijna belachelijk is. Maar deze week niet. Deze week heb ik voor het eerst geen kletspraat met Jim Ashcroft.

Maar nu, en ik weet niet of het komt doordat ik niet meer zo misselijk ben, of doordat ik een band voel met Gina en troost put uit het feit dat ze bij me is, na de vertoning op de stoep, maar voor het eerst sinds lange tijd voel ik een voorzichtig begin van een soort rust die mijn zinnen beroert.

Het is nog heel subtiel. Als een onscherpe Polaroid, maar het is er en het voelt goed. Het lijkt wel alsof alles wat in de storm van mijn emoties plotseling zachtjes omlaag komt zweven om zijn normale plaats weer in te nemen.

Ik zou me bijna lekker voelen als ik dat grote geheim niet had dat in mijn hoofd blijft rondgalmen, en eruit probeert te komen. Misschien moet ik het haar vertellen. Nu we ons verbonden voelen in al onze misère.

We lopen Blockbusters in, nemen wat schaamteloos meisjesachtige films, voor zondagmiddagen, en lopen verder over Essex Road, waar we zo vaak hebben gelopen dat hij een afdruk in onze schoenzolen heeft achtergelaten, ons bekende territorium.

Tegen de tijd dat we thuis zijn, zijn onze broekspijpen drijfnat en hebben we het gevoel nooit meer warm te worden. Ik ga me omkleden terwijl Gina water opzet, de cv omhoog draait en onze proviand in schaaltjes doet.

‘Wenst arme patiënt een kopje thee?’ gilt ze van onder aan de trap, terwijl ik in mijn badjas iets zoek om aan te trekken.

‘Alstublieft, zuster,’ roep ik met een glimlach terug. Is dit nu zorgzaamheid waar ik op getrakteerd word? Is dit Tess Jarvis die voor de verandering in de watten wordt gelegd door Gina Marshall? En ze weet het nog niet eens.

Ik trek een oude joggingbroek aan en mijn basketbalsweater. ‘Officieel beter,’ verklaar ik, wanneer Gina me onder aan de trap een dampende mok geeft.

Ik wil het haar vertellen. Ik wil het eruit gooien, zodat ik er niet meer alleen mee rond hoef te lopen, maar toch wil ik van dit moment genieten, het eeuwig vasthouden. We zullen nooit meer als twee single, kinderloze vriendinnen in deze keuken staan, alleen wij tweeën met de regen die op het dak klettert als enig gezelschap.

We lopen naar de zitkamer en ploffen op de bank neer. Nu is het moment. ‘Zeg het nu,’ spoor ik mezelf aan. ‘Zoek de woorden, kom op!’

‘Gina,’ zeg ik. Mijn hart bonst tegen mijn ribben.

Ze springt overeind. Shit, nu komt het!

‘Ik weet het, we kunnen maar beter in actie komen. Welke zullen we kijken?’ vraagt ze, en ze marcheert naar de tas met dvd’s.

Ze haalt Lost in Translation eruit, laat hem aan mij zien en ik knik zwakjes. Ze kruipt naar de tv, bukt zich, met haar rug naar me toe, terwijl ze iets over Bill Murray mompelt, en duwt de dvd in de speler.

Ik denk aan mijn belofte aan Jim, dat we hebben afgesproken dat we tot na de scan zouden wachten en het dan aan iedereen vertellen... maar de woorden zijn te groot, ze passen niet meer in mijn mond. Ze vallen eruit alsof ik Giles de la Tourette heb.

‘Gina,’ zeg ik, ‘ik ben zwanger. Ik krijg een baby.’

 

Als ik had gedacht dat Gina positief zou reageren, dan had ik het mis, finaal mis. Ik ben niet voorbereid op de uitdrukking op haar gezicht wanneer ze zich omdraait. Geschrokken is het woord niet. Walgend zou een betere beschrijving zijn. Een eeuwigheid lang zegt ze niets. Ze zit daar maar met de dvd in haar hand en staart me woest aan.

‘Wat?’ zegt ze met opeengeklemde kaken. Het is nauwelijks hoorbaar, een fluistering.

‘Ik ben zwanger.’

‘Van wie...’

‘Van Jim,’ zeg ik met mijn blik op de grond gericht.

Ze kijkt me tussen haar vingers door aan.

‘Hoe zwanger ben je?’

‘Achtenhalve week.’

‘En je hebt het me niet verteld?!’

‘Dat is toch niet zo vreemd?’ zeg ik. ‘Moet je zien hoe je reageert.’

‘Maar Tess, je hebt niet eens iets met Jim, je houdt niet op die manier van hem. Je bent niet verliefd, jullie allebei niet!’

De woorden steken. Dacht ze dat ik dat niet al wist? En dacht ze niet dat ik het anders had gewild?

‘Dat weet ik,’ zeg ik zacht. ‘Maar nu is het gebeurd, en we hebben besloten het kindje te houden.’

‘Wát?’ zegt Gina lachend en huilend tegelijk. Ik druk me dieper weg in de bank.

‘Maar dat kan niet,’ zegt ze, ‘dat is belachelijk; je kunt dat kind niet krijgen, niet zó.’

‘Wie zegt dat?’ zeg ik. Ik huil nu. ‘Waarom is dat zo verkeerd? We zijn allebei volwassen, ik ben geen tienermoeder. Als ik van dit kind wilde afzien, dan zag ik af van leven, dan kies ik de makkelijkste weg, snap je?’

Gina veegt haar gezicht af, waar plotseling een vastberaden uitdrukking op ligt.

‘Luister,’ zegt ze, en ze komt naast me zitten. ‘We kunnen nog kiezen; laten we erover nadenken. Want dit gaat niet over Jim of over de baby – het is nog niet eens een baby, Tess, dat zei Mark toen ik abortus liet plegen en hij had gelijk, het was maar een klompje cellen – de enige om wie het gaat ben jij. Je moet aan jezelf denken.’

‘Maar dat doe ik ook, ik wil het houden.’

‘Dat meen je niet.’

‘Jawel!’

Ik geloof mijn oren niet. Ik weet dat het een schok is en dat ik dom ben geweest dat ik het zover heb laten komen, maar waar is die lieve vriendin gebleven die een arm om me heen slaat en me al die vragen stelt die je nou eenmaal stelt als iemand vertelt dat ze zwanger is?

‘Ik ga morgen wel met je mee naar de dokter,’ zegt Gina kordaat. ‘Ik kan me ziek melden. We komen er wel uit. Ik heb het ook meegemaakt, weet je nog, dus ik weet hoe het is, ik weet wat ik moet zeggen...’

‘Nee,’ zeg ik, en ik sta op. Ik heb het gevoel alsof ik nooit iets zo ernstig heb gemeend. ‘Nee! Je weet niet wat je moet zeggen. Ik ga niet naar de dokter, ik ben al geweest en dat was om te vragen wanneer ik ben uitgerekend. Veertien december, als je het wilt weten, zet het maar in je agenda. Ik wil geen abortus, Gina. Ik hou het, wíj willen het kind houden.’

Ik loop de kamer uit en sla de deur achter me dicht.

 

Als ik auto had kunnen rijden was ik nu niet zwanger
titlepage.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_0.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_1.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_2.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_3.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_4.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_5.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_6.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_7.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_8.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_9.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_10.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_11.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_12.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_13.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_14.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_15.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_16.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_17.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_18.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_19.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_20.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_21.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_22.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_23.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_24.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_25.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_26.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_27.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_28.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_29.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_30.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_31.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_32.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_33.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_34.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_35.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_36.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_37.xhtml