18
‘Tussen mijn twintigste en dertigste deed ik erg mijn best niet zwanger te worden. Ik had nooit gedacht dat ik na mijn dertigste fanatieke pogingen zou doen wél zwanger te worden. Het was op een militaire operatie gaan lijken. Elke vruchtbare periode sleepten we ons naar boven. Er is niets wat de romantiek zo snel de das omdoet dan wanneer je man je na de daad tien minuten op je kop ziet staan met je benen in de lucht, maar het is nu vijftien maanden later en we hebben onze baby.’
Lucy, 37, Oxford
’s Morgens kom ik voor het eerst in ons samenwonende leven naar beneden en zie Jim op een kruk aan de eetbar zitten. De ceintuur van zijn badjas sleept over de grond en zijn haar staat als donkere korenschoven overeind.
Hij bladert door mijn OK! Magazine .
‘Ongelooflijk dat jij dit soort dingen echt koopt,’ zegt hij. ‘Denk je dat ze, als ons kind er is, ook foto’s van ons komen nemen?’ Hij neemt een krakende hap cornflakes en kijkt mijmerend voor zich uit. ‘“ Believe It! -journaliste Tess Jarvis en knappe leraar James Ashcroft tonen hun zoon, Caspian Ignatius Napoleon, op hun chaise longue in hun sfeervolle landhuis”!’
Daar moet ik om gniffelen.
‘Eh, néé. Maar het baart me wel zorgen dat jij die namen zo makkelijk ophoest.’
Ik loop naar Jim toe en trek het tijdschrift naar me toe zodat ik het kan lezen.
Er staan foto’s in van een zwangere Gwen Stefani met een artikel erbij over haar verlangen naar een tweede kind zodra ze de eerste eruit had geperst.
Mijn gedachten gaan weer met me op de loop: weer iets om me mee bezig te houden.
‘Hmm. We krijgen waarschijnlijk geen gezin zoals de meeste mensen, hè? Volgens mij weten we nu al dat dit kindje alleen halfbroers en -zusjes zal krijgen, als hij die al krijgt.’
Jim kijkt me ongelovig aan. ‘En dat bedenk je om, hoe laat, negen uur ’s morgens? God, meisjes slaan echt alles. Maar goed, niemand weet hoe zijn toekomst eruitziet. Gwen Stefani is een popzangeres; die is over een week weer gescheiden. Of ze zit in een afkickcentrum.’
Ik loop naar Jims Smeg-koelkast – tweedehands van e-bay maar toch, een Smeg-koelkast. Er zitten geen magneten of plaatjes op, alleen een tabel van Fantasy Football en een briefje waarop staat Dawn, maatschappelijk werkster, 14.00 . Voor zover ik weet lijkt niemand zich het lot van Jims zus Dawn aan te trekken, behalve Jim. Zijn moeder kan zich er niet druk om maken, en daar kan ik inkomen omdat ze geld van haar steelt om haar drugsverslaving te financieren. Maar Dawn woont nog bij hun moeder in Stoke-on-Trent, en Jims moeder wordt er gek van. Jim heeft me een keer meegenomen naar zijn moeder, een berg van een vrouw met wallen onder haar ogen als dode muizen en een eeuwige sigaret met een decimeterlange askegel. Ze heeft pleinvrees, wat is begonnen toen Jims vader was vertrokken. Niet dat Jim ooit details geeft, hij beschermt de privacy van zijn familie te vuur en te zwaard. Maar iedereen kan zien dat Rita Ashcroft is verlamd door de rotzooi die het leven haar in de schoot heeft geworpen, zodat ze nu een roerloze rots is in een niet-aflatende stroom ellende. En de grootste ellende is aan Dawn te danken.
‘Wat ben jij vandaag van plan?’ vraag ik, terwijl ik in de koelkast rommel. Er ligt een enorme worst, een bakje zwartebonenpasta, vier blikjes Heineken en een zakje Parmezaanse kaas.
‘Rotkop heeft wat vrienden van school gevraagd om voetbal te komen kijken, met misschien een biertje erbij – als mijn wederhelft het goedvindt, tenminste.’
‘Jim.’ Ik leg de worst met een klets op het aanrecht en hak er een decimeter van af. ‘In mijn ogen is grapjes maken over getrouwd zijn bijna zoiets als echt getrouwd zijn.’ Ik neem een grote hap salami.
Als je het afgrijzen op Jims gezicht ziet, zou je denken dat ik een hap uit mijn eigen arm neem. ‘Wat doe je nou?’ vraagt hij.
‘Worst eten.’
‘Voor ontbijt?’
‘Ja, voor ontbijt, als het mag.’
‘En wat ben jij vandaag van plan, Fraulein Schmitt, mag ik vragen? Afgezien van het eten van Duitse worst?’
‘Winkelen!’ kondig ik triomfantelijk aan. ‘Ik geef me officieel over! Ik voel me net een olifant. Ik heb zwangerschapskleren nodig.’
‘Wat, van die maffe spijkerbroeken met een band waarmee je net een moederkangoeroe lijkt?’
‘Misschien dat ik er ook zo een ga kopen, ja, of misschien zo’n heel grote tuinbroek.’
Jim trekt een gezicht, en er blijft een lepel cornflakes voor zijn mond in de lucht hangen. ‘Of misschien niet.’
‘Wat kan jou het schelen? Het is misschien de enige keer in mijn leven dat ik een grote tuinbroek aan mag.’
‘Laten we het hopen. Hoewel, als je zo met die worst bezig blijft, heb je kans dat je er de rest van je leven in loopt.’
‘Vlieg op!’
‘Geintje.’ Hij laat zich van de kruk glijden. ‘Ik ga eieren bakken. Heb je trek?’
‘Ja, lekker.’
‘Hoe wil je ze?’ vraagt hij, en we moeten meteen allebei lachen omdat we weten wat ik nu ga zeggen.
‘Zolang ze niet zijn bevrucht, James Ashcroft, kan het me niet schelen.’
Het is me altijd een raadsel geweest hoe het komt dat er zoveel mensen op aarde zijn. Nu besef ik dat zwangere vrouwen op vrijdagavond meestal niet op de dansvloer staan in Turnmills en dan de rest van het weekend in het donker in bed blijven liggen. Nu besef ik dat ze de hele tijd hier hebben gezeten. Hier in het pamperparadijs.
Overal waar ik kijk zie ik ze: in de rij voor het Blue Mountain Café, buik aan buik, op de stoep bij de peperdure boutiques aan North Cross Road, rompertjes kopend met de opdruk als je vindt dat ik stink, moet je m’n pa ruiken – voor maar tweeëntwintig pond. Als ze niet zwanger zijn, duwen ze zo’n enorme hightech kinderwagen voor zich uit die eruitziet alsof hij elk moment kan opstijgen. En ze zijn ook in uniform: voor de meiden een soort oma-look – bloemetjesrok tot op de knie, kleding in laagjes en orthopedisch schoeisel. Voor de jongens is het een bril met zwaar montuur, Birkenstocks en een blik waarmee ze willen zeggen: hier heb ik niet om gevraagd toen ik ladderzat voor de Red Star met haar de auto in dook.
Als ik al in de ontkenningsfase had gezeten, dan is daar hier geen kans meer op. Ik voel me net een drugsverslaafde tijdens de eerste dag in het afkickcentrum, die cold turkey gaat.
Ik steek Lordship Lane over naar de bushalte, en daar staat een alfastelletje met hun alfababy in een Bugaboo in de zon. De man heeft een arm om de schouders van de vrouw liggen. Ze heeft een beeldige gele zomerjurk aan waar haar elegante sleutelbeenderen goed in uitkomen en sandaaltjes met glinstersteentjes. Haar gezicht gaat schuil achter een enorme retro zonnebril, maar ik zie zo ook wel dat ze bloedmooi is. Dat zie je aan de jukbeenderen. En met zijn felblauwe ogen en gespierde body doet hij niet voor haar onder. Maar onwillekeurig vind ik toch dat hij een beetje achterloopt met zijn werkmansschoenen en zijn jarentachtigspijkerjack.
Hij glimlacht naar me op een manier waaruit spreekt dat hij nooit problemen met de vrouwtjes heeft gehad. Ik ben gevleid; alle aandacht is tegenwoordig welkom.
We groeten elkaar en ik gebaar dat hun baby een schatje is, en dat is ze ook. Ze heeft papa’s blauwe ogen en mama’s donkere haar: een baby om te zoenen. Ik zie dat er op het labeltje van haar dekentje Petit Bateau staat. Daar kijk ik niet van op; we zitten hier natuurlijk in het centrum van het baby-universum.
De man zegt: ‘Ze ziet er nu lief uit, maar vanochtend om vier uur had ik haar wel kunnen wurgen!’ De vrouw lacht en ik lach mee. Gaaf, denk ik. Baby’s zijn voor ouders net nieuwe minnaars. Geef ze een excuus om erover te praten – zoals een beleefd gebaar van een vreemde – en ze praten je de oren van het hoofd.
‘Hoe oud is ze?’ vraag ik.
‘Drie maanden,’ zegt de vrouw.
‘Hoe heet ze?’
‘Matilda. Tilly.’
Terwijl de vrouw praat heeft de man zijn hand op haar billen liggen. Ze zien er echt verliefd uit. Misschien is het dan toch niet waar wat iedereen zegt.
‘Ze vindt je leuk,’ zegt de vrouw, omdat Tilly mijn glimlach beantwoordt met een grijns.
‘Dat komt heel mooi uit,’ zeg ik, ‘in december krijg ik als alles goed gaat zelf een kindje. Ik ben zwanger, snap je.’
‘Echt waar?!’ De vrouw lacht stralend naar me. ‘Gefeliciteerd, het is je niet aan te zien, die vier maanden. Jij bent er vast zo een die mooi zwanger is.’
‘Rachel was echt een vrachtschip, hè schat?’ zegt de man. ‘Ik vond die prachtige bergen en dalen wel mooi, die buik en die billen. Maar nu is ze weer helemaal dun.’ Rachel zegt niets.
Ik zeg: ‘Nou, ik ga wat zwangerschapskleren kopen.’
‘En wij gaan op jacht naar postnatale kleren, hè lieverd?’ zegt de man. ‘Ik trakteer.’
‘O, wat lief,’ zeg ik, en denk: Jim heeft niet aangeboden om zwangerschapskleren voor me te kopen, of wel soms? Door hem loop ik er zo bij.
‘Ik heet trouwens Rachel,’ zegt Rachel, ‘en dit is Alan.’
‘Haar man,’ zegt Alan. Alan? Ik had haar niet met een Alan verwacht.
‘Hallo, ik ben Tess. Wonen jullie hier ergens in de buurt?’
Rachel kijkt Alan aan. Hij is duidelijk de prater van het stel. ‘Bassano Street, zo’n pakhuisappartement, met een dakterras,’ zegt hij.
Wauw, een architect, denk ik. Hij zal wel architect zijn en zij binnenhuisarchitect.
‘En jij?’ vraagt Rachel.
‘Lacon Road, een eindje verder, een zijstraat van North Cross Road.’
‘Zijn je man en jij er dan net komen wonen?’ vraagt ze. ‘Ik heb jou hier nog nooit gezien.’
Dat is alles wat ik nodig heb, en ik begin te vertellen. Misschien had ik er meer behoefte aan er met iemand over te praten dan ik dacht. En dit vriendelijke stel leek me een prima praatpaal: neutraal, ruimdenkend en tegen het einde van de reis besluit ik dat ze ook nog ontzettend aardig zijn.
Het blijkt dat ik het werk verkeerd had geraden. Rachel is visagiste – als ze niet met zwangerschapsverlof is – en Alan is brandweerman; vandaar de gespierde borst.
‘Leuk met je te praten,’ zegt Rachel als ik op Regent Street uitstap.
‘Vond ik ook,’ zeg ik. ‘Als we elkaar tijdens je verlof nog eens tegenkomen, zullen we dan een keer een kop koffie drinken?’
‘Leuk idee!’ zegt ze. Als ik uitstap en achterom kijk, zit Alan naar me te kijken. Ik zwaai. Hij zwaait niet terug.
‘Hij ziet er een beetje... zakkerig uit,’ zeg ik, en ik kijk mismoedig in de spiegel naar de gigantische, witte hangmat die ik voor mijn gevoel om mijn borsten heb hangen.
De verkoopster van de Mothercare komt met haar omvangrijke lijf naast me staan en hijst de brede banden omhoog, waarbij ze van inspanning kreunt.
‘Zwanger zijn is geen modestatement, vrees ik,’ zegt ze, en ze perst haar koraalrode lippen op elkaar. ‘Je hebt al een C en krijgt er tijdens je zwangerschap waarschijnlijk nog twee cupmaten bij, dus je kunt er maar beter vast aan wennen.’
Een C-cup?! Daar heb ik helemaal niets van gemerkt! Ik heb nog nooit meer dan een B gehad, en nu krijg ik waarschijnlijk een E?! Hallo! En niemand mag ze zien? De enige keer in mijn leven dat ik enorme tieten heb, ben ik waarschijnlijk single. En moet ik een hangmatbeha aan.
‘Hebt u niet iets aantrekkelijkers? Iets met een beugelcupje misschien?’ vraag ik voorzichtig.
‘Een beugel?!’ roept ze uit, alsof ik om heroïne heb gevraagd. ‘Zwangere vrouwen dragen geen beugelbeha’s, lieverd. Ik ben bang dat je van nu af aan op modegebied offers moet brengen.’
‘O,’ zeg ik. ‘Wat is er mis met een beugelbeha?’
‘Die beschadigen je melkkanalen, waardoor je kans hebt dat de borstvoeding niet goed gaat en dat wil je toch zeker niet?’
O ja, dat zou ik echt top vinden. Misschien hebt u zelfs een rol duct tape, dan kan ik mijn borsten voor de rest van mijn zwangerschap intapen, snapt u, om ervoor te zorgen dat elke kans op borstvoeding wordt uitgeschakeld. Nee, natuurlijk wil ik dat niet, dom wijf! Dit is de eerste keer dat ik een kind krijg, en voor het geval dat u het niet had gemerkt: ik heb geen idee waar ik mee bezig ben!
Dat denk ik, maar natuurlijk betaal ik de hangmatbeha die ik aan heb, koop ik er nog twee en schuifel de winkel uit met het gevoel dat ik totaal niet deug als zwangere.
Offers brengen. Die woorden blijven hangen. Misschien moet ik iets leren. Ik was niet echt op offers brengen gericht toen ik over Laurence Cane fantaseerde, hè? Toen ik me voorstelde hoe ik naakt met hem lig te stoeien, zijn vriendin ben, dat hij me in de muziektent van Battersea Park een aanzoek doet (niet dat ik over details heb nagedacht); terwijl ik eigenlijk had moeten lezen dat mijn beugelbeha’s het werk van de duivel zijn. Sinds ik Laurence weer heb gezien, heeft mijn libido ongekende hoogten bereikt. Ik droom almaar over mijn kantoor, waar Laurence en ik als gekken op mijn bureau tekeergaan terwijl Blanche Jewell om de hoek een seminar geeft. We hebben net het moment bereikt dat Laurence kreunt dat hij komt, en dan begint de foetus te praten, net als in die film Look Who’s Talking en zegt: ‘Hé! Daar heb je papa! Kijk uit, je duwt tegen mijn hoofd!’ Waarschijnlijk speelt mijn geweten op.
Misschien is het beter als Laurence niet meer belt. Dan hoef ik tenminste niet de vernedering te ondergaan van het onthullen van de hangmatbeha. Of van mijn zwangerschap.
Dat vooruitzicht boezemt me toch wel angst in. Ik krijg zin om mijn vader te bellen. Ik sta voor River Island en bel hem op zijn mobiel.
‘Ha lieverd, hoe is het? Zit je op de snelweg? Het is zo’n herrie.’
‘Nee, pap. Ik sta op Oxford Street.’
‘O. En gaat het goed met je? Moet je wat geld lenen?’
‘Nee, pap. Ik verdien tegenwoordig zelf, hoe weinig het ook is. Ik wilde gewoon met je praten.’
Dat doen we dus. We kletsen en hij stelt geen vervelende vragen over samenwonen met Jim (behalve dat mijn moeder wil weten of hij een rookalarm heeft en of er batterijen in zitten) of over wat ik ga doen, of de toekomst , wat een vies woord is geworden omdat ik me niet in staat voel verder dan een week vooruit te plannen.
Hij vertelt hoe moe hij is, en dat mijn broer zich niet maximaal inzet op de zaak. Hij vertelt over zijn planten en dat hij van mama maar een halfuur per avond in zijn kas mag omdat ze denkt dat hij meer tegen zijn tomaten praat dan tegen haar, en hij troost me, maakt me rustig en is gewoon mijn vader van wie ik hou. En dan zegt hij dat ik moet gaan winkelen en mezelf moet trakteren op wat ‘sjiek de friemel’, waar ik om moet lachen omdat alleen mijn vader ‘sjiek de friemel’ zou zeggen. Dan zeg ik: ‘Bedankt voor de peptalk, pap. Fijn om even met je te praten.’ Ik hang op en pas dan besef ik dat er iets niet klopte met zijn stem. Zo klonk mijn vaders stem helemaal niet.
Hoe dan ook, ik besloot zijn raad op te volgen en naar Mamas and Papas op Regent Street te gaan. Daar heb ik opeens een vreemd soort drang toe, misschien wil ik me zwanger voelen, door dingen te doen die zwangere vrouwen doen, zodat ik me uiteindelijk misschien ook als een zwangere vrouw ga voelen. Een soort method acting. Maar ik shop erop los alsof ik mijn antiwinkelpilletje ben vergeten in te nemen. Voor het vaderland. Ik koop schoentjes, rompers, een doorgestikte, met diertjes bedrukte slaapzak. Ik koop een omslagjurk die mijn buik benadrukt, ook al heb ik nog geen buik om erin te stoppen, sta uren in het kleedhokje en fantaseer dat ik model ben in Jojo Madam-hoe-heet-ze-ook-weer-magazine. Ik koop een kangoeroespijkerbroek en sms Jim: ‘Als je van deze niet geil wordt, wordt je het nooit meer’. Ik zwerf over de babyafdeling en voel echt iets als ik naar de vergrotingen van slapende baby’s kijk. En ik koop een schapenvachtje, een sterilisator en een grote, poezelige slak die Sebastiaan Slak heet en die met een druk op een knop met de stem van prins Charles zegt: ‘Goedemorgen! Ik ben de slak Sebastiaan. En wie ben jij?’ En dan, als ik eindelijk denk mezelf diep genoeg te hebben begraven in de babysfeer, ga ik naar de kassa, waar de caissière vraagt wanneer ik ben uitgerekend, en waar ik bezwijk voor nog een rompertje waarop staat born to be wild . O jee.
Dan zegt ze: ‘Dat is dan honderdzevenenzestig vijftig alstublieft,’ en ik schrik even, maar eigenlijk kan het me niet schelen. Want een halfuur lang ben ik iemand anders geweest. Ik ben net als die vrouwen in Dulwich. Ik ben net als die vrouwen in Mothercare. Ik ben wat de verkoopster zei dat ik moest zijn. Ik ben Tess Jarvis. Ik ben een moeder die offers brengt. Ik word een moeder. Iemands mama! Stel je voor!
Ik loop de koele, airconditioned winkel uit, de benauwde, vervuilde lucht in van Regent Street, en ineens borrelt er een golf van geluk in me op. Het is zaterdagmiddag halfvijf, het einde van een zwoel weekend in Londen, en toch voel ik deze keer geen steek van jaloezie als ik mensen met hun nieuwe aankopen langs zie lopen, op weg naar een biertje op een terras aan Kingley Street of een barbecue met veel drank. En dan zie ik hem. Aan de overkant voor de French Connection. Ik vraag me af of het een luchtspiegeling is, of mijn verbeelding me parten speelt. Twee dubbeldekkers racen langs en ik knipper hard met mijn ogen maar hij is er nog. Hij heeft een lichtgrijs T-shirt aan en een donkergrijs colbertje, een spijkerbroek, Converse-schoenen en een zonnebril boven op zijn hoofd. Ik glimlach en zwaai en voel iets als opwinding en verlangen door mijn buik kruipen, als een zonnestraal die ’s morgens over je lakens kruipt. Dan voel ik de hengsels van vier loodzware tassen van Mamas and Papas in mijn handen snijden, en het gewicht van mijn gezwollen borsten in de hangmatbeha, en de opwinding verandert in een aanval van paniek.
Maar ik krijg geen tijd om na te denken, want voor ik het weet staat hij voor me en die geur van hem – o, pas gewassen lakens, met die rokerige, muskusachtige aftershave – geeft me dat gevoel: een soort duizeligheid, maar dan tussen je benen.
‘Wat doe jij nou hier? Hoi,’ zegt hij. Dan laat hij zijn voorhoofd tegen het mijne rusten en kussen we elkaar. Een trage, genietende kus midden op Oxford Street. Ik voel Laurence’ stijve tegen mijn buik en hoor mensen die langs ons heen proberen te komen geërgerd tutten. En ik vind het heerlijk, ik kan er niets aan doen; ik geef me eraan over. Op een of andere manier vervliegen het schuldgevoel en de paniek die ik voelde en worden ze vervangen door een soort karamel die door mijn aderen vloeit.
Uiteindelijk gaan we een hapje eten en zitten we buiten bij Carluccio’s op St Christopher’s Place.
‘Hoe zit dat met die tien dagen radiostilte, meneer Cane?’ zeg ik, en ik ga makkelijk zitten om zijn gezicht eens goed te kunnen bekijken. Het wordt beschenen door de zon en begint een diepbruine kleur te krijgen. Ik wil het wanhopig graag kussen.
‘Niet dat ik je niet wílde bellen! Ik liep de hele tijd aan je te denken. Maar zodra ik erover begon, ging zij door het lint, jankte ze haar ogen uit haar hoofd en zei ze dat ze iets doms zou doen.’
‘Shit, dat is balen. Dat is emotionele chantage,’ zeg ik met een diepe rimpel in mijn voorhoofd, een en al ernst, maar wel gretig hengelend naar het vervolg. ‘Maar heb je het wel gedaan? Gezegd dat het uit was?’
‘Nou, nee, niet precies.’
‘O.’ Ik kan de teleurstelling niet uit mijn stem houden.
‘Ik heb het geprobeerd, echt. Je moet me geloven als ik zeg dat ik het zal doen. Ik heb alleen de woorden niet uitgesproken.’
‘Wat heb je dan gezegd?’
‘Dat het niet goed ging, dat ze te veeleisend was.’
‘Maar ze heeft de uitslag van haar marketingtentamen, toch?’
‘Ja, maar die was niet zo goed als ze had gehoopt. Toen kwam die verjaardag van haar oma waar ik beloofd had naartoe te gaan. Ik bedoel, stel je even voor, ik de hele dag in zo’n verrekt bejaardentehuis, om met oude taarten te praten die maar bleven doorzeuren over de oorlog en vergaten wat ik twee seconden daarvoor had gezegd.’
Hij begint te lachen, en ook al denk ik aan mijn eigen lieve oma en vind ik hem een beetje gemeen, ik ga erin mee.
Laurence heeft een verslavende, hypnotiserende uitwerking op me. Het zit hem in zijn luie glimlach, de rechte lijn van zijn wenkbrauwen, de kuiltjes in zijn wangen die hem jonger doen lijken dan hij is. Het zit hem in zijn haar dat strak om zijn oren is geknipt, zijn gebruinde nek als hij naar voren leunt om te eten, het zit in die gespierde onderarmen en de manier waarop hij ‘ Branleur !’ roept en dat Franse gebaar met zijn hand maakt als hij zich opwindt over het verkeer. En het zit hem in de blik waarmee hij me nu aankijkt, zijn kin ondersteunt met zijn handen, waarmee hij me het gevoel geeft de meest sexy vrouw in Londen te zijn. Maar vooral zit het hem in de manier waarop hij alle moedergevoelens, alle nesteldrang die ik eventueel heb, doet vervliegen, en doet veranderen in een dierlijk verlangen dat zo subiet en overweldigend is dat ik bijna op mijn handen moet gaan zitten om er niet naar te handelen. Hoezeer ik ook voorwend dat het niet zo is, ik verlang naar hem. Ik wil bij hem zijn. En soms, al kost het me zoveel moeite dit toe te geven dat ik het bijna niet over mijn lippen krijg, wil ik dat hij de vader van dit kind is. Want dan zou alles zoveel eenvoudiger zijn, zoveel minder stress opleveren, zoveel normaler zijn. Maar zo is mijn leven niet. Zo zijn de dingen niet gelopen.
‘Maar goed,’ zegt hij, van onderwerp veranderend. ‘Vertel nog eens voor wie al die cadeautjes zijn.’
‘Voor Julia. Mijn vriendin Julia van mijn werk. Ze loopt op alledag.’ (Dat laatste is geen leugen, en dat maakt het niet helemaal verkeerd, toch?)
‘Je hebt wel erg diep in de buidel getast, vind je niet?’
‘Ze krijgt een tweeling.’(Wat? Zei ik dat net?! Wat net nog maar een halve leugen was, is nu een hele. Minstens.)
‘Bofkont,’ zegt Laurence. ‘Maar niet heus. Ik wil maar zeggen: één baby is toch zeker genoeg – ik zou zelf best een kind kunnen hebben – maar twéé...’
Verander van onderwerp. Nu meteen!
‘In elk geval,’ zeg ik, omdat ik Laurence graag bij de les, zijnde Chloe, wil houden, ‘denk je dat je het Chloe snel kunt vertellen? Om je eerlijk te zeggen, voel ik me er niet zo lekker bij om zo met jou af te spreken terwijl je nog gebonden bent.’
‘Luister, Tess. Het spijt me,’ gaat Laurence verder. ‘Maar geef me een week of twee en echt,’ hij slaat met vlakke hand op de tafel, resoluut, ‘ik zweer het je, dan is het voorbij. In mijn gedachten was het weken geleden al voorbij! Nooit van haar gehouden,’ zegt hij. ‘Niet zoals ik van jou hield. God, wat hield ik van jou! Nog steeds hou ik...’
‘Laurence.’ Ik leg een vinger op mijn lippen. ‘Niet doen. Niet zeggen. Pas als je het meent.’
Ik snak naar die woorden, maar ik herinner me ook hoe diep hij me heeft gekwetst.
‘Maar goed, ik moet je iets vertellen,’ zeg ik.
Laurence leunt op zijn elleboog en neemt elke vierkante millimeter van mijn gezicht in zich op.
‘Wat?’
‘Ik ben bij Jim ingetrokken.’
Ik weet niet wat ik had verwacht. Met een beetje geluk woede, groen van jaloezie zijn. Of ten minste een dappere poging om nonchalant te doen terwijl hij zich duidelijk absoluut niet zo voelt. Maar hij laat alleen een soort verraste lach horen.
‘Jim?’ Laurence trekt rimpels in zijn lange, gallische neus. ‘Wat? Tengere Jim van je studie?’
Ineens voel ik de behoefte voor Jim op te komen. Dat is wel de vader van mijn kind, waar je het over hebt, denk ik. En wat is er mis met tenger?
‘Ja, Jim Ashcroft van mijn studie.’
‘O. Interessant.’ Hij glimlacht nu. ‘Hoe dat zo?’
‘Hij had een kamer over.’ Ik besef dat ik stotter. Ineens voel ik me een beetje dwaas. ‘Voor Gina en mij zit de tijd erop.’
‘De tijd zit erop, da’s een goeie. Nou, dan zal ik eens langskomen. Maar ik kan niet bepaald zeggen dat Jim en ik ooit dikke vrienden zijn geweest.’
En dat is het dan. Dat is zijn belangwekkende reactie en ik sta er eigenlijk van te kijken dat het niet meer indruk heeft gemaakt. Maar Laurence is ook volwassener geworden. Waarom zou hij helemaal nijdig en jaloers zijn omdat ik met een man samenwoon? Dat, besluit ik, zou erg onaantrekkelijk zijn.
We betalen en lopen Oxford Street op. We willen net afscheid nemen en elk onze eigen weg gaan, als hij zich omdraait, mijn hand grijpt en ik weet wat hij gaat zeggen; ik hunker ernaar en ben er tegelijk bang voor. ‘Ga mee naar mijn flat,’ zegt hij.
Ik moet gek zijn (en zeker slecht) en dronken van de zon als een dikke bij, maar voor ik het weet zit ik achter in een zwarte taxi die over Oxford Street scheurt, opgaand in de tweede vrijpartij die dag, en we lachen om de taxichauffeur die van achter het stuur roept: ‘Zoek een hotel!’ terwijl ik de hele tijd probeer haar uit mijn gezicht te plukken dat aan mijn lipgloss blijft plakken. Ik denk: wat een geweldige dag, fantastisch idee. En ja, ik voel me stout. Maar ik zeg tegen mezelf dat het allemaal voor het goede eindresultaat is. Een vrouw moet toch een beetje lol kunnen maken voor het te laat is, en ik ga het hem echt vertellen, alleen misschien niet nu.
De flat van Laurence’ vriend zit op de bovenste verdieping van een rij huizen, waar het kanaal door Islington stroomt.
‘Nou, die vriend van je is homo of hij heeft een heel stijlgevoelige vriendin,’ zeg ik, en ik bekijk de limegroene kussens en zilverkleurige accessoires, de muur, die als ‘accent’ met gevlekt behang is beplakt, en de kroonluchter.
‘Het laatste,’ zegt Laurence, ‘maar ze heeft hem gedumpt en is vertrokken, dus nu zit hij met deze meidentent. Maar eh...’ Zodra hij me weer begint te kussen ben ik ademloos. ‘Voor vandaag hebben we genoeg gepraat, jij vreselijk sexy vrouw.’ Hij haalt zijn hand door mijn haar en trekt bij de wortels. ‘Want ik heb zin in jou.’ Hij stuurt me bij mijn hoofd voor zich uit en ik geef me over. Ik laat mijn tassen neerploffen en zak giechelend met hem op de bank.
‘Ik wil je verslinden. Nu meteen, hier op de bank.’
‘O ja?’
‘Reken maar.’
‘Ik zal er even over nadenken.’
Hij gaat me te lijf, we tongen en onze ademhaling gaat snel en oppervlakkig. Hij steekt zijn hand onder mijn rok en mijn dijen trekken onwillekeurig als hij een vinger van mijn slipje langs mijn bovenbeen omlaag laat gaan. Ik laat een hand in zijn broek glijden. We kreunen en liggen tegelijkertijd min of meer te lachen en ik denk: jezus, wat lekker. God, wat heb ik dit gemist. Dan begint zijn hand onder mijn tuniekblouse (lang leve de mode) naar mijn navel toe te kruipen. Shit! Zit er een heuveltje? Er zit nu echt een welving maar als ik lig kun je die vast niet zien, toch? Ik hoop dat hij het niet merkt, ik bid dat hij het niet merkt... Dan zwerven zijn handen omhoog en komt hij gevaarlijk dicht bij de hangmatbeha. Stik, stik, de hangmatbeha! Dit lijkt verdomme wel een hindernisparcours! Ik moet snel handelen, dus ik wip de haakjes aan de achterkant los en gooi hem zo ver mogelijk van me af. Maar hij komt precies op ooghoogte voor Laurence in een hoopje op de grond terecht. ‘Halleluja,’ zegt hij, en zijn ogen puilen uit, ‘daar kan ik zo met mijn hoofd in.’
Ik bloos beschaamd, maar hij lijkt er niet mee te zitten. Hij kust me in mijn nek, langs mijn hals omhoog, bijt me zachtjes in mijn kin, kust mijn oogleden, en dan beweegt zijn hele lichaam en ligt hij op me. Hij ruikt naar zon op zijn huid en naar frisse lucht, en ik voel zijn heupen tegen me aan drukken, zijn stijve in zijn broek bewegen. Zijn handen liggen nu om mijn borsten en hij haalt gejaagd adem. Onze kussen worden koortsachtiger. ‘Jezus.’ Laurence houdt op met kussen en kijkt in mijn blouse. ‘Ze zijn gigantisch!’ zegt hij lachend. ‘Ze zijn waanzinnig!’ Ik lach ook, maar hij legt me met een kus het zwijgen op en hij ritst zijn gulp open en ik voel me alsof ik kan ontploffen van verlangen. Ik voel nu al die veelzeggende hitte door mijn borst trekken en dat plagende, verlangende kloppen tussen mijn benen. Ik til mijn rok op. Ik heb me helemaal overgegeven en we duwen onze bekkens langzaam en hard tegen elkaar aan. Ik ben verloren en de zwangerschap is met ferme hand naar een verre uithoek van mijn brein geduwd. De bank kraakt onder ons, mijn ademhaling gaat snel en ik vind dit heerlijk, dit is helemaal te gek!! Hier heb ik zo lang naar verlangd en...
Op dat moment rollen we met verstrengelde ledematen van de bank op de berg plastic tassen. En op het hoofd van Sebastiaan Slak.
‘Goedemorgen! Ik heet Sebastiaan Slak, en jij?’
‘Wat is dat nou weer?’ hijgt Laurence met zijn gezicht boven het mijne.
Ik beland met een akelig harde schok weer met beide benen op de grond. Plotseling is Sebastiaan Slak een baken van helderheid in een duizelingwekkende, zonovergoten dag vol waanzin. ‘Dat is Sebastiaan Slak,’ zeg ik bedeesd, ‘en ik denk dat we maar moeten...’
Maar Laurence is niet uit het veld
geslagen. ‘Sebastiaan Slak, hè?’ zegt hij. Hij komt overeind en
duwt de bewuste tas opzij. ‘Nou,
Sebastiaan Slak kan mijn rug op want ik ben even bezig.’ Ik lig op
hem en hij duwt me zachtjes van zich af om daarna boven op mij te
kruipen en me te kussen. Maar het gaat niet meer.
‘Sorry! Ga alsjeblieft van me af.’ Haastig duw ik Laurence weg en ik sta op. ‘Ik kan het niet! Sorry, maar ik kan het niet!’
‘Wat is er?’ Laurence’ broek hangt op zijn enkels en hij ziet er een beetje dwaas uit. ‘Ben je ongesteld? Want een beetje bloed vind ik...’
‘Nee!’ snauw ik. ‘Waarom ben je er zo gefixeerd op of ik ongesteld ben? Als je het per se wilt weten duurt het nog een hele poos voordat ik weer ongesteld word.’
Laurence wordt lijkbleek.
‘Want ik ben zwanger.’
‘Wát? Zwanger?! Hóé zwanger...?’ Laurence springt met een blik vol afkeer in zijn ogen op, alsof ik net heb gezegd dat ik schaamluis heb.
‘Vijftien weken, bijna vier maanden.’
‘Van wie is het? Van Jim, hè?’
‘Ja, maar we zijn geen stel!’ zeg ik zodra ik zijn gezicht zie betrekken door wat hij denkt. ‘Hij is mijn vriend niet, daar zou ik nooit tegen je over liegen! Ik wil dit nog steeds graag met jou, Laurence, ik wil nog steeds...’ Hij kijkt uitdrukkingsloos en mijn stem sterft weg. ‘Maar ik weet dat het veel is om in één keer te bevatten.’
‘Veel om te bevatten? Een beetje maar, hoor Tess!’
‘En, wil je me nu niet meer? Heb je het nu voor niets met Chloe uitgemaakt?’
Ik heb me nu wel heel erg verlaagd, maar wat maakt het uit. Ik voel me nu toch al superkwetsbaar.
‘Nee, dat is het niet,’ zegt Laurence. Hij ziet er bezweet uit van de schrik. ‘Het is alleen...’ Hij schraapt zijn keel. ‘Ik heb wat tijd nodig om eraan te wennen, meer niet. Ik moet er even over kunnen nadenken. Het komt wel goed, echt.’ Hij trekt zijn shirt aan en ik volg zijn voorbeeld en trek mijn rok aan. ‘Ik kom er wel uit, Tess, echt waar. Ik bel je echt snel, dat beloof ik.’