26

 

‘Ik werd te dik om op mijn werk mijn buik nog te verhullen. Mijn huisarts gaf me het adres van een Georgian gebouw vlak bij Lancaster Castle. Op de naamplaat op de voorgevel stond Ferry Road Sociale Welzijnsdienst. Zodra Lilian was geboren wist ik dat ik haar niet kon afstaan. Zoals dat soms gaat met wonderen, kreeg ik drie weken later een telegram van mijn tante die aanbood ons in huis te nemen.’

Geraldine, 82, Barrow

 

De nacht nadat we uit Whitstable terugkomen, slaap ik onrustig. De baby stuitert rond, net als de gedachten in mijn hoofd. Ik voel me na dit weekend hechter verbonden met Jim dan ooit, alsof elk moment in Whitstable een dierbare herinnering is die gewoon nog stond te gebeuren, een helderrode ballon die in een hemelblauwe lucht zweeft. Het was als vroeger, toen we zorgeloos waren, gewoon vrienden. Maar dit waren ook nieuwe momenten, heerlijke nieuwe momenten! Momenten waarvan ik niet wil dat er over zes maanden een eind aan komt, als ik op mezelf moet gaan wonen.

Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat de dag besluit aan te breken. Als het eindelijk zover is, kijk ik uit het raam en zie de meest grijze, minst juli-achtige dag die er bestaat, en ik krijg dat gevoel – ik kreeg het weleens toen ik klein was –, die twijfel of dit weekend wel echt heeft plaatsgevonden. Of was het maar in mijn verbeelding?

Ik sta met mijn armen over elkaar geslagen op mijn bed, mijn neus bijna bij die van Eminem.

‘Zo, Slim,’ zucht ik (volgens mij kennen Slim Shady en ik elkaar nu goed genoeg om hem zo te mogen aanspreken), ‘wat denk jij, hmm? Wat komt er uiteindelijk nou van mij terecht?’

Eminem staart me aan van onder zijn honkbalpet, zijn handen hangen naast zijn slobberbroek en zijn voeten staan wijd uit elkaar.

Ik slaak een zucht, stap zo elegant als een babyolifant van mijn bed. ‘Juist. Oké. Wat betreft inzichten hoef ik niet veel van je te verwachten, geloof ik.’

Het huis is stil omdat Jim ’s morgens vroeg naar zijn werk is gegaan om eindejaarsverslagen te schrijven. Ik mis zijn aanwezigheid en zijn gescharrel.

Ik kleed me aan (Slim en ik hebben graag onderonsjes waarbij ik alleen een slipje aanheb) en ga in kleermakerszit op mijn bed zitten om mijn wenkbrauwen te epileren. Mijn buik van achttien weken steekt als een bescheiden boeddhabuikje naar voren en ik zie het begin van een streep van onder mijn beha naar mijn navel lopen, kastanjebruin en scherp afgetekend, als een hennatattoo.

Ik treuzel, ga tien minuten te laat de deur uit naar mijn werk, maar vreemd genoeg kan het me geen zier schelen. Als ik bij de bushalte aankom, staat Rachel er al, met Tilly blakend van gezondheid in haar wagen. Even denk ik dat kwart over negen best vroeg voor moeder en kind is om al op pad te zijn, maar Rachel lijkt me wel zo’n supermama die waarschijnlijk naar een soort baby-yogales in de binnenstad gaat.

‘Kijk eens aan! Hoeveel weken ben je nu? Je bent echt groter geworden,’ zegt ze als ik naar de bushalte toe loop. Vandaag heeft ze een enorme retro zonnebril op, een hippiebloesje aan en een lange broek. Daarbij heeft ze een crèmekleurige pashmina om haar schouders geslagen. Ze is weer haar eigen modebewuste zelf.

‘Achttien,’ zeg ik. ‘Bijna halverwege!’

‘Jee, spannend zeg. Probeer ervan te genieten. Ik wou dat ik meer van mijn zwangerschap had genoten. Voor mij was zwanger zijn een bron van stress.’

Dat verrast me. Ze lijkt me een type dat van haar zwangerschap zou genieten – hem bijna helemaal in lotushouding doorbrengt in zwangerschapskleren van Isabella Olivier.

‘Waar ga jij vandaag heen?’ vraag ik. ‘En waar is Alan? Naar zijn werk zeker. Ik kwam jullie vorig weekend zeker toevallig tegen.’

‘Nou, nee. Hij is ontslagen, eigenlijk,’ zegt ze. ‘Hij heeft op dit moment geen werk, dus hij is thuis.’

‘O, wat vervelend,’ zeg ik, en ik denk: dat is raar. Ik weet zeker dat hij zei dat hij brandweerman was.

‘Ja, het kwam verschrikkelijk onhandig uit, net voordat Tilly werd geboren. Het was een klap in zijn gezicht.’

Ik wil geen foute dingen zeggen of iets doms als ‘Hij vindt vast wel weer iets’ dus ik verander van onderwerp.

‘Ik heb het gisteren voor het eerst voelen bewegen.’ Ik weet zeker dat ze geroerd is dat ik haar zoiets belangrijks vertel, en dat ze door mijn openhartigheid mij ook meer vertelt, maar ze reageert er niet op. Ineens luistert ze niet meer. Ze kijkt zenuwachtig de weg af, alsof ze spoken heeft gezien.

‘Ik moet gaan,’ zegt ze, en ze slaat haar pashmina steviger om haar schouders. ‘Ik moet gaan, het spijt me. Ik zie je nog, oké?’

‘Tuurlijk,’ zeg ik bezorgd. ‘Gaat alles goed? Kan ik je ergens mee helpen?’

Maar het is te laat, ze is weg. Ze rent heuvelopwaarts, met Mathilda in haar wagen, naar een zwarte auto die daar stopt.

 

‘En hoe bepaalt Bruno jouw keuze wat mannen betreft?’

Anne-Marie snuift.

Ik leg een vinger tegen mijn lippen om te gebaren dat ze stil moet zijn en zet de telefoon aan de andere kant van mijn bureau zodat ze niet mee kan luisteren.

‘Nou, hij kwispelt as hij ze wel ziet zitten, snappie?’ De vrouw aan de andere kant van de lijn praat platter dan ik ooit heb gehoord. ‘En as hij ze niet ziet zitten bijt hij ze in hun pote!’

‘Juist.’ Ik wrijf over mijn voorhoofd. Ik had gehoopt dat het een iets hoogstaander verhaal zou zijn. ‘En doet hij verder nog iets specifieks?’

Drie kwartier later leg ik de telefoon neer. Het enige specifieke wat ik heb gehoord, was dat Bruno aan hun kruis snuffelt als hij ze twijfelachtig vindt en dan bij de deur gaat staan blaffen tot ze ze eindelijk naar huis stuurt.

‘Dat klonk echt superbriljant,’ zegt Anne-Marie lachend, terwijl ik me dramatisch achterover over mijn bureaustoel drapeer en kreun van ellende.

‘Eerder ellendig,’ zeg ik. ‘Die hond is doodnormaal, die heeft net zo veel bijzondere gaven als jij en ik!’

‘O, geen zorgen,’ zegt Anne-Marie die fanatiek doortypt. ‘Maak er maar wat van, de echte gekken merken er toch niets van. Bovendien heb je veel belangrijkere dingen aan je hoofd. Hoe gaat het trouwens met Fransje?’ Ik voel het bloed naar mijn binnenste schieten. ‘Je hebt het al een eeuwigheid niet over hem gehad.’

‘Prima,’ zeg ik, en ik doe alsof ik aan de batterijen van mijn dictafoon friemel. ‘Niets te melden, alles gaat als een trein.’

‘Aah,’ zegt Anne-Marie, ‘je zit al helemaal in fase twee. Geniet er maar van, want in fase drie komen de kleine ergernissen om de hoek kijken en dan gaan die je vreselijk irriteren.’

Het rode lichtje op mijn telefoon knippert.

Ik neem op.

‘Hallo, met Features.’

‘Hoi, met Becky van de receptie. Er staat hier een man beneden die zegt dat hij voor jou komt.’

‘O, echt? Ik verwacht geen man. Hoe heet hij?’

‘Dat zegt hij niet. Hij zegt alleen maar steeds: “Zie ik er soms uit als een terrorist?” Ik denk dat je beter even kunt komen.’

 

Eerlijk gezegd had mijn pa niet minder op een terrorist kunnen lijken. Zijn overhemd is niet dichtgeknoopt, hij heeft een lange bermuda aan, draagt sandalen met sokken en hij eet een portie friet van de McDonald’s. Hij ziet eruit als een uit de kluiten gewassen tiener.

‘Pap! Wat doe jij nou hier?’

‘Ik kom om jou te zien, natuurlijk. Vind je het niet leuk dat ik er ben?’ zegt hij en hij maakt aanstalten me te omhelzen. Ik geef hem een knuffel, maar zijn omhelzing is slapjes, helemaal geen omhelzing.

‘Tuurlijk wel, maar...’

‘Niet dat ik ook maar een schijn van kans heb om hier binnen te komen. Deze idioten denken blijkbaar dat ik bommen in mijn schoenen heb.’

‘Páp!’ zeg ik tussen opeengeklemde tanden door. ‘Ze doen gewoon hun werk. Dat is standaard beveiliging; iedereen moet zijn naam geven en krijgt een pasje.’

Hij haalt zijn schouders op en gaat door met het eten van zijn frietjes.

‘Tony Jarvis,’ zeg ik tegen Becky, de receptioniste. Ik mime ‘sorry’. Ze glimlacht en geeft me met verwarde blik in haar ogen het pasje.

‘Eh, kom hier maar even zitten, pap.’ Als ik naar een grote roodleren bank in de hal loop kuiert pap achter me aan.

Pap laat een hand gaan over de grote rubberplanten aan weerszijden van de bank.

‘Ze hangen,’ zegt hij. ‘Ze moeten eens gesponst worden en kunnen wat aandacht gebruiken, deze planten.’

‘Oké.’ Ik frons mijn wenkbrauwen. ‘Ik zal het Becky van de receptie wel laten weten. En pap, gaat alles goed? Waar heb ik deze leuke verrassing aan te danken?’

‘Ik wilde je gewoon even zien, meer niet. Ik ben naar de Tate Gallery of Modern Art geweest. Wat een prullen staan daar, vind je niet? Ik kon niets vinden wat ik de moeite waard vond. Er stonden stapels dozen bij de hoofdingang, misschien zijn ze de boel aan het inpakken.’

‘Pap, dat is een kunsttentoonstelling, eentje die de Turner-prijs heeft gewonnen.’

‘Een wat?’ Hij gromt en is niet onder de indruk. Ik kijk hem bezorgd aan. Pa weet precies wat de Turner-prijs is; normaal gesproken is hij erg in cultuur geïnteresseerd.

‘En waar is nu je kantoor?’ vraagt hij, en hij biedt me een frietje aan (dat ik afsla).

‘Vijfde verdieping, precies boven het tijdschrift Gardener’s World . Hé, ik kan een abonnement voor je regelen, als je wilt, voor je verjaardag.’

Hij kijkt dwars door me heen en blijft kauwen. Ik vraag me af of hij me wel heeft gehoord.

‘Tja... Hoe gaat het met mam? En met mam en jou?’

‘O, prima, met mama en mij gaat het prima, het gaat altijd prima,’ zegt hij, zoals hij altijd doet. Ik slaak een zucht van verlichting. Dat mijn ouders zouden gaan scheiden is een van mijn grootste angsten. Maar toch ben ik een beetje ongerust; er is iets ernstig mis met mijn vader.

‘En Ed? Gaat het goed met Ed en Joy en de meisjes?’

‘Hmm,’ zegt pap met zijn mond vol, ‘hou op met al die vragen, alles gaat prima.’

Ik zucht en een poosje zitten we zwijgend naast elkaar.

Dan zeg ik: ‘Pap, luister, even serieus. Het is nogal onverwacht dat je kwam, helemaal alleen, snap je, zonder me eerst te bellen. Ik maak me alleen zorgen, meer niet.’

‘Ik wilde alleen eens een keer wat anders,’ zegt hij. ‘Mag een man niet een beetje variatie in zijn leven als hij daar zin in heeft?’

‘Tuurlijk, pap. Tuurlijk mag dat.’

‘Nou, dan. Dat bedoel ik.’

Vijf minuten later zegt hij dat hij ervandoor gaat, naar dat reuzending dat hij bij de rivier heeft gezien.

‘Nou, zeg maar niet tegen je moeder dat ik ben geweest, oké. Anders maakt ze zich maar zorgen. Beloof je dat?’

‘Oké,’ zeg ik tam. ‘Dat beloof ik.’

Ik kijk naar mijn vaders korte spillebeentjes die naar de uitgang lopen en vraag me af of ik me aan de belofte kan houden die ik net heb uitgesproken.

 

Als ik auto had kunnen rijden was ik nu niet zwanger
titlepage.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_0.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_1.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_2.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_3.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_4.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_5.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_6.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_7.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_8.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_9.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_10.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_11.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_12.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_13.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_14.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_15.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_16.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_17.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_18.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_19.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_20.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_21.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_22.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_23.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_24.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_25.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_26.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_27.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_28.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_29.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_30.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_31.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_32.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_33.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_34.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_35.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_36.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_37.xhtml