24

 

‘Drie weken nadat Eliza was geboren, bekende Nick dat hij tijdens een zakenreis met een Israëlische stewardess naar bed was geweest. “Hoe durf je?” zei ik. “Onze tweede dochter is amper de baarmoeder uit!” Hij keek me aan – ik zat haar op dat moment net te voeden – met een ijskoude blik. “Er waren twee baby’s voor nodig om te beseffen dat ik helemaal geen baby’s wil,” zei hij. Hij draaide zich om en liep weg.’

Camilla, 34, Richmond

 

Gisteren was afschuwelijk. Jim en ik zijn naar een barbecue bij Vicky en Rich thuis geweest; de eerste deze zomer. Gina was er natuurlijk ook, en de gebruikelijke mensen van het werk van Vicky en Rich en een paar buren. Ik weet precies wat Vick zal hebben gedacht. ‘Laten we al onze lieve vrienden uitnodigen, de zon schijnt vast, Rich doet zijn barbecueshirt aan, onderhoudt zijn gasten en dan weet ik weer waarom ik met hem ben getrouwd.’

Juist, nou, het liep niet helemaal volgens plan.

Om te beginnen kwam de regen met bakken uit de hemel. We moesten het doen met gegrilde worstjes die we in de huiskamer van een bordje op schoot aten. Nu Rich niet de rol van roosterkoning kon spelen probeerde hij de rol van supergastheer te spelen, maar slaagde er alleen in om Vicky te irriteren en zich ‘bij iedereen voor schut te zetten door te hard te praten en te lachen’. (Moet zij nodig zeggen... De arme man kan op dit moment niets goed doen. Ik begrijp hem wel.) Uiteindelijk had hij er genoeg van en stommelde naar boven, ongetwijfeld om aan zijn meesterwerk te werken. Om een lang verhaal kort te maken: de sfeer liet al veel te wensen over voordat Jim dronken werd, stomdronken. Erger dronken dan ik hem ooit had gezien.

Ik had het niet erg gevonden als het de finale van het WK was geweest of als hij de loterij had gewonnen of iets anders dat dit soort dronken idiotie rechtvaardigt, maar het was verdomme een doodgewone barbecue, overdag nog wel, en Jim liep door Vicky’s huiskamer te zwalken als die vent uit Shameless .

Op een gegeven moment wilde hij zijn blikje op een tafel zetten, schatte het verkeerd in en viel boven op stille Amanda, de buurvrouw links van Vicky en Richard, die op zijn zachtst gezegd een bloosprobleem heeft. Ze jankte als een hyena, viel opzij tegen de schoorsteenmantel, tegen een vaas aan, die aan diggelen viel. (Ze vond het verschrikkelijk. Jim vond dat een paar seconden lang ook, tot zijn kortetermijngeheugen hem in de steek liet.) Jim kan drinken, begrijp me goed, maar de dronken Jim is meestal een levendiger, ondeugender versie van zichzelf, niet deze wankelende, lallende dronkaard die ik niet herkende.

Het ergste was dat ik me toch verantwoordelijk voor hem voelde. Voordat ik zwanger raakte zou ik hebben gelachen en samen met de nog denkende gasten naar hem hebben gewezen en geroepen ‘goed bezig, Ashcroft!’ Net zoals Gina deed. (Voordat ze hem nog een glas gaf zodat ze hem nog eens extra kon uitlachen.) Maar deze keer had ik het idee dat ik hem moest verontschuldigen, alsof iedereen dacht: en jij hebt hém uitgekozen om jezelf voort te planten? Behalve dan natuurlijk dat het niet zozeer een keuze was, dan wel dat het gewoon zo was gelopen. Niet dat ik op een stoel kon klimmen om die kanttekening luidkeels te kennen te geven.

Vicky was onverstoorbaar, als altijd, en babbelde tegen de wankelende, hikkende gedaante voor haar alsof hij zich doodnormaal gedroeg. Als mensen hem vroegen of hij blij was met de baby, stak hij meestal van wal met een aandoenlijk enthousiasme over hoe groot de baby nu is, dat hij aan zijn eigen tenen kan sabbelen en meer van die nutteloze feitjes die hij leert uit mijn Roze wolk ; maar deze keer reageerde hij met een achteloos schouderophalen. Hij zei: ‘Ik weet nog niet eens waar ik blij mee moet zijn.’

‘Je weet toch waardoor het komt, hè?’ zei Vicky, die me op de overloop even apart nam. ‘Hij is kwaad op je vanwege Laurence, omdat Laurence je in de ikea belde. Kom op! Het is toch duidelijk, hij is jaloers. Mannen bezatten zich altijd als ze jaloers zijn.’

‘Ik denk van niet,’ zei ik, want ik vond dat hij er niet zo makkelijk van af mocht komen. ‘Hij loopt zich al de hele week als een idioot te bezatten en te gedragen. Waarschijnlijk heeft hij zo’n handige prenatale crisis die mannen zo interessant vinden. Het is jammer dat de vrouwen de baby’s dragen en niet dronken mogen worden, anders had ik me die luxe ook wel willen permitteren.’

Daar had ze niet van terug.

Toen ik thuis tv zat te kijken – nadat ik Jim eigenhandig de hele weg naar huis overeind had gehouden en hem op zijn bed had gemikt, waar hij met zijn schoenen aan onmiddellijk in slaap was gevallen – dacht ik na over wat Vicky vandaag had gezegd, en van de week in de Coach and Horses. Oké, die dronken streken – de avond met Gina, met Rotkop en nu op de barbecue – waren allemaal gevolgd op de avond dat hij voor me had gekookt – de avond dat ik niet kon blijven eten omdat ik met Laurence uitging. Plotseling kwam het in me op: zou Gina hem het essentiële detail hebben verteld? Dat ik eigenlijk een afspraakje met Laurence had, en niet gewoon een pizzaatje ging eten met wat vrienden. Een snelle sms bevestigde dat ze het niet had verteld. (Je kunt veel dingen van Gina zeggen, maar, eerlijk is eerlijk, klikken doet ze niet. Per slot van rekening kan zij discretie ook wel waarderen.) Maar ook al had ze dat wel gedaan, oké, dan had ik een huisregel geschonden, maar meer ook niet. Dat is een technisch detail. Hij zou er nijdig om zijn, maar het zou hem geen gebroken hart bezorgen. Het zou zeker niet betekenen dat dit bizarre gedrag een of ander Shakespeareaans blijk van onbeantwoorde liefde is.

De gebeurtenissen van de ochtend erna leveren wat dat betreft de bevestiging.

 

Om tien uur ’s morgens schuifelt Jim de badkamer uit, net als ik erin wil lopen. Helemaal rozig van de warme douche en met de druppels nog aan zijn wimpers.

‘Morgen.’

‘O, morgen,’ zegt hij met een kraakstem, alsof hij is vergeten dat ik hier woon. Als ik dan niet opzij ga: ‘Alles goed?’ Hij zegt het niet onvriendelijk, maar aan zijn strakke glimlachje zie ik dat hij geërgerd is. ‘Wilde je iets zeggen?’

‘Ik? Nee.’

Herinnert hij zich gisteren niet?

‘Ik vroeg me alleen af hoe het met je hoofd ging.’

‘Prima,’ zegt hij met een knik, terwijl de bierdampen uit al zijn poriën slaan. Dan zucht hij en kondigt ernstig aan: ‘Ik denk dat ik moet gaan liggen.’

En dat was het dan. Jim zegt helemaal niets over gisteravond en dus doe ik dat ook niet. Als we elkaar twee uur later, zoals is afgesproken, voor koffie in Uplands Café treffen, gaat hij gewoon zitten. Zijn Adidas-jack helemaal dichtgeritst, zijn haar in een nog creatievere coupe doordat hij met nog nat haar in slaap is gevallen. Nonchalant mikt hij de krant voor me op tafel.

‘Je ziet er na een uurtje slapen een stuk frisser uit,’ zeg ik opgewekt, en bestel een cappuccino. ‘Je ziet er bijna menselijk uit.’ Dan besef ik dat de krant die hij voor me heeft neergegooid helemaal geen krant is, maar een makelaarstijdschrift. Huizen in Zuid-Londen.

‘Er staat wel wat moois in, kijk maar eens,’ zegt Jim langs zijn neus weg, terwijl hij niet eens opkijkt van de kaart die hij zit te lezen. ‘We kunnen komende week wel een paar bezichtigingen doen als je wilt. Ik heb er een paar omcirkeld die me wel iets lijken.’

Mijn mond valt open.

‘O, bedankt.’

Sinds ik bij hem ben ingetrokken, hebben we met geen woord gerept over mijn vertrek. We hebben er theoretisch over gesproken, voornamelijk omdat ik de logistiek niet zag zitten, maar we hebben het niet over een huizenjacht gehad. Nog niet.

Ik sla het krantje open, nog verward door de schok. Het bloed gonst in mijn oren en de woorden in het krantje lopen allemaal door elkaar.

Ik heb geloof ik aangenomen dat we dat op een laag pitje hadden gezet, dat we wisten dat dat iets was wat ik nog moest doen, maar waar we niet over na wilden denken – ik in elk geval niet. Maar bij Jim ligt dat duidelijk anders. Hij staat duidelijk te popelen om van me af te zijn.

Ik kijk naar hem, met zijn benen over elkaar geslagen en haarlokken ronddraaiend. Hij is zich niet bewust van de chaos in mijn hoofd, en het kan hem kennelijk ook niet schelen. Het is niets voor hem om zo bot te zijn.

‘Dus...’ Als ik mijn mond opendoe klinkt mijn stem verstikt. ‘Wanneer denk je dat ik ergens iets moet kopen?’

‘Ergens wat?’ mompelt Jim, die niet echt luistert. Als hij een zwarte koffie bij de serveerster heeft besteld: ‘Nou, het is nu al juli, en je wilt niet in hoogzwangere toestand allerlei dingen moeten bekijken, toch, dus...’ Hij vouwt de kaart dicht en slaat zijn armen over elkaar, ‘... de komende maand of zo?’

Wat is er gebeurd met ‘je mag zo lang blijven als je wilt’? Wat is er gebeurd met de huisregel dat ik op huizenjacht zou gaan ‘als de baby er eenmaal is’ om te vermijden dat het te knus wordt?

Te laat, besef ik, het is voor mij al te knus geworden.

‘Oké,’ zeg ik.

Wakker worden, Tess, je hebt gewoon van alles aangenomen. Echt iets voor jou, jij neemt altijd alles maar aan.

‘Goed idee.’

‘Ik vond die in Camberwell goed klinken,’ gaat Jim verder. Mijn god, hij heeft zelfs huiswerk gedaan.

‘Eetkeuken, grote slaapkamer – dus je kunt er twee van maken, of het is tenminste niet zo vol als je er met de baby moet slapen...’

Ik probeer mezelf in een flat voor te stellen, met de baby – de voedingen, het huilen midden in de nacht. De werkelijkheid verschilt zo sterk van het idee dat je ervan hebt. En ik ben eraan gewend bij Jim te wonen. Sterker nog, ik vind bij Jim wonen heerlijk. Ik vind het fijn om samen met iemand te ontbijten, te koken, iemand die me eraan herinnert de kip te laten ontdooien. Ik ben eraan gewend Jim ’s morgens om radioprogramma’s te horen lachen, aan zijn eerste minutenlange plas van de dag en inslechte smaak wat films betreft. Ik kan me niet voorstellen dat er niemand is om na een dag werken mee te kletsen en niemand die op zaterdagochtend op mijn bed springt alsof we kinderen op een kostschool zijn, of niemand om mee te kibbelen, alsof we getrouwd zijn.

‘Camberwell ligt kilometers verderop,’ zeg ik, terwijl ik tegen de tranen vecht die dreigen op te komen.

‘Nou, het lukt je waarschijnlijk niet om hier ergens iets te kopen,’ zegt Jim. Wat is hij toch verdomde nuchter. ‘Voor 190.000 pond kun je iets overnemen van de sociale woningbouw in East Dulwich, maar in Camberwell kun je met een beetje geluk iets in een leuk klein gebouw krijgen.’

 

‘Jezus,’ zeg ik zuchtend, terwijl we onze spullen bij elkaar pakken om het café uit te lopen. Ik wil graag praten, alsof ik door te praten de plotselinge angst die ik voel kan smoren, de druk kan wegnemen. ‘Zes maanden geleden had ik me in geen miljoen jaar kunnen voorstellen dat ik alleenstaande moeder zou worden. Als je tegen me gezegd zou hebben dat ik in mijn eentje een flat voor de baby en mij zou kopen, dan had ik je vierkant uitgelachen!’ Ik probeer ontspannen te klinken, maar zo voel ik me vanbinnen allerminst.

‘O,’ zegt Jim. ‘Je meent het.’

Ik ga door.

‘Echt, eerlijk, ik dacht dat dat alleen andere mensen overkwam, alleenstaand ouderschap, snap je, en ik kan je wel vertellen: die grietjes die in die sociale woningbouw wonen en zwanger zijn van types die even een wip hebben gehad en...’

Jim snuift. ‘En wie ben jij dan wel?’ zegt hij. ‘De koningin?’

‘Je snapt wel wat ik bedoel,’ zeg ik, maar hij slentert naar de deur. ‘Ik zeg alleen maar wat ik denk.’

We lopen naar North Cross Road, alles voelt zwaar aan en ik vind het moeilijk om hem bij te houden.

Bij de zaterdagmarkt staan we stil omdat ik twee brownies koop voor de waanzinnige prijs van twee pond per stuk, in de hoop hem op te beuren, misschien kunnen we ze later opeten, ’s middags bij de thee, stel ik voor.

‘Misschien,’ gromt hij, ‘als ik klaar ben met mijn werk.’

We hebben ze net betaald en slenteren weer naar huis, intussen stellen met kinderwagen ontwijkend die daar met opzet lijken te lopen en die ons doorhebben als de plaatselijke bedriegers. Dan zie ik een stel naar ons toe lopen waarvan ik weet dat ik hen ken, maar pas als ze voor mijn neus staan, besef ik dat het Rachel en Alan zijn met Tilly in haar wagen.

Vooral in het geval van Rachel is het geen wonder dat ik haar niet herken. Weg is de trendy jurk en het verzorgde uiterlijk met glanzende haren. In plaats daarvan een joggingbroek en een verbleekt T-shirt. Maar ze ziet er nog steeds mooi uit en ze lacht nog steeds, dolgelukkig. Ze is duidelijk niet zo’n meisje dat er altijd perfect moet uitzien.

‘Hé, hallo!’ zeg ik, en ik kus haar op de wang. ‘Hoi, Alan.’

Alan knikt.

‘Jim, dit zijn Rachel en Alan. Degenen die ik bij de bushalte heb leren kennen, de Rachel met wie ik laatst koffie heb gedronken. En dit is Tilly, haar dochter, echt een schatje. Ik heb haar nog geen enkele keer zien huilen.’

‘Dus, eh...’ Rachel knikt naar Jim. ‘O, sorry! Ja!’ Ik glimlach verlegen omdat ik snap waar ze op aanstuurt. ‘Dit is Jim, de Jim die de vader van mijn kind is.’

‘Hoi,’ zegt Jim met een glimlach; hij is dit soort bizarre introducties nu wel gewend. ‘Jee, het is wel een schoonheid, hè?’ zeg hij, terwijl hij een blik werpt op Tilly die met wijd open ogen in haar wagen zit. En aan de manier waarop hij uit zijn nurkse stemming komt is te merken dat hij het echt meent.

We babbelen even, het gesprek komt op de bevalling (bij mensen met kinderen is dat onvermijdelijk): zevenentwintig uur weeën, een slagveld in de verloskamer, Rachel die dacht dat ze dood zou gaan. (Wat mij sterkt in mijn besluit om bij de eerste weeën te vragen om algehele verdoving.)

‘Ze deed het geweldig, hè, schat?’ zegt Alan met ogen die gloeien van trots. Rachel schudt verlegen haar hoofd.

‘Echt, als je haar een kind op de wereld ziet zetten, dan heb je zoiets van, wauw, vrouwen zijn ontzaglijk sterk,’ zegt Alan tegen Jim.

‘Hij weet nog niet eens of hij erbij wil zijn, hè, Jim?’ zeg ik, en ik stoot hem aan. Jim zegt niets. Ik ben een beetje teleurgesteld.

‘Je zou gek zijn om dat te missen. Je moet bij de bevalling zijn! Ik bedoel, zelfs al is het niet mooi om te zien; waarschijnlijk hoef je een poosje geen seks!’

Rachel lacht zenuwachtig, Jim en ik lachen uit beleefdheid mee en ook uit iets anders wat veel ingewikkelder is. ‘Maar ik had het voor geen goud willen missen. Het mooiste moment in mijn leven.’

Ze vertellen over de gekte van die eerste paar dagen, het slaapgebrek, de allesoverheersende liefde waarvan Rachel zegt dat die haar volledig heeft overrompeld. Ze zijn eerlijk en positief, maar wat me nog het meest opvalt is dat ze al zo’n eenheid zijn. Het ene moment een stel, het volgende een gezin.

We nemen afscheid, steken over om naar huis te gaan, maar ik ben er met mijn hoofd niet bij. Ik loop te malen en te denken. Ik had er niet echt over nagedacht of Jim bij de bevalling zou zijn – ik had aangenomen van wel, maar als hij nu eens niet wil? Wil ik zelf dat mijn vriend me in die toestand ziet? Overal bloed en waarschijnlijk met sluitspieren die het opgeven? Maar dan, het alternatief – want ik zie het echt niet zitten om mijn moeder te laten komen – lijkt me zo troosteloos, zo eenzaam. Ineens lijkt alles een beetje eenzaam. Er verspreidt zich een onrust door mijn buik, het gevoel dat ik nergens echt bij hoor.

Ik wil gewoon blijven praten.

‘Rachel en Allen zijn aardig, hè,’ zeg ik.

‘Ja,’ zucht Jim. ‘Van hem weet ik het nog niet, maar zij is een schat.’

‘En de baby was schattig.’

‘Een dotje,’ zegt Jim.

‘Maar ze zien er wel uitgeput uit, vind je niet?’

‘Ja,’ lacht Jim, maar ik hoor dat het hem niet echt boeit. ‘Uitgevloerd.’

We komen thuis, doen het tuinhek open. In de voortuin vormt zich een wolk die het er helemaal donker maakt. Ik denk almaar aan hoe ze met zijn drieën overkwamen, en onwillekeurig denk ik aan ons; dat wij zo niet zullen lopen, dat wij geen gezin zullen vormen. Ik probeer me Jim in het ziekenhuis voor te stellen, probeer me die eerste paar nachten met de pasgeboren baby voor te stellen, ieder in onze eigen slaapkamer, maar het lukt me niet. Ik denk aan hoe ik me kinderen krijgen had voorgesteld, maar dat was zeker niet zó.

Jim zoekt in de voortuin naar de voordeursleutels. Ik sta daar voor het eerst te denken dat ik eigenlijk niet naar binnen wil.

Blijf praten.

‘Ze leken echt verliefd, saamhorig, snap je, in aanmerking genomen dat ze een baby’tje hebben.’

Jim laat ons binnen en schakelt het inbraakalarm uit.

‘Ja,’ zegt hij, ‘het zag er hecht uit.’

‘Die baby, die boft maar,’ verzucht ik. Jim slaakt ook een zucht, maar dan anders.

‘Om te beginnen heeft ze wat uiterlijk betreft al een enorme voorsprong.’

Jim mikt de sleutels op tafel, trekt een kastje open en pakt een glas.

‘Stel je voor hoe het is om zulke knappe ouders te hebben!’

Hij draait de kraan open, laat het glas vollopen en drinkt het in één keer leeg.

‘Het komt niet vaak voor dat je ouders ziet die zo verliefd zijn. Ik voelde me heel geborgen bij mijn ouders, maar voor ons kind...’

‘Tess, in godsnaam!’

Jim zet het glas met een klap neer. Ik schrik me kapot.

‘Hou in godsnaam je mond!’

Verbijsterd kijk ik hem aan.

‘Waarom blijf je maar doorgaan?’

Hij draait zich om, en de tranen springen in mijn ogen.

‘Ja, huil jij maar, toe dan.’ Hij legt zijn hoofd in zijn handen. ‘Het gaat allemaal om jou, hè. Nooit om iemand anders. Je snap er niets van, hè?’ Hij kijkt me woest aan.

‘Waarvan? Sorry, waarom ben je zo boos op me?’

‘Je haalt alles helemaal door het slijk, onze baby, deze zwangerschap, je vergelijkt ons altijd met andere mensen.’

Ik sta er verward bij.

Hij stormt door naar de zitkamer, pakt mijn boek De roze wolk en gooit het op de grond.

‘Heb je het gelezen?’ roept hij.

‘Ja, dat weet je toch,’ zeg ik.

‘Heb je al die verhalen gelezen?’

‘Ja!’ zeg ik verdedigend, ‘natuurlijk.’

‘Zit er één volmaakt verhaal tussen?’

Ik kan geen antwoord geven, ik huil te hard.

‘Want dat zijn ze niet, toch? Geen van alle. Ze bewijzen geen van alle die theorie van jou dat iedereen het perfect doet, behalve wij. Nou, jij weet er niets van, Tess, jij weet niets over het echte leven, en dat verbaast me, gezien de mensen met wie je elke dag voor je werk praat. Dit kind krijgt in elk geval een vader.’

‘Een fantastische vader,’ zeg ik, en ik loop naar hem toe, maar hij wendt zich af.

‘Ik wil dit kind tenminste. Weet je het van mijn vader?’

‘Wat? Dat hij dronk?’

‘Dat hij mijn moeder tot moes heeft geslagen?’

‘Sorry, ik wist niet...’

‘Waar mijn zus en ik bij waren?’

Ik doe mijn ogen dicht.

‘Het spijt me,’ zeg ik. ‘Ik had niet... je hebt me nooit verteld...’

‘Bij jou zat het wel goed, Tess, met je vader die echt van je houdt, die vindt dat jij het mooiste bent sinds de uitvinding van gesneden brood. De mijne was een rasetter, hij vond drank belangrijker dan zijn gezin. Daarna heeft hij de benen genomen en is nooit meer teruggekomen. Dit is mijn kans, snap je dat dan niet?’

Hij staat nog te schreeuwen, maar zijn stem breekt.

‘Mijn kans om het niet te verknallen, om anders te zijn dan mijn pa. Toen jij vertelde dat je zwanger was, was het verdomme de mooiste dag in mijn leven, maar jij ziet alles negatief, jij zet overal een domper op. Omdat het niet helemaal perfect is.’

Ik probeer iets te zeggen, maar vind mezelf zo stom dat ik niets kan bedenken. Tot mijn ontzetting barst Jim in tranen uit. Hij staat daar maar te trillen als een kleine jongen. Ik loop naar hem toe. Ik wil hem nu dolgraag in mijn armen nemen. Ik wil alles terugnemen, ik wil opnieuw beginnen.

Ik doe nog een stap en strek mijn armen uit.

‘Nu niet,’ zegt hij, en dan loopt hij de kamer uit. Tien seconden later hoor ik de deur van zijn slaapkamer dichtslaan.

 

Ik sta in de keuken en het bloed ruist in mijn oren. Ik sta als aan de grond genageld en walg van mezelf. Wat ben ik toch een trut. Een ongelooflijke trut. Hoe kan ik nou zo’n bord voor mijn kop hebben?!

Ik pak mijn boek van de grond, leg het op de keukentafel en loop de zitkamer in. Ik ga op de bank liggen en doe mijn ogen dicht. Ik hoor een vliegtuig overvliegen, maar boven blijft het muisstil. Dan doe ik mijn ogen dicht, klem ik mijn kaken op elkaar en komen de tranen. Tranen van zelfverachting. Ik denk aan Jim in zijn kamer, sla mijn armen om mezelf en stel me uit alle macht voor dat ik Jim vasthoud.

Ik moet zijn ingedommeld, want als ik mijn ogen opendoe, zit Jim op de bank.

‘Hallo,’ zegt hij. ‘Ben je in slaap gevallen?’

Ik knipper met mijn ogen. ‘Ik ben vast in slaap gesukkeld.’

‘Het spijt me, Tess.’

‘Nee, Jim, alsjeblieft. Het spijt mij, heel erg. Ik had geen idee hoe ik overkwam.’

‘Ja, maar ik had niet zo tekeer moeten gaan, het was overdreven en oneerlijk van me. Hoe kon jij dat nu allemaal weten? Zelfs ik was het vergeten.’

Een poosje zeggen we niets. Bij de buren wordt muziek aangezet, en dan haalt Jim diep adem en begint te praten.

‘Ik mis hem,’ zegt hij. ‘Dat is het, denk ik. Ik heb dat nooit tegenover mezelf toegegeven, maar ik besef dat het zo is.’

‘Je vader, bedoel je?’

‘Ja, die. Hij was een ongelooflijke eikel, maar hij bleef mijn vader. En hij was niet altijd zo,’ vertelt hij verder. Ik laat hem maar praten. ‘Het kwam door de drank, daarvóór was hij best een leuke vader.’

‘Wat voor iemand was hij dan?’ vraag ik.

‘Gewoon. Hij nam me mee om te vissen en naar het park, een balletje trappen, jongensdingen, hè? Maar toen het drinken echt begon, ik weet niet, veranderde hij van de ene dag op de andere. Ineens kon het hem allemaal niets meer schelen: het leven, wij, alles.’

‘Dat moet heel moeilijk voor je zijn geweest.’

‘Ik was nog maar een tiener. Ik kon er toen nog niets mee, denk ik. Ik was gewoon... ik weet het niet... verward en kwaad op hem.’

‘Dat zal niemand verbazen.’

We zitten een uur te praten en Jim stelt zich open zoals hij nog nooit heeft gedaan. Hij vertelt dat zijn vader vaak in de kleine uurtjes thuiskwam. Jim was de klank van het dronkenmansgelal, dat hij door zijn slaapkamerraam hoorde, gaan vrezen. Hij vertelt dat hij zijn vader vaak van de keukenvloer kon opvegen en daarna naar het geschreeuw in de slaapkamer naast de zijne luisterde. Hij vertelt over de keer dat hij zijn vader een stalen lamp naar zijn moeder zag gooien en dat het ding een snijwond in haar slaap maakte. Ik luister ontzet; hij praat en praat. Daarna, als hij uitgepraat is, eten we de brownies en Jim lacht een beetje verlegen omdat ik me nu wel erge zorgen zal maken over de baby, nu ik weet uit wat voor nest de vader komt (doe ik niet). Dan zegt hij: ‘Laten we ergens heen gaan.’

‘Waarheen? Hoe bedoel je?’

‘Laten we naar de kust gaan, naar Whitstable, gewoon een B&B boeken.’

Zijn gezicht licht op omdat hij raadt wat ik denk.

‘Met twee bedden natuurlijk, kijk me niet zo aan!’

 

Als ik auto had kunnen rijden was ik nu niet zwanger
titlepage.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_0.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_1.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_2.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_3.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_4.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_5.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_6.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_7.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_8.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_9.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_10.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_11.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_12.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_13.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_14.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_15.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_16.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_17.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_18.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_19.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_20.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_21.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_22.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_23.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_24.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_25.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_26.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_27.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_28.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_29.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_30.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_31.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_32.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_33.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_34.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_35.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_36.xhtml
Als_ik_auto_had_kunnen_rijden_split_37.xhtml