4
‘Toen ik mijn huwelijksbelofte deed: “In ziekte en gezondheid”, had ik niet kunnen weten hoezeer die op de proef zou worden gesteld. Maar toen ik Howard verbonden en bebloed in het ziekenhuis zag liggen, zijn gezicht onherkenbaar door de brandwonden, bestond er bij mij geen enkele twijfel dat hij nog steeds mijn Howard was. Freddie is drie weken nadat de bom viel geboren, en het is vreselijk moeilijk geweest. Maar zelfs nu, als ik naar mijn jongens kijk, zie ik alleen maar dat ze als twee druppels water op elkaar lijken.
Dee, 32, Londen
Ik loop met grote passen het atrium van Giant Publishing in en heb wonder boven wonder nog veertien minuten over. Zestien over negen en nu al lijkt het er op Piccadilly Circus, maar dan met meer glamour.
Ik stap met twee anderen de lift in: de ene is Justine Lamb, de andere is Brian Worsnop, de hoofdredacteur, bezitter van het laagste voorhoofd in de geschiedenis van de mensheid, die op dit moment erg luidruchtig een Ginster’s Scotch Egg staat weg te werken.
Hij kijkt me stralend aan, waarbij ik de stukjes worst tussen zijn tanden kan zien zitten.
‘Was super afgelopen vrijdag, hè? Jij zag er wel heel vrolijk uit, om het maar zachtjes uit te drukken, vooral toen je die...’
‘Ja, oké Brian.’ Ik glimlach stijfjes. Justine Lamb hoeft niets te weten over mijn dronken imitaties van Blanche Jewell, onze MD, compleet met een enorm kunstgebit.
Ik kreeg mijn baan als schrijver voor het tijdschrift Believe it! in 2003, zodra ik terugkwam van wat een behoorlijk traumatisch jaar reizen was geweest. Het was de minst prestigieuze titel in de portfolio van Giant Publishing, en de redacteur was Judith Hogg, een vrouwelijk gewrocht met kippenborst dat geen greintje inlevingsvermogen kon opbrengen, al hing haar leven ervan af. Maar goed, het was een baan in de journalistiek en met verhalen als Ik ben mijn neus kwijt maar heb aan de liefde geroken kon ik er de humoristische kant wel van inzien. Nu ik dagelijks mensen interviewde die zo’n vreselijk leven hadden, kon ik er niet omheen dat mijn eigen leven misschien nog niet zo slecht was. Het was een perfecte afleiding als je liefdesverdriet had. Om Laurence Cane.
Ping! De deur van de lift gaat open en ik loop naar buiten, een poel zonlicht in die het kantoor in een oranjeroze gloed dompelt.
‘Morgen, Tess.’
‘Morgen, Jocelyn.’
Jocelyn, onze receptioniste, komt uit Perth in Australië. Ze heeft een knalrode bob die om haar gezicht zwiept als ze loopt of zelfs maar beweegt (wat voornamelijk komt door een schokgolfeffect dat wordt voortgebracht door haar afmetingen) en een achterwerk zo breed als haar geboorteland.
Volgens mij kan ik dat wel zeggen zonder
discriminerend te klinken omdat Jocelyn zich absoluut niet schaamt
voor haar lichaam. Ze accentueert zelfs haar ‘vrouwelijke
welvingen’ met mouwloze, kipfiletonthullende shirtjes met
opzichtige prints en strakke, witte,
cellulitisbenadrukkende broeken.
‘Mag ik zeggen, Tessa, dat je er vandaag fintistisch uitziet,’ jubelt ze, en ze zet haar tanden in een ham-kaascroissant. ‘Misschien weer een afspraakje vanavond, een leuke jongen op internet gevonden?’
Sinds ik de ernstige fout heb gemaakt Jocelyn te vertellen dat ik een afspraak had met een knul van Match.com heeft ze me deze vraag gemiddeld twee keer per week gesteld.
‘Nee, vanavond niet, Jocelyn,’ zegt ik, terwijl ik mijn jas ophang. ‘Ik doe ook geen mannen via internet meer, die zijn alleen maar bezig met skydiven en bungeejumpen, als je de foto’s mag geloven.’
‘Groot gelijk,’ zegt Jocelyn. ‘Ik heb ook nooit van adrenalinesporten gehouden.’
Als ik achter mijn bureau zit, hoor ik Anne-Marie aan iemand aan de telefoon de laatste update geven van de soap Veganistische Vriend. ‘Als ik een sandwich met bacon heb gegeten wil hij me niet eens kussen, snap je,’ zegt ze trots. Haar in pantykousjes gestoken voeten liggen op haar bureau. ‘Zó serieus is hij ermee.’
Ik zwaai even naar haar, en zij zwaait terug. Ik zet mijn pc aan en zie op mijn telefoon een rood lichtje knipperen.
‘U hebt twee berichten,’ zegt de computerstem.
Piep.
‘Hé, hoi... is dit het nummer van Tess? Met Keely. Je bent vorige week bij ons thuis geweest om Dean en mij te interviewen. Dean had net een fles Asti voor me gekocht tegen de zenuwen en nu maken we ons zorgen dat iedereen erachter komt...’
O jee. Weer zo eentje die tot inkeer komt. Je zou denken dat als het bandje loopt en de fotograaf erbij komt, mensen wel beseffen wat de gevolgen kunnen zijn voordat ze tegenover de nationale pers uit de school klappen over de penisverlenging van hun vriend.
Volgende!
Ik probeer me te concentreren, maar mijn gedachten aan Laurence lijken net vlinders die door mijn hersens fladderen.
Een bericht van een vrouw uit Dudley. Haar man weegt een dikke 270 kilo en is aan het bed gekluisterd, kunnen we iets doen om zijn leven te redden?
‘Voor ik het verknalde,’ zei hij. Die woorden blijven maar in mijn hoofd rondzingen. Oké, er was een kort moment waarop ik hem wel wat had kunnen aandoen – het is niet meer dan eerlijk dat hij een beetje heeft geleden; na wat hij me heeft aangedaan. Maar dat was twee jaar geleden; bovendien, laten we eerlijk zijn, ik heb het ook verknald. Als ik niet zo snel weg was geweest, als ik geen Tess-speciaal had gedaan en hem was gesmeerd op wereldreis in de veronderstelling dat alles koek en ei zou zijn als ik terugkwam, dan waren we nu misschien bij elkaar geweest, getrouwd met misschien wel een baby in het vooruitzicht.
Op het lijstje op mijn pc staan zeventien dingen die ik moet doen, maar ik kan alleen maar dagdromen. Als ik terugkijk op mijn tweeënhalf jaar met Laurence besef ik dat de kreet ‘stel dat’ door het hele tijdperk heen galmt. Stel dat ik naast mijn hart ook mijn hersens had gebruikt, stel dat ik niet zo naïef was geweest, stel dat ik dunner was geweest, bescheidener, exotischer. Stel dat ik bijvoorbeeld niet was betrapt tijdens een nummertje met Laurence Cane toen ik hem net had leren kennen? Door zijn moeder. Op háár tuinfeestje. Misschien was het een relatie met een slecht gesternte.
Ik wijt het aan de zon. En aan zijn ruimdenkende ouders die ons voorzagen van een onophoudelijke stroom Beaujolais. (Mijn ouders zouden op zijn best twee dozen goede Asda hebben geleverd ‘en als die op is, is het op, Tessa’.) Tegen drie uur in de ochtend ging iedereen naar huis en lag Gina knock-out op de slaapbank in de logeerkamer. Dus we waren met z’n tweeën over en zaten aan de keukentafel te kletsen en te drinken.
‘Ik vind je moeder echt cool,’ zei ik met dikke tong en met mijn ongeveer tachtigste glas wijn in mijn hand en mijn tanden zo zwart als die van een zwerver. ‘Zo exotisch en bohemien.’
Laurence lachte. ‘Dat zegt iedereen,’ zei hij. ‘En inderdaad, volgens mij is ze dat ook.’ Toen zweeg hij, aarzelde en zei: ‘Maar ze is niet zo cool als jij.’
Op dat moment draaide hij zich naar me om, legde zijn handen om mijn gezicht en begon me hartstochtelijk en dringend te kussen. ‘Jij bent grappig,’ zei hij.
‘Grappig?’
‘Ja, en best sexy, ik moet om je lachen.’
Ik wist niet goed wat ik daarvan moest maken, maar wat maakte het uit? Ik zat te vozen met de dubbelganger van Thierry Henry.
Hij stak zijn hand in mijn shirtje en legde hem op mijn borst. ‘Kom eens hier,’ fluisterde hij, en hij keek me aan met ogen die zeiden wat hij met me wilde doen. Toen zat zijn hand opeens in mijn beha en trok hij me naar zich toe. We kusten elkaar, wilder deze keer en onze tongen verkenden hongerig elkaars mond; warme, vochtige adem op mijn huid. Hij gebaarde dat ik mijn armen in de lucht moest steken en trok mijn shirtje uit. Hij trok mijn beha uit. Niet met onhandig gefriemel, maar in één vloeiende, geoefende beweging, alsof vrouwen uitkleden dagelijkse kost voor hem was.
Daarna trok hij me omhoog, zonder zijn lippen van de mijne te halen, legde zijn handen om mijn middel en tilde me op om me voor zich op de tafel te zetten. Zijn grote, warme handen verkenden me: mijn schouders, mijn nek, mijn buik; de zenuwen in mijn kruis waren nu klaarwakker.
‘Moeten we dit wel doen?’ Met ogen die glansden in het licht van de lamp keek ik hem aan.
‘Wil je niet?’
‘Ja ja, natuurlijk wil ik!’ zei ik, wat er veel gretiger uit kwam dan ik had verwacht.
‘Nou, dat is mooi,’ zei hij, en hij keek me van onder zijn waaierwimpers aan.
Hij streek mijn haar uit mijn gezicht en duwde me achterover op de tafel, waarbij hij me bleef aankijken.
‘Hou op!’ giechelde ik. ‘Misschien komen je ouders zo beneden, of horen je broers het!’
‘Nou en?’ zei hij. ‘Dat kan me geen bal schelen.’
Hij ritste mijn broek open en ik trok met trillende handen de zijne open. We bedekten elkaars gezicht en nek met kussen en hij liet zijn hand door mijn haar gaan, duwde het uit mijn gezicht en kuste me weer. Toen speelde hij met zijn tong over mijn tepels en lag ik half te kreunen, half te lachen terwijl ik hem in me trok. We gingen op de enorme eiken tafel tekeer als hamer en aambeeld en ik had al geconcludeerd dat het waar is wat ze over Franse mannen zeggen. De lamp boven ons wiegde mee op ons ritme, en ik voelde me net Vanessa Paradis in zo’n sexy nachtfilm. En toen...
‘Putain de merde Maman! Qu’est-ce que tu fou?’
Omdat ik een cursus Frans deed, wist ik dat dat vrij vertaald betekende: waar ben jij goddomme mee bezig?
Toen sprong Laurence van me af en zwaaide zijn stijve in het rond als een ongenode derde en trok hij zijn broek omhoog.
‘Ooo la la.’ Ik hoorde de duidelijke afwezigheid van humor in de stem van zijn moeder. En zag die ook in haar gezicht. Ze stond voor onze neus. ‘Het is drie uur in de ochtend. En je hebt een slaapkamer waar je heen kunt. Jezus, Laurence, toon eens wat respect.’
En toen zei ik iets gruwelijk doms, en tot op de dag van vandaag weet ik niet wat me heeft bezield.
‘Merci beaucoup!’ riep ik haar na. Zomaar. Het was niet grappig bedoeld. Ik ging door de grond.
‘Wat zei je nou weer?’ vroeg Laurence ongelovig. Hij bekeek me eens goed, alsof hij het net een halfuur met een mutant had staan doen.
Maar ik kon niets uitbrengen. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht.
Bij die herinnering draait mijn maag zich om. Ik kijk weer in mijn inbox en daar staat het.
Van: Lcane@blackberry.co.uk
Aan: tess jarvis@giant.co.uk
Ik vroeg me af, nu we onze kleren terughebben, of je morgen iets te doen hebt?
Nu niet meer!
Ik kom terug van mijn lunch, nadat ik de e-mail en het hele stomerijscenario woord voor woord aan Anne-Marie en Jocelyn en zo’n beetje het hele kantoor heb opgedist, en dan voel ik de grommende trilling van een sms-je in mijn zak.
Het is Jim.
Warren. Morgen huisfeestje. Hou het vrij.
Is dat verwaand of niet? Nu kan ik mijn gram halen. Ik sms:
Sorry, gaat niet. Heb spannende date met sexy ex. Ha! Heb je niet van terug, hè? One all . Ik heb zelf ook nog een sociaal leven.
Onmiddellijk gaat mijn mobieltje. ‘Jim’ staat er op de display.
‘Dat vind ik nou flauw,’ zegt hij.
‘Hoezo?’
‘Een oud vriendje uit de kast halen. Dat telt volgens mij niet.’
‘Sorry, ik wist niet dat het een wedstrijd was!’ zeg ik lachend.
‘Jij bent ermee begonnen. Jij begon met “one all”.’
Zo doet Jim altijd tijdens schoolvakanties. Te veel vrije tijd, dan wordt hij heel kinderachtig.
‘Het is een date, toch?’ zeg ik. ‘Het is een man, ja? Hij ziet mij zitten, ik zie hem zitten, da’s toch leuk?’
‘Prima, het is alleen dat... kijk bijvoorbeeld eens naar je goede vriend Jim. Niet iemand die zich behelpt met het opgraven van oude vlammen als hij zin heeft in een beetje actie. Ik ben de wereld rondgereisd in naam van de romantiek en heb een Italiaanse kanjer gevonden die me eersteklas accommodatie in chique hotels kan bieden zonder dat ik ergens aan vastzit.’
‘Annalisa heeft jou gevonden, weet je nog? Lijkbleek, omdat je net in Rimini in een vuilnisbak had staan kotsen.’
‘Ze wist niet dat ik net in een vuilnisbak had gekotst.’
‘Dat lijkt me sterk, dat kon ze vast wel ruiken.’ (Uiteindelijk verlaag ik me altijd tot Jims niveau.)
‘Nee, ik heb me als een heer gedragen en ook nog voor haar koffie betaald en bovendien viel ze voor mijn noordelijke charme en rappe humor.’
‘Dat zal wel.’
‘Ja, dat zal wel. Maar ik bedoelde eigenlijk: ik dacht dat je de pest had aan Laurence.’
‘Waarom denk je dat het Laurence is? Ik weet dat het moeilijk te geloven is, maar ik heb nog andere vriendjes gehad, hoor.’
‘Geen vriendjes die jij sexy ex noemt.’
Ik sputter tegen, maar Jim heeft gelijk. Ik zou geen van mijn andere exen sexy ex noemen. Niet omdat ze helemaal niet sexy waren (ik maak mezelf graag wijs dat ik voor sommige dingen in het leven de lat hoog leg), maar omdat Laurence dé sexy ex was. De ware. Of degene waarmee ik dat het dichtst heb kunnen benaderen.
‘Maar goed,’ ga ik verder met een heel subtiel triomfantelijk gevoel omdat Jim zelfs maar over mijn relaties uit het verleden heeft nagedacht, genoeg om dit te kunnen constateren, ‘ik heb nooit gezegd dat ik de pest aan hem heb.’ Of wel? Hij heeft mijn hart gebroken; ik was er een poosje kapot van. Oké, misschien heb ik hem een poosje de grond in gewenst, maar ik heb nooit echt de pest aan hem gehad. ‘We waren jong en ik verwachtte te veel. Maar dat is alweer duizend jaar geleden. Gun de man het voordeel van de twijfel.’
‘Ik heb niets tegen Laurence,’ protesteert Jim. ‘Jij was van streek door zijn toedoen, of ben je die avond vergeten dat je terugkwam van je reis en eiste dat ik langskwam, toen je in een halfuur een fles wijn had gedronken en je zo’n beetje zelfmoordneigingen had? Waarom denk je dat hij is veranderd? Dat bedoel ik.’
‘Jezus, Jim. Het is maar een afspraakje. Hij heeft me niet ten huwelijk gevraagd.’
‘Oké. Nou dat is dan in orde,’ zegt Jim nu opgewekt. ‘Veel plezier en zorg ervoor dat je die ouwe Cane een goeie beurt geeft.’
Ik hang op, loop glimlachend terug naar mijn werk. Soms is Jim echt een rare.
Ik sms Gina ‘hoe is het met de kwaaie kater?’ Dan kijk ik op mijn horloge. Zeven voor één. Officieel heb ik nog zeven minuten pauze. Maar in zeven minuten kan er een hoop gebeuren. Ik loop naar de damestoiletten en dan valt mijn blik, ik weet niet waarom, misschien komt het door mijn vrouwelijke intuïtie, op iets in mijn tas. Tussen de buskaartjes en folders over culturele evenementen waar ik nooit aan toekom, glinstert de blauwe verpakking van de andere zwangerschapstest uit het pakket van twee dat ik heb gekocht me toe vanaf de bodem van mijn tas. Ik ben niet zwanger, dat kan niet, de test was negatief. (Shelley Newcombe vertelde me op de middelbare school dat je na een negatieve nooit positief kunt zijn.) Maar hij heeft me vijftien pond gekost en ik hou niet van verspilling. Daarom loop ik een wc-hokje binnen en haal hem tevoorschijn. Het is niet zozeer een bewuste beslissing als wel een opruimactie, net zoals je misschien die ene overgebleven Kit-Kat zou eten waar je bureau zo rommelig door leek. Ik plas op het staafje en leg het boven op de toiletrolhouder. Ik denk nergens aan, ik doe het gewoon. Dan zet ik de timer van mijn horloge op twee minuten.
1:50
Dit slaat nergens op, ik heb zelfs pms : pijnlijke borsten, uitgeput, kortaangebonden, het hele verhaal.
1:30
Maar niet ongesteld, daar kan ik niet omheen. Ik ben een week over tijd. Ik ben nooit een week over tijd.
1:00
Maar ik sta wel te stressen, daar kan ik ook niet omheen en waarschijnlijk word ik twee seconden na deze test ongesteld (en is mijn mooiste slipje naar de knoppen, zo gaat dat altijd).
0:45
Ik werp een blik op de test, jaja, dat dacht ik al.
0:30
Twee lijntjes. Wat heb ik toch een hekel aan geldverspilling, vooral als hij voortkomt uit paranoia.
0:25
Misplaatste, neurotische paranoia.
0:14
Ik pak de test en scheur wat wc-papier af – ik wikkel hem er nu in, om hem in de prullenbak te gooien.
0:10
Maar dan valt het licht erop – en stokt de adem in mijn keel.
0:08
Dat kan toch niet? Nee, toch? O, god. Zeg dat het niet kan!
0:06
Ik krijg braakneigingen, ik slik en haal diep adem, blaas langzaam uit en kijk weer.
0:04
Het staat er nog.
Het is er nog steeds...
Een kruis, een blauw kruis verdomme! Ik ben zwanger, ik ben verdomme zwanger!!! en ik krijg nauwelijks adem – help! – mijn longen willen niet uitzetten, en het enige wat tot me doordringt, afgezien van dit gevoel, is een enorme toevloed van bloed naar mijn hoofd...
Als het niet opeens spitsuur in de toiletten was, zou ik nu misschien veel meer geluid maken. Maar ik hoor dat iemand in het hokje naast me haar neus snuit, en ik weet – zelfs dat doet ze op haar eigen speciale manier – dat het Anne-Marie is, dus ik doe het niet, ik geef geen kik. Ik blijf waar ik ben, met mijn hand voor mijn mond geslagen, mijn wereld zojuist op zijn kop gezet, terwijl ik nog met één nagel aan het randje hang te bungelen.
Mijn eerste zorg (wat in elk geval wijst op veelbelovende moederlijke impulsen) is dat ik wat er ook in mij woont grondig heb geconserveerd met de alcohol die ik gisteravond op heb, de sambuca’s op Gregs verjaardagsborrel, de drugs. Shit, de drugs! Ik heb gisteravond met Gina een joint gerookt en word nu overvallen door een wurgend schuldgevoel, een schuldgevoel waar ik absoluut niet op ben voorbereid. En dan komt de schok, hij komt als een dreun aan. Schok, schuldgevoel, schok, wat voel ik in vredesnaam? De emoties lijken over me heen te spoelen als genadeloze golven ijswater die me tegen de deur van het hokje duwen en me de adem benemen.
Ik hoor iemand doortrekken, handen wassen en daarna het geslof van Anne-Maries henneplaarzen en het kraken van de deur als hij achter haar dichtvalt. Ik onderga een heel scala aan emoties, maar wat voor emoties eigenlijk? Ben ik blij? Is dit geluk wat ik voel? Of is het afschuw? Ik weet het niet. Ik kan niet denken.
Ik hou de test in mijn hand, haal trillend adem, heb zweethanden en ben plotseling heel erg boos. Boos omdat de andere test me heeft voorgelogen, nog bozer dat ik het zover heb laten komen – zwanger worden, en nu ben ik boos omdat ik er zo slecht op reageer.
Dan bedenk ik iets. Dit kan niet kloppen. Nee, het moet de alcohol van afgelopen weekend zijn waardoor de test positief uitvalt. Net als bij lakmoespapier. Maar ik klamp me natuurlijk vast aan een strohalm; ik geloof het niet echt. Bovendien fluistert mijn intuïtie me in dat ik zwanger ben. Ik voel me anders. Op dat moment is het of het hele wc-hokje waarin ik sta rondtolt en wordt vervormd, alsof alles wat ik ooit heb geweten, alles wat ik ooit heb ervaren, het gevoel mezelf te zijn, wordt uitgewist, en ik voel me waanzinnig gedesoriënteerd.
Ik moet Jim spreken. Nu meteen. Maar ik kan het nu niet hebben iemand tegen het lijf te lopen die ik ken, dus ik neem niet de lift maar de trap naar beneden, met twee treden tegelijk.
Buiten ziet alles er anders uit. Het regent pijpenstelen, dus ik ren met mijn mobieltje in de hand geklemd naar de overdekte ingang van een recruitmentbedrijf aan het eind van de straat. Terwijl ik Jims nummer zoek, trillen mijn handen. Ik ben zwanger, ik ben goddomme zwanger!
Hij gaat eindeloos over en dan neemt Jim eindelijk op.
‘Hallo.’
Zijn stem klinkt gedempt, bijna slaperig.
‘Jim, nog een keer met mij.’
‘Weet ik. Luister, kan ik je terugbellen?’ fluistert hij. Ik hoor een vrouw hoesten.
O, geweldig, Annalisa is er. Ik bel hem om te zeggen dat ik zwanger ben van zijn kind, en zijn Italiaanse bedvriendinnetje ligt naast hem omdat ze toevallig in Londen is, vrijwel zeker naakt. Ik heb haar een keer ontmoet, zijn tortellini-torteltje, tijdens een van haar ‘romantische’ weekends in East Dulwich.
‘Je zou iets met Tess moeten beginnen, het is zo’n skatje!’ heeft ze naderhand kennelijk tegen Jim gezegd. ‘Jij bent een Engelse lost boy ,’ zegt ze altijd tegen hem. (Ze bedoelt loser, maar het komt er nooit helemaal goed uit, en lost boy past ook zoveel beter bij Jim, vind ik altijd.) Ik heb niets tegen haar. Het kan me niet schelen, ook al ligt ze vier keer per jaar bij hem in bed, maar nu?
‘Jezus, Jim!’ wil ik zeggen, maar dat kan niet want het is niet zijn schuld. Ik bedoel, we waren er allebei bij en als ik zwanger ben (ik klamp me nog steeds vast aan de mogelijkheid dat het een heel grove vergissing kan zijn) is het net zo goed mijn verantwoordelijkheid, dus ik kan nu niet het jaloerse aspirant-vriendinnetje uithangen. Het is gewoon... zoals ik hier sta, terwijl zijn dna versmelt met het mijne, dat is gewoon een pietsie smakeloos, meer niet.
Dus ik zeg: ‘Het is echt heel belangrijk. Ik moet je spreken. Nu.’
‘Oké, wacht even,’ zegt hij, en er volgen een paar seconden waarin hij zo te horen zijn hand over de microfoon legt en uitlegt dat hij dit telefoontje even moet aannemen.
Ik zie hem zo voor me. Hij stapt uit bed en loopt, met haar dat alle kanten op staat, op magere benen naar de deur. Hij trekt zijn badjas aan, loopt de keuken in en neemt een andere telefoon op.
‘Wat is er aan de hand, Tess?’
Door de bezorgdheid in zijn stem schiet ik vol en begint mijn stem te beven.
‘Ik ben toch zwanger.’
Stilte. Hij slikt.
‘Hoe bedoel je? Je hebt toch een test gedaan? Die was negatief.’
‘Ik heb er nog een gedaan en die was positief.’
‘Hoe weet je dat?
‘Er stond een kruis.’
‘Wat voor kruis?’
‘Een blauw kruis.’
Stilte. Alleen het geluid van zijn ademhaling.
‘Weet je zeker dat je de gebruiksaanwijzing goed hebt gelezen?’
‘Ja. Ik weet het zeker, zo stom ben ik niet.’
Er valt nog een stilte en als hij uiteindelijk iets zegt, klinkt er een toon in door die ik nog nooit heb gehoord.
‘Is het van mij?’ vraagt hij zacht. En terwijl de tranen eindelijk over mijn wangen rollen en ik zeg: ‘Ja, ja, shit, natuurlijk is het van jou,’ besef ik dat de toon in zijn stem die van hoop was.
We spreken af om elkaar na het werk voor het Tate Modern te ontmoeten; ik zal de test meenemen zodat hij het met eigen ogen kan zien. Ik hang op en loop terug naar het kantoor, onder een wolk, door een stad in de plensregen. Ik stel me voor dat iedereen die ik tegenkom, een groep rokers in een kluitje voor de deur van hun kantoor, een rij mensen bij het postkantoor, een blik kan werpen in mijn baarmoeder, die rood oplicht. En ik heb me nog nooit zo bijzonder gevoeld.
Als ik die dag voor de derde keer in de lift sta, stapt uitgerekend Julia, mijn bespottelijk glamoureuze vriendin van de colleges Journalistiek, zelf acht maanden zwanger, na mij de lift in. Ze is nu redacteur features van Luxe . Ze heeft zich omhooggewerkt in plaats van de eerste baan te nemen waar ze haar wilden hebben en daarna nooit meer te verkassen, en nu komen we elkaar vaak tegen en dan hebben we een onhandig gesprekje over ideeën voor onderwerpen die ik haar zou kunnen sturen, waar ik natuurlijk nooit aan toekom.
‘Hoi,’ zegt ze, maar ik luister niet echt, gefixeerd als ik ben op de woorden die in mijn keel omhoog dreigen te borrelen. ‘Ik ben ook zwanger!’ wil ik zeggen. ‘Help! Wat moet ik doen?’ Maar uiteraard doe ik dat niet, dat zou idioot zijn. Dus ik zeg maar: ‘Goede week gehad?’
‘Ja, rustig aan gedaan,’ zegt ze, haar bolle buik strelend. ‘Ik kan me tegenwoordig nog net van de bank hijsen. Fraser noemt me nu The Rock, omdat ik zo groot en hard en zo onbewegelijk ben,’ lacht ze. Dan zegt ze: ‘O jee. Mijn bekkenbodem is niet meer wat hij ooit geweest is.’ Dan lacht ze weer en ik doe mee, wat duidelijk een soort uitgestelde reactie is.
Ik verbeeld me dat ze het kan voelen, kan ruiken dat ik zwanger ben. Ze zeggen dat zwangere vrouwen gevoeliger zintuigen hebben. Ik weet dat ze het nu elk moment kan zeggen en ik wordt misselijk van de spanning. Ik bedenk wat ik dan zal zeggen, de verklaring die ik dan zal geven.
‘Tess?’ zegt ze uiteindelijk.
‘Ja?’ zeg ik ademloos. O shit, daar komt het.
‘Ik zei, heb je iets?’
‘Heb ik wat?’
‘Heb je plannen voor het weekend?’
‘O, dat,’ zeg ik met een enorme zucht van opluchting. Ze kijkt me nu met gefronste wenkbrauwen aan.
‘Ja. Inderdaad.’
Ik voel dat ze naar me kijkt, maar ik staar naar de vloer. Ze giechelt.
‘Je hebt iemand ontmoet, hè?’ fluistert ze in mijn oor. ‘Kom op, ik zie het aan je gezicht.’
Ik blijf naar de vloer staren.
‘O, nee! Ik weet het! Je hebt eindelijk iets met Jim gekregen, dat is het zeker.’
‘Nee,’ zeg ik bits, en daar schrikt ze een beetje van.
‘O, oké. Je zag er alleen nogal ongedurig uit, meer niet.’
Gelukkig komen we op dat moment aan op de achtste verdieping en waggelt Julia naar buiten terwijl ik iets mompel over een kater.
Ik ren naar mijn bureau en het e-mailbericht is er nog. Ik heb het niet verzonden. Godzijdank hebt ik het niet verzonden!
Aan: Lcane@blackberry.co.uk
Nee, ik heb niets, tenzij ik word opgenomen door een poli-amoureuze sekte.
(Of als ik niet zwanger word gemaakt.)
Ik wis het bericht.
Vraag me niet hoe, maar ik kom de dag door, tot de zon achter St Paul’s wegzakt op het moment dat ik bij Jim ben die voor het Tate zit te wachten.
Wanneer ik aankom zit hij op een van de zwarte rubberen bankjes. Zijn tengere benen liggen uitgestrekt voor hem en hij heeft een bosje fresia’s met aluminiumfolie om de steeltjes in zijn hand.
Hij kijkt op als ik hallo zeg en knijpt zijn ogen dicht tegen het zonlicht.
‘Deze zijn voor jou,’ zegt hij, en hij steekt me het bosje toe. Ze ruiken zalig. ‘Het spijt me van vanmorgen.’
‘Wat spijt je?’
‘Dat ik met Annalisa in bed lag toen jij belde om te zeggen dat je zwanger was. Ik voel me vreselijk.’
‘Maak je geen zorgen, echt, ik was het alweer vergeten.’ Het beeld van Annalisa, naakt, met zwart haar als een wolk over het kussen dringt zich aan me op. ‘Was ze naakt?’ vraag ik.
‘Ik dacht dat je het was vergeten,’ zegt Jim.
‘Sorry,’ mompel ik. ‘Was ik ook.’
Ik ga naast hem zitten. De avondzon werpt een gloed als van rode sintels op de rivier voor ons. ‘Maar goed,’ zeg ik. ‘Kijk.’
Ik maak het voorvakje van mijn tas open, haal de test eruit en geef hem aan Jim. Hij haalt het papier eraf, kijkt me aan, knijpt in mijn bovenbeen en houdt hem dan in het licht.
‘Hmm. Er staat duidelijk een kruis, hè?’
‘Echt? O god, ik hoopte... Denk je?’
De werkelijkheid komt als een klap aan, er is geen ontkomen aan. Ik barst in tranen uit, tranen van onvervalste schrik.
‘Sorry,’ zeg ik. ‘Ik weet gewoon niet wat ik moet beginnen. Ik kan maar niet geloven dat dit gebeurt. Wat moeten we doen?’
Jim wrijft met zijn handen over zijn gezicht en slaat dan een arm om me heen. Een poosje zeggen we niets en staren we naar het water. Dan zegt Jim: ‘Ik weet het niet. Maar wat er ook gebeurt, het komt wel goed, oké? Dat beloof ik. Wat er ook gebeurt, ik ben er voor je.’
Eigenlijk is de vraag of ik het kind wilde houden of niet nooit echt aan de orde geweest.
‘Het is jouw beslissing,’ zei Jim terwijl we over Millennium Bridge liepen. ‘Ik zal je bijstaan, ongeacht je beslissing.’
Op dat moment voelde ik me alleen staan. Alsof de glinsterende torens aan weerszijden, de Gherkin die oranje oplichtte als een startende raket en de rivier onder ons hun adem inhielden en mijn beslissing afwachtten.
Maar in feite had ik mijn beslissing al genomen. De beslissing was al genomen op het moment dat het blauwe kruis verscheen. Als ik achttien was geweest had ik er niet over gedubd, dan had ik een abortus ondergaan. Maar ik ben achtentwintig, een volwassen vrouw. Bovendien, zoals het de laatste tijd in mijn leven gaat – Laurence die zomaar opduikt en nu dit, het op een na wereldschokkendste nieuws van het jaar en het is nog maar april – vraag ik me vaag af of het leven me niet iets probeert te vertellen en of ik daar niet goed naar zou moeten luisteren.
‘Ik wil het houden,’ zeg ik. En hoewel ik het meen, wil ik de woorden weer snel inslikken zodra ze mijn mond uit zijn.
‘Echt waar?’ Jim staat stil en kijkt me aan. Hij ziet er... wat betekent die blik? Verheugd uit? En heel even bedenk ik wat voor geweldige vader hij zal zijn en dat dit heel misschien eigenlijk niet zo vreselijk is.
‘Ja,’ zeg ik en ik kijk hem aan. ‘Het is verdomde eng maar ik meen het. Het dringt nog niet helemaal tot me door en het is niet zoals het hoort. Eigenlijk is het helemaal geschift! Maar...’
Maar wat? denk ik.
‘Maar een abortus zou als een laffe oplossing voelen,’ zeg ik, en even geloof ik echt wat ik zeg. ‘Dan zou ik niet voor het leven kiezen. Niet letterlijk het leven van de baby, maar voor mij, voor ons.’
Jim pakt mijn hand. We staan nu boven op de brug en de wind blaast ons haar opzij en prikt in onze ogen.
‘Ben ik het mee eens, Tess, het is goed. Ik vind het prima...’ zegt hij nu stralend.
‘En de voornaamste reden,’ voeg ik eraan toe.
‘Wat is de voornaamste reden?’ vraagt Jim.
‘In de toekomst, de komende jaren, zou ik dan niet kunnen omgaan met de vraag wat er had kunnen gebeuren, snap je?’
‘Ik snap het.’
‘Ik zou niet kunnen omgaan met hoe het had kunnen zijn.’