22
‘Om tien over zes braken mijn vliezen, tien minuten na de laatste boot naar het vasteland. Angus werd gehaald door de huisbazin, in onze huiskamer op de grond, om tien voor twee ’s nachts. Hij was de achtste baby die ze haalde en de zevende Angus in onze familie. De volgende dag was fantastisch. Het halve eiland kwam een kraamborrel drinken.’
Gillian, 61, het eiland Jura
Nu ik in bed lig en de strakke blik van Eminem beantwoord, besef ik dat ik aan een ernstig geval van zwangerschapsdementie geleden moet hebben om zelfs maar te dénken dat het iets had kunnen worden met Laurence. Na achtenveertig uur piekeren begrijp ik dat ik bespottelijke verwachtingen koesterde. Ik bedoel maar, wat dacht ik nou eigenlijk dat hij zou zeggen toen ik vertelde dat ik zwanger was?
‘Geweldig! Ik krijg stoute fantasieën van lekkende tepels, en vrouwen die gaan huilen als ze niet met de blikopener overweg kunnen, vooral als het kind niet van mij is. En slapeloze nachten? Ben ik gek op. Wie wil acht uur per nacht slapen als je er drie kunt krijgen?!’
Gisteren belde Vicky me op mijn werk, ‘gewoon om te horen hoe het gaat’ en of ik Laurence al had gesproken, en zo ja, of ik mijn belofte was nagekomen en hem had verteld dat ik in verwachting was. (Ik heb haar niet over Sebastiaan de Slak verteld. Er zijn dingen in het leven die andere mensen gewoon niet hoeven te weten. Zelfs je beste vriendinnen niet.) Ik had de Pizza Express-avond in detail uit de doeken kunnen doen, maar eerlijk gezegd had ik daar geen zin in. In feite had de avond een negatief sociaal saldo gehad, zo negatief dat ik tegen haar heb gezegd dat hij niet heeft plaatsgevonden.
‘Betekent dat dat je hem niet meer ziet?’ vroeg ze ademloos. ‘En dat jij en Jim...’
‘Nee,’ snibde ik. ‘Het houdt helemaal niets in. Níéts betekent iets meer. Nooit meer.’
‘Oké, dan hou ik mijn mond maar,’ zei Vicky scherp. En dat was het dan. Ze heeft er niets meer over gevraagd.
Buiten begint de pneumatische boor. Ze zijn nu al weken aan het boren op Lordship Lane. Ik doe mijn ogen dicht en er trekt een beeld van Laurence voor mijn oogleden langs. Heel even sta ik het mezelf toe om me voor te stellen hoe het geweest zou zijn als alles anders was geweest: als ik het langer stil had gehouden, als ik hem over de baby had verteld als onze relatie in een verder gevorderd stadium was geweest. Als we getrouwd waren en naar Frankrijk waren verhuisd. Misschien had ik dan een baan bij Paris Match gehad, hadden we aan een door bomen geflankeerde boulevard gewoond, in een appartement met luiken, dan had ik in het weekend door de stad gereden op een fiets met mand voorop en baguettes in de mand gemikt, dit alles terwijl ik een flinterdun rokje droeg en een permanente uitdrukking van uitgelaten blijdschap op mijn gezicht... Maar dan besluit ik dat dat er allemaal niet toe doet, omdat, om met de koningin te spreken, uiteindelijk niets ertoe doet, omdat het leven gewoon doet waar het zin in heeft en hoe meer dat afwijkt van wat je verwacht, hoe moeilijker het is om je voor te stellen hoe het precies zou zijn.
Ik gooi het dekbed van me af en sta op. Ik trek de gordijnen zo hard open dat de runners bijna van de rail vallen.
Ik kijk naar de straat. Er staat er nu al een, en het is nog maar acht uur. Een droompapa en droommama met een droomkindje in een droombuggy. Als ik mijn ogen een beetje dichtknijp lijkt de man wel wat op Laurence: lang, met olijfkleurige huid, hetzelfde volmaakt gevormde hoofd. Ik zie ze in het zonlicht de straat uit slenteren, de man stilstaan om het kindje te drinken te geven, over zijn bol te strijken en teder iets uit het oog van de vrouw te halen en dan... Ach houd toch op, belachelijk mens, waarschijnlijk heeft hij al hun spaargeld vergokt.
Ik duik weer in bed. Als ik zo’n veertig minuten later weer wakker word is de zaterdag buiten al aan het opwarmen, net als de verhitte ruzie die in de keuken aan de gang is. Ik herken Jims stem onmiddellijk, geagiteerd maar beheerst. Maar er klinkt nog een stem, een die ik helemaal niet ken. Het is een meisjesstem die grenst aan het hysterische.
‘Alsjeblíéft Jim, waarom niet? Je bent toch mijn broer?’
Tien jaar ken ik Jim nu, en ik heb zijn aan coke verslaafde zus nooit gezien. Ik ben onbehoorlijk gefascineerd en een beetje bang tegelijk.
Ik ga boven aan de trap zitten, zodat ik het beter kan horen, en sla mijn nachtpon om mijn knieën heen. Dat deed ik ook als papa en mama vroeger met vrienden zaten te kaasfonduen. (Er moet iets in die emmentaler hebben gezeten. Het liep er altijd op uit dat ze Born in the USA zaten mee te lallen.) Jims stem klinkt vermoeid maar resoluut.
‘Luister, als je iets anders nodig had, zou ik je helpen. Dat heb ik vorige week nog gedaan en dat heb je helemaal verknald.’
Dawn was een uur te laat komen opdagen voor haar bijeenkomst met haar manager Verslavingszorg en ze was superhigh geweest. Jim had de hele dag vrijgenomen om erbij te kunnen zijn. Hij had het niet kunnen waarderen.
‘Maar je kunt niet blijven logeren, het spijt me, maar het is gewoon niet eerlijk. Tess is zwanger en om heel eerlijk te zijn voel ik me er niet lekker bij als jij in deze toestand hier in huis bent. Hoe weet ik of ik je kan vertrouwen? Bij mama was je niet bepaald het toonbeeld van betrouwbaarheid.’
‘Nou, je wordt weer bedankt!’ Als Dawn opkijkt, zie ik dat ze, hoewel ze ooit waarschijnlijk mooi is geweest, er nu afgeleefd uitziet: eerder veertig dan drieëndertig. ‘Denk je echt dat ik zo diep zou zinken dat ik van mijn eigen broertje ga stelen?’
‘Ja. Je hebt al eens van je eigen moeder gestolen, waarom zou het bij mij anders gaan?’
‘Omdat jij anders bent! Omdat jij mijn broer bent, omdat we altijd in hetzelfde schuitje hebben gezeten, jij hebt altijd voor me gezorgd.’
‘Dat is afgelopen. Sorry, Dawn. Over een paar maanden krijg ik zelf een kind, ik kan niet meer op jou passen.’
Nu kan ik mijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen. Ik kruip zo stil mogelijk omlaag en tuur tussen de balustrade door, zodat ik haar beter kan bekijken.
Ze is lang en mager, net als Jim, en heeft highlights in haar haar dat ze in een rommelig knotje heeft opgestoken. Ze heeft dezelfde prominente neus. Maar ze ziet er ook opgetut uit, op een opzichtige manier. Ze heeft een afgeknipte spijkerbroek aan, een kort leren bomberjack en torenhoge houten sandalen met gouden spijkers erop. Elke keer dat ze haar armen beweegt, en dat doet ze de hele tijd, rammelen de ongeveer twintig rinkelarmbanden om haar linkerarm luidruchtig.
Ze leunt tegen het aanrecht en bijt op haar nagels. De huid van haar buik is gevlekt, als een salami.
‘Jij vindt mij maar een loser, een zielenpoot, hè Jim?’
‘Nee, jíj vindt jezelf een loser. Ik vind alleen dat je hulp nodig hebt.’
‘Ja, Jim!’ Haar stem galmt door de keuken. ‘En daar vraag ik ook om, daarom ben ik hier. God, jij vindt jezelf zo geweldig. Je bent zelf ook niet zo perfect, hoor. Ik ben tenminste bij mama gebleven toen papa weg was. Ik ben hem tenminste niet gesmeerd naar vrienden toen ze me het hardst nodig had en de smerissen zes maanden lang midden in de nacht voor de deur stonden.’
Smerissen? Politie? Heeft de vader van mijn kind een duister crimineel verleden waar hij me nooit over heeft verteld?
‘Hou toch op, Dawn. Dat is maar drie keer gebeurd. Jij was niet de enige die er last van had dat pa de benen nam, bovendien heb jij me sindsdien ruimschoots ingehaald. Ik ben tenminste niet gaan snuiven toen het leven een beetje lastig werd. Ik heb mijn leven tenminste op de rails.’
‘Ik probeer het mijne op de rails te krijgen, daarom wil ik hier komen, om weg te zijn bij de dealers, mama en dat hele verdomde Stoke, want daar word ik gek van.’
‘O, en jij denkt zeker dat je hier niet aan drugs kunt komen. Hier in Londen. Jezus, Dawn, wat ben jij naïef. Bovendien ben je nu al high, ik zie het aan je ogen.’
Er valt een lange stilte. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat Jim zijn hoofd laat hangen en naar zijn zus gaat om haar een knuffel te geven.
‘Luister, het spijt me, Dawn,’ zegt hij. ‘Als het een andere keer was geweest en Tess niet zwanger was geweest, had ik misschien...’ Maar ze schudt hem af.
‘Dawn,’ roept Jim haar na. Hij loopt achter haar aan naar de voordeur. ‘O, stik toch, doe nou niet zo, luister...’
Maar het is te laat, ze is weg. Haar houten paalhakken klakken over het pad in de voortuin.
Jim slaat de voordeur dicht. ‘Krijg dan de tering, stomme cokesnuiver,’ hoor ik hem binnensmonds foeteren terwijl hij in zijn badjas wegsjokt. Onwillekeurig grinnik ik. Zo heb ik Jim nog nooit horen praten. Maar hij hoort me.
‘Tess.’ Van zijn gezicht zijn verrassing en schaamte af te lezen. ‘Heb je daar al die tijd gezeten?’
Ik voel me schuldig en maak me klein. Hij maakt een geamuseerd tuttend geluid. ‘Nou, da’s mooi,’ zegt hij terwijl hij weer de keuken in schuifelt. ‘Dus nu weet je de waarheid over mijn gestoorde familie.’
‘Maar gaat het wel met haar? Waarom mag ze niet blijven slapen?’ vraag ik. Ik sta op en loop achter hem aan de keuken in.
‘Nee,’ zegt Jim en hij steekt een vinger naar me uit. Hij pakt twee broodjes uit het broodmandje. ‘Gewoon nee, oké? Je hebt geen idee hoe ze is. Bovendien had je niet mogen luisteren.’
‘Sorry,’ mompel ik. ‘Maar ik moet toegeven dat ik alles heb gehoord. Dus wat was dat over dat jij problemen met de politie had, hè?’
‘O, niets. Gewoon een beetje joyriden.’
‘Jóyriden!!? Gewoon een beetje joyriden?!’
‘Ja, nou en?’ De broodjes springen uit de broodrooster en Jim haalt ze eruit en legt ze op zijn bord. ‘Mijn vader was net vertrokken en ik sloeg een beetje door, kom op zeg.’
‘Heb je een strafblad gekregen?’ Ik ben gechoqueerd. Jim lijkt altijd zo beheerst dat ik me niet kan voorstellen dat hij ooit heeft toegegeven aan puberale aanvallen. Ik loop achter hem aan de huiskamer in.
‘Nee, wel een waarschuwing.’
‘Heb je schade aangericht?’
‘Wat, tijdens ons veertiendaagse terreurregime in Stoke-on-Trent?’ schampert hij, en even zie ik die opgeschoten, brutale tiener. ‘Een boom en het sleutelbeen van mijn vriend. En de auto van die vent, natuurlijk. Helaas voor ons was hij politieagent.’
Ik schiet in de lach. ‘Jim, jij idioot, dat is echt weer iets voor jou. Moet je me nog iets vertellen? Over een geheim verleden als schandknaap? Dawn zei dat de politie een paar keer bij je moeder is langs geweest.’
‘Dronkenschap en het verstoren van de openbare orde.’ Jim hapt in zijn broodje. Ik krijg het idee dat hij nu begint op te scheppen. ‘Ik ben gearresteerd wegens dronkenschap en een week later voor relschoppen.’
‘Je meent het! Echt? Heb je een nacht in de cel gezeten?’
‘In het ziekenhuis. Mijn vrienden en ik waren uit het politiebureau ontsnapt en ik bleef steken boven op een hek.’
‘Om te gillen!’ Ik lig dubbel van het lachen.
‘Dat is niet grappig, Tess,’ zegt hij. ‘Ik ben bijna één bal kwijtgeraakt. Twee millimeter verder naar rechts en er was geen baby Ashcroft geweest.’
Jim slurpt van zijn thee en ik krijg het idee dat dit het einde van het gesprek is. Hij heeft een baard van twee dagen en heeft vandaag niet de moeite genomen zijn contactlenzen in te doen, gisteren trouwens ook niet. Niet dat ik hem gisteren veel heb gezien, hij was de hele avond bij Rotkop en toen hij thuiskwam is hij regelrecht naar bed gegaan. Hoewel dat ook kon komen doordat ik de bank in beslag nam met een haarband in mijn haar en tandpasta op mijn puistjes.
‘Je bent zo goed voor ze, Jim,’ zeg ik, en ik kijk hem aan. Hij wrijft uitgeput over zijn wang. ‘Voor je zus en je moeder.’
‘Ja, nou.’ Hij glimlacht nuchter. ‘Veel keus heb ik niet, toch? Ze zijn mijn familie.’
‘Wil je erover praten?’
‘Nee, maak je geen zorgen. Ik wil niet dat mijn disfunctionele familie je zaterdagochtend verpest. Of de mijne, trouwens. O, maar nu weet ik wat ik je nog moest vertellen. Er heeft vanochtend een kerel gebeld. Fraser of zo?’
‘O, is ze bevallen?’
‘Ja, een meisje, zeven pond en nog wat. Iedereen maakt het goed, alle vingertjes en teentjes zitten eraan, moeder en kind gezond...’ Hij zwijgt even om na te denken. ‘Wat moet je nog meer vragen als iemand een kind heeft gekregen?’
‘De naam, Jim. Hoe heet ze?’
‘O.’ Jim veegt een kloddertje boter dat langs zijn kin druipt weg. ‘Iets hips en buitenlands. Eerlijk gezegd heb ik het alleen uit beleefdheid gevraagd.’
‘Jim! De naam is het belangrijkste. Was het Esmee?’
‘Nee, dat was het zeker niet.’
‘Giselle?’
‘Wiewelle? Wat? Nee. Zo’n belachelijke naam was ik niet vergeten.’
‘Manon?’
‘Manón. Nou, dat is misschien iets. Ja,’ zegt hij plotseling beslist. ‘Dat was het, zeker weten.’
‘Ik wist het wel,’ zeg ik zelfingenomen, en ik neem een slok thee. ‘Ik wist dat ze haar zo zouden noemen.’
Jim mompelt: ‘Alleen vrouwen zouden zich opwinden over het raden van een naam.’
Een uur later ben ik op de bank geïnstalleerd. Jim zit opgekruld in de bobbelige leunstoel, met zijn benen opgetrokken. Hij heeft het reiskatern van de Guardian opgevouwen zodat hij het met één hand kan vasthouden en met de andere lokken haar om zijn vinger kan draaien tot ze stijf als slagroompieken overeind staan, waarna hij met de volgende begint; dat heeft tot gevolg dat hij een hoofd vol donkere stekeltjes heeft.
Ik kijk vanuit mijn ooghoeken naar hem. Het zonlicht valt door het raam en maakt de huid op zijn benen nog doorschijnender en zijn haar nog glanzender. Donker chocoladebruin.
Hij heeft een mooi profiel, Jim – het heeft iets te maken met die volle expressieve lippen, die hem een enigszins onnozel aanzien geven, en de uitdrukking alsof hij altijd op het punt staat iets te zeggen.
‘Wat?’ Jim betrapt me erop dat ik naar hem kijk.
‘Wat?’
‘Waar kijk je naar?’
‘Nergens naar,’ zeg ik. ‘Ik kijk nergens naar.’
‘Mooi,’ zegt Jim, en hij kijkt weer in zijn krant. ‘Ik dacht al dat er iets uit mijn neus hing.’
‘Wat ben je aan het lezen?’ vraag ik.
‘De vijftig leukste gezinsuitjes.’
‘Zitten er leuke tussen?’
‘Ja, wel vijftig.’
‘Mag ik ze na jou lezen?’
Hij knikt en gaapt.
We besluiten nog een rijles te doen.
Jim rijdt door Lordship Lane met zijn ene hand aan het stuur en zijn andere uit het raam.
‘Gaat het wel, Jim?’ vraag ik.
‘Ja hoor, hoezo?’
‘Je bent zo ver weg.’
‘Het gaat best, ik ben gewoon een beetje moe.’
Stilte. We rijden verder, om de drukte van verkeersplein Goose Green heen en de Dog Kennel Hill op.
‘Zit dat van je zus je nog dwars?’
‘Nee, er is niets,’ zegt hij kortaf. ‘Hou erover op.’
Hij geeft richting aan en slaat dan rechts af, Sainsbury’s op. Ik kijk hem verward aan.
‘Waar ga je heen?’
‘Waar denk je?’
‘Je zei niet dat je inkopen moest doen.’
‘Moet ik ook niet,’ zegt hij. ‘We zijn toch bezig met een rijles?’
Ik ben van slag door Jims humeurigheid, die helemaal nieuw voor me is. Ik weet niet hoe ik erop moet reageren. Maar stilletjes neem ik aan dat hij nog met Dawn in zijn maag zit, dus ik dring niet aan, maar houd mijn mond.
We rijden om de parkeerplaats heen, die op zaterdagochtend helemaal vol staat en waar gezinnen hun winkelwagentjes naar hun terreinwagens duwen. We rijden door naar rechts achterin. Daar stopt Jim in een lege hoek en zet de motor uit.
‘Goed,’ zegt hij, nu iets opgewekter. ‘We gaan het straatje keren oefenen.’
We ruilen van plaats, waarbij ik probeer niet te laten zien dat ik zenuwachtig ben om iets te doen wat angstig duidelijk voor gevorderden is.
‘Oké,’ zegt Jim. ‘Bij het straatje keren gaat het erom de auto van moeilijke plekken weg te krijgen, om hem in zo min mogelijk bewegingen met zijn neus de andere kant op te krijgen.’
‘Je bedoelt drie?’ zeg ik.
‘Ja,’ zegt hij, ‘maar je hoeft niet blasé te doen.’
Ik onderdruk de neiging om hierop te reageren. Als er iemand blasé doet, is het Jim! Jim legt de procedure uit en we doen een eerste poging, maar mijn hoofd loopt om en ik verknal het. Zodra ik optrek, slaat de motor af.
Jim zucht vermoeid.
‘Geeft niet, je gaat wat te snel. Doe rustig aan,’ zegt hij.
Ik haal diep adem en begin opnieuw. Ik zet de auto in de eerste versnelling om naar rechts te draaien. ‘En nu?’ vraag ik.
‘Achteruit,’ zegt hij. ‘Zet hem in z’n achteruit.’
Ik probeer hem in z’n achteruit te zetten, maar de koppeling slipt en de motor protesteert luid ratelend.
‘Wat doe je nou?’ zegt Jim.
‘Mijn best!’ zeg ik. ‘Beetje geduld, graag. Jim?’
Ik kijk hem aan, maar hij zit al naar me te kijken.
‘Ja?’
‘Denk jij dat we met z’n allen op vakantie gaan? Ik bedoel, wat denk je dat ons kind zal doen met vakantie, doordat wij niet bij elkaar wonen?’
Jim trekt een wenkbrauw op als om te zeggen: ik blijf me over jou verbazen. Dan laat hij zijn hoofd tegen de hoofdsteun rusten, met zijn armen achter zijn hoofd.
‘Heeft dit te maken met dat artikel dat ik aan het lezen was?’ vraagt hij. ‘Jemig, wat ben je toch overgevoelig. Jij loopt altijd ergens over te piekeren.’
Daar zit wat in. Nu mijn fantasie – hoe idioot die ook was – over dat het iets wordt tussen Laurence en mij, en misschien zelfs samen een gezin stichten nu echt permanent van de agenda is, richten mijn gedachten zich op Jim, de baby en mij, en op hoe we het gaan organiseren te midden van deze steeds ingewikkelder wordende omstandigheden.
‘Ja, op dit moment wel, ja,’ zeg ik, nu geïrriteerd. ‘Het is nogal wat, een kind krijgen, vooral op deze manier. Denk jij niet na over zulke dingen?’
‘Niet als ik probeer rijles te geven, nee. Doe je linkerarm omlaag, en probeer een mooi, klein bochtje te maken.’
Ik voel me beledigd door zijn neerbuigende houding, maar probeer te doen wat hij zegt. Ik geef te veel gas en mijn bocht is veel te wijd.
‘Tess! Probeer je eens te concentreren. Alsjeblíéft zeg.’ Hij kijkt naar buiten en mompelt een krachtterm.
Ik haal mijn handen van het stuur en kijk hem woedend aan.
‘Nou, jij zou ook geen beste rij-instructeur zijn!’ zeg ik. ‘Je gaat door het lint terwijl ik mijn best doe.’
Jim lacht gefrustreerd. Ik verrek mijn nek bijna in een poging hem aan te kijken, maar hij kijkt naar buiten. ‘Je bent van streek over je moeder, hè?’ zeg ik. ‘We kunnen dit best een andere keer doen, als je in een beter humeur bent.’
‘Ik heb geen slecht humeur!’
Ik schrik me dood en trek me terug.
‘Schiet nou maar op, oké? Gewoon keren.’
‘Uw wens is ons bevel,’ mompel ik. ‘Je zegt het maar.’
Ik rij een stukje vooruit en zet hem weer in zijn achteruit. Jim kijkt me aan en schraapt zijn keel.
‘Als je een antwoord op die vraag wilt: nee. Ik denk niet dat we met z’n allen op vakantie gaan, niet als jij een vriend hebt. Ik ben Bruce Willis niet, snap je. Linkerarm omlaag, en nog eens proberen.’
Deze keer doe ik het goed en maak ik een net bochtje, precies zoals hij heeft gezegd, dus we kijken nu naar de zee van geparkeerde auto’s.
‘Wat bedoel je daarmee?’ vraag ik, terwijl ik heel goed snap wat hij bedoelt. We hebben uren naar die foto’s in Vanity Fair zitten kijken. Bruce Willis die in zijn blote bast met zekere hand de speedboot bestuurt waarin zijn ex-vrouw Demi Moore zit te zonnen, met haar haar in de wind en haar arm om Ashton Kutcher; het toonbeeld van een samengesteld gezin op vakantie. Ik weet nog dat ik dacht: wat geweldig, wat ontzettend modern. Maar ook ontzettend onwaarschijnlijk dat dat in het echte leven zou lukken.
‘Je weet best wat ik bedoel,’ zegt Jim.
‘Ja, oké, ik weet wat je bedoelt. Maar het komt niet allemaal aan op wat ik doe, toch?’ merk ik op. ‘Jíj zou ook een vriendin kunnen krijgen.’
‘Dat is zo, je hebt gelijk. En ik weet zeker dat ik een sexy meisje van twintig aan de haak sla. Maar dan verwacht ik niet dat jij met ons meegaat op vakantie.’
‘Dat bedoel ik ook niet!’
‘Mooi! Denk maar niet dat ik je zou vragen!’
‘Dus we kunnen gevoeglijk aannemen dat ons kind nooit met zijn biologische ouders op vakantie zal gaan?’
‘Dat denk ik, ja. Dat kunnen we gevoeglijk aannemen. Schiet nou maar op.’
‘Waarmee?’
‘Dat keren, Tess! Je hebt nu de helft gedaan. Erg slecht, overigens.’
Ik kijk Jim aan. Zijn groene ogen glinsteren van ergernis, zijn haar staat nog in dwaze pieken overeind en zijn gezicht is vaal door slaapgebrek. Hij heeft een enorme sweater met capuchon aan met de naam van een hiphoprapper erop van wie hij nog nooit heeft gehoord, maar hij heeft hem op een rommelmarkt van de zesdeklassers gekocht en neemt daarom aan dat hij cool is, en een slobberige, vale glanstrainingsbroek van Adidas met daaronder zijn Reebok Classics. Maar het geheel is merkwaardig aantrekkelijk, onrustbarend aantrekkelijk, en om een of andere domme reden laat ik de koppeling opkomen en geef meer gas dan strikt noodzakelijk is.
‘Remmen! Tess! Trap de rem in!’
Dat doe ik. Net op tijd. Een paar centimeter van een mooie, zwarte Saab. Jim kijkt me sprakeloos aan en doet dan het portier open. Dan stapt hij uit, duwt het dicht en loopt heel beheerst weg.
Ik zit in de auto met mijn knieën te wiebelen. Mijn hart gaat tekeer en mijn hoofd slaat op hol. Wat heb ik toch? Mijn emoties gaan met me aan de haal. Vicky’s Zwangerschapsgids, tips van je beste vriendin heeft me gewaarschuwd dat ik onsamenhangend zou gaan denken, maar ik had niet verwacht dat het zo snel zou gebeuren. En zo volledig.
Er wordt op het raampje geklopt. Jim is er weer en heeft bekertjes van de Starbucks bij Sainsbury’s in zijn handen.
Hij doet de auto open, stapt in, geeft me een warm kartonnen bekertje en begint uit zijn eigen beker te slurpen. ‘Klaar?’ vraagt hij. ‘Want ik ben er zeker klaar mee.’
‘Ja hoor.’ Ik staar recht voor me uit. ‘Ik denk dat het nu wel uit mijn systeem is.’