Het puzzelstukje
Hip-shaking Elvis , twee jaar geleden gekocht in een bazaar in Delhi, hing aan de achteruitkijkspiegel en rockte op de maat van Have you ever seen the rain van Creedence. De muziek riep herinneringen op aan de jaren zeventig en cowboylaarzen. Lise Fagernes moest aan Frank Frølich denken. Toen ze in de Prinsensgate afremde om rechts af te slaan, raakte Elvis uit cadans, maar op de Karl Johansgate vond hij het ritme terug. Ze parkeerde voor het Grand Hotel, waar je eigenlijk niet mocht parkeren. Ze wilde alleen een bekertje yoghurt kopen en dat viel vast wel onder de regels van laden en lossen.
Even later zat ze met het raampje open, de sleutel in het contactslot en het oorschelpje van de mobiele telefoon in het oor te kijken naar de mensen die een biertje of een glas witte wijn dronken op de stoelen die op het trottoir voor het Grand Café stonden uitgestald.
Eindelijk nam iemand op.
‘Mijn naam is Lise Fagernes’, zei ze en ze trok de deksel van het bekertje yoghurt af. ‘Ik ben journalist en vraag me af of er bij jullie iemand is die antwoord kan geven op vragen over projecten die unitor ongeveer tien jaar geleden met subsidie van norad in Uganda heeft uitgevoerd.’
Terwijl ze wachtte tot ze werd doorverbonden, roerde ze in de yoghurt.
‘Ja’, zei ze snel toen een man antwoordde. ‘Mijn naam is Lise Fagernes …’
Ze dreunde haar lesje weer op. De man vroeg haar unitor te bellen.
‘Dat heb ik al gedaan …’
Hij stelde het ministerie van Buitenlandse Zaken voor.
Daar had ze ook al mee gesproken. De man kletste maar door. Ze sloot haar ogen, genoot van de smaak van de yoghurt met meloen en slikte toen door. ‘Dat begrijp ik wel, maar ú moet ook begrijpen hoe frustrerend het is om telkens met een telefoniste te moeten spreken. Ik dacht eigenlijk dat het allemaal wat overzichtelijker was en dat mensen die al jarenlang met ontwikkelingshulp bezig zijn elkaar iets beter kenden. Als u mij alleen maar de naam van iemand kunt geven met ervaring en kennis van zaken, iemand die mij verder kan helpen.’
Ze luisterde en voelde een koude rilling over haar rug lopen.
‘Is dat zo?’ zei ze met een stem die opeens ver weg klonk. ‘Weet híj veel af van de financiering van industriële projecten in Oost-Afrika?’
Wat er buiten de auto gebeurde, leek zich plotseling op een tv-scherm af te spelen. Mensen die bewogen in een stomme film – doelloze handelingen die werden uitgevoerd om redenen die zij niet begreep. Het plastic bekertje met yoghurt gleed uit haar vingers en viel op de passagiersstoel. Ze staarde afwezig naar de witte massa die over de bekleding liep. Ze liet het liggen. Haar vingers wilden niet gehoorzamen, niet op dit moment. Ze hoorde alleen de stem van de man aan de telefoon.
‘Hallo’, zei hij ongeduldig. ‘Bent u daar nog?’
‘Ja’, zei ze en ze schraapte haar keel. ‘Ik ben er nog.’
De man wilde haar een telefoonnummer en adres geven.
‘Nee’, zei ze. ‘Dat hoeft niet. Die naam staat al op mijn lijstje.’