Draaiboek

Nadat hij ongeveer tien minuten bij de receptie had gewacht, werd Frank Frølich ontvangen door een man van een jaar of vijfentwintig. De man had veel tijd en energie besteed om zijn haar met gel zo te vormen dat het leek alsof hij net uit bed was gestapt. Zijn gezicht had een opvallend streberige uitdrukking, waardoor je enerzijds de neiging kreeg hem een zorgzaam klopje op zijn schouder te geven, maar anderzijds ook een enorme draai om zijn oren. Hij droeg een wit overhemd met een merktekentje op de borst en een gele zijden stropdas met een patroon in dezelfde blauwe kleur als de geperste pantalon. Frølich kreeg onmiddellijk een brochure van het beveiligingsbedrijf en het visitekaartje van de jonge man in zijn handen gedrukt.

Frank Frølich bedankte de man dat hij hem op zaterdag kon ontvangen, hoewel het een vrije dag was …

‘Geen enkel probleem’, zei de man. ‘Wij staan bekend om onze extra service.’ Hij wees op het logo van het beveiligingsbedrijf.

Frank Frølich begreep hem niet.

‘Onze bedrijfsfilosofie. Extra service.’

‘Aha.’

Ze namen plaats in een kale vergaderruimte met een kleine tv-monitor.

De jongeman vroeg of Frank een balpen wilde hebben.

‘Nee, dank u, ik heb mijn eigen.’ Frølich klopte op zijn borstzak.

‘Neem er maar een’, zei de ander genereus. Het was een pen met het logo van het bedrijf.

‘Ik heb de auto gevonden’, zei de snotneus en hij spoelde de tape door. Het was een opname in zwart-wit met een opvallend slechte beeldkwaliteit. Toen de jongen de play-knop indrukte, zag je eerst een stilstaand beeld met muren en de voorkant van een aantal auto’s. Aan de rechterkant waren de inrit met de beide slagbomen en de kaartjesautomaat te zien. Er kwam een auto aangereden die voor de slagboom bleef staan. De jongen zette het beeld stil. Het was een Honda.

‘Het kenteken klopt, hè?’

Frank Frølich knikte.

De film ging verder. Er kwam een arm uit het geopende raampje, de slagboom ging omhoog en de auto verdween uit het zicht.

‘Spoel een heel klein stukje terug’, zei Frank Frølich.

De jongen klikte de opnamen een voor een terug.

‘Daar’, zei Frølich. ‘Ziet u dat?’

‘Wat?’

‘De hand die het kaartje pakt. Die is donker.’

Ze staarden allebei naar het scherm en zagen de auto weer uit het zicht verdwijnen.

‘Er zitten twee personen in de auto’, zei Frølich.

De jongen knikte. ‘Als u wilt, mag u de banden wel lenen.’

‘Zijn er nog meer?’

‘Er worden opnamen bij de ingangen gemaakt, zowel bij de tunnel in de Ibsenring als in de Teatergate. Maar dit is alles met deze auto. Een Honda Civic met dit kenteken rijdt de parkeergarage binnen vanaf de Teatergate, op zondagavond 4 augustus om 23.33 uur.’

‘Dus dit is alles wat u van deze auto hebt? Geen opnamen van de plek waar hij geparkeerd stond?’

‘Helaas. Die zone heeft geen camera. Maar in de loop van de nacht verlaten een paar auto’s de parkeergarage. Als u de banden meeneemt, kunt u ze controleren. Bij enkele auto’s is het kenteken duidelijk te lezen.’

*

‘Misschien is ze al dood’, zei Gunnarstranda toen hij het stukje film bekeek met de donkere hand die uit het raampje werd gestoken en vervolgens weer naar binnen getrokken.

Er zaten vier mensen in de kamer: Gunnarstranda, Emil Yttergjerde, Frank Frølich en Lena Stigersand. De laatstgenoemde was in verband met de moord aan het team toegevoegd. Ze had sproeten en rood haar dat ze in vlechten droeg. Ze had zoveel sleutelhangers en andere rommel aan de riem van haar uniform hangen dat ze rinkelde bij elke beweging die ze maakte. Ze zaten allemaal op een stoel voor een computer met een extra groot scherm, gekoppeld aan een videorecorder.

‘Schwenke kon niet zeggen wanneer de dood was ingetreden’, zei Gunnarstranda. ‘Hij kon alleen maar afgaan op de lichaamstemperatuur, en het stond hem niet aan dat ik niet kon zeggen wanneer ze voor het laatst had gegeten.’ Gunnarstranda stak zijn peuk nog eens aan. ‘Maar ze had een volledig verteerde vegetarische maaltijd in haar maag.’

Lena Stigersand zoomde in op de voorruit die op de monitor te zien was.

De gezichten achter de voorruit waren slechts schaduwen. Lena Stigersand zoomde nog een keer in.

‘De neger zit achter het stuur’, zei Yttergjerde.

Frank Frølich was het ermee eens dat degene die reed een donkere huidskleur had. Maar het was onmogelijk om gelaatstrekken te onderscheiden.

‘Het ziet er wel naar uit’, mompelde Gunnarstranda, en hij drukte zijn sigarettenpeuk in de asbak uit. ‘Hij heeft kort haar en een donkere huid. De arm is bedekt met stof. Toen zij werd gevonden, droeg ze iets zonder mouwen.’

Ze keken allemaal naar het scherm.

‘Puur logisch geredeneerd werd ze vermoord in de parkeergarage, dus werd ze daar ook verdoofd, in de parkeergarage dus’, stelde Gunnarstranda vast.

‘Maar ze zit uit eigen vrije wil in de auto’, zei Yttergjerde, wijzend op de monitor, ‘en het lijk was volledig gekleed. Waarom werd ze dan verdoofd?’

‘Ze werd verdoofd zodat de dader in alle rust de heroïne in haar ader kon spuiten’, zei Frølich kortaf.

De anderen draaiden zich naar hem om en Lena Stigersand schraapte bedachtzaam haar keel: ‘En als de dader de parkeergarage inreed omdat hij seks met haar wilde?’

Toen de anderen naar haar keken, haalde ze haar schouders op. ‘Het is weliswaar ziek, maar …’

‘Ja, en?’ zei Yttergjerde ongeduldig.

‘Het zou kunnen zijn dat Kristine weerstand bood. Misschien heeft hij haar daarom verdoofd met ether, en om het misdrijf te verbergen, vermoordde hij haar met heroïne.’

‘Dat is onwaarschijnlijk’, stelde Gunnarstranda vast. ‘Schwenke heeft weliswaar sporen van sperma in het lichaam gevonden, maar hij had de indruk dat ze waarschijnlijk ruim voor het tijdstip van de moord seks had gehad. Verkrachting en seks kunnen we als motieven wel aan de kant schuiven. Frølich heeft gelijk. De dader verdoofde zijn slachtoffer met ether om haar in alle rust van het leven te kunnen beroven. De hele opzet heeft iets psychopathisch.’

Frølich gaapte en keek naar buiten. Een klein meisje en een volwassen vrouw liepen te balanceren over de rij stenen blokken die een muurtje vormden in het park. Moeder en dochter, gokte hij, en opeens moest hij aan Eva-Britt denken. Ze was nu getrouwd, eindelijk, twee maanden nadat ze haar echtgenoot voor de eerste keer had ontmoet. Hijzelf en Eva-Britt waren acht jaar samen geweest. Nadat ze uit elkaar waren gegaan, had hij nauwelijks nog aan haar gedacht, niet tot dit moment, nu hij iemand anders miste.

Hij strekte zijn arm uit en zette het raampje op een kier open. Door het geruis van de auto’s heen kon hij het meisje tegen haar moeder horen roepen. Toen verloor ze haar evenwicht en sprong ze naar beneden. De moeder had een uitzonderlijk gevoel voor balans. Bewonderend keek Frank Frølich toe hoe ze een been uitstrekte, alsof ze een turnster op de evenwichtsbalk was.

Een fractie van een seconde zag hij het been van Gøril voor zich, een naakt been, uitgestrekt tegen de witte wand van zijn eigen slaapkamer. Zo moest hij niet denken, want misschien maakte ze nu wel dezelfde beweging, tijdens haar vakantie, in een hotelbed, met een andere man. Frølich volgde de moeder en het kleine meisje met zijn ogen en voelde verachting over zijn zelfmedelijden.

‘Waar we van uit moeten gaan’, doorsneed Gunnarstranda’s stem zijn gedachtestroom, ‘is de meest logische verklaring voor het feit dat ze werd gevonden in de parkeergarage: de dader was gedwóngen de parkeergarage als plaats delict te gebruiken. Hij had geen andere keus. Omdat geprobeerd is de moord te camoufleren als een overdosis, moet er een bepaald plan aan ten grondslag liggen. In dat plan was een plaats delict opgenomen waar het stil genoeg was om beide operaties in alle rust te kunnen uitvoeren: eerst het verdoven, daarna het zetten van de spuit. Hier …’ Gunnarstranda wees naar het beeldscherm, ‘zitten ze allebei in de auto. Alles wijst er daarom op dat de chauffeur haar heeft vermoord nadat hij de parkeergarage als plaats van de misdaad heeft gekozen. Maar misschien klopt dit ook niet helemaal.’

‘Toch wel’, bracht Lena Stigersand ertegen in. ‘Als er tenminste geen opnamen van een gekleurde voetganger op deze film zijn. Hij kan de plaats van tevoren hebben uitgezocht, de camera’s hebben gelokaliseerd en de plek ongemerkt hebben verlaten.’

‘Maar dan is het merkwaardig dat het meisje op het antwoordapparaat Takeyo smeekt om haar snel te ontmoeten’, merkte Yttergjerde op.

‘We weten niet wanneer ze dat bericht heeft ingesproken’, zei Lena Stigersand.

‘Waarschijnlijk zondagavond’, zei Gunnarstranda. ‘Volgens haar mobiele telefoon’, verklaarde hij.

Ze bleven zitten zonder iets te zeggen. De video liep, en op de monitor waren beelden van geparkeerde auto’s te zien.

Gunnarstranda wendde zich tot Frølich. ‘Is op die banden ook te zien wie het gebouw verlaat?’

‘Hm?’

‘Auto’s die het gebouw verlaten’, herhaalde Lena Stigersand glimlachend en ze knipoogde naar de anderen: ‘Frølich heeft liefdesverdriet.’

‘O, ja?’ vroeg Frølich. Hij keek haar strak aan voor hij verder ging: ‘Er zijn verschillende uitgangen, en er vertrekken voortdurend auto’s en voetgangers, mensen lopen naar buiten en naar binnen om hun auto te halen. Er staat ons nog een hele klus te wachten, we moeten alle videobanden bekijken, zo veel mogelijk kentekens registreren en eventueel proberen mensen en auto’s te identificeren.’ Hij schrok op. ‘Stop de film.’

Allemaal keken ze hem aan.

‘Spoel terug’, zei hij ongeduldig tegen Lena Stigersand, die braaf gehoorzaamde. ‘Daar.’

Vier hoofden bogen zich naar de monitor. Alleen een schaduw, in de hoek van het beeld. De benen en het grootste deel van het bovenlichaam waren verborgen achter een auto. Het gezicht was en profil, en behoorde toe aan een gekleurde man.

Lena Stigersand spoelde vooruit. Ze spoelde terug, maar meer beelden waren er niet van de man. De opname duurde slechts een fractie van een seconde.

‘Het is dan 23.40 uur’, zei Gunnarstranda. ‘Zeven minuten nadat ze de garage binnengereden zijn.’

‘Hij heeft haar vermoord’, zei Yttergjerde duister. ‘Zeven minuten maar.’

Allemaal keken ze als gehypnotiseerd naar het trillende beeld op de monitor.

Gunnarstranda verbrak de stilte. ‘Evelyn Sømme en Ingunn Løvseth moeten met dit beeld worden geconfronteerd, ze moeten kunnen zeggen of die man Takeyo is of niet.’ Hij wendde zich tot Frølich. ‘Hoeveel auto’s verlaten de garage in de periode waarin wij geïnteresseerd zijn?’

‘De man van het beveiligingsbedrijf beweerde dat er ongeveer veertien auto’s tussen middernacht en de volgende morgen weggereden zijn. ‘sNachts is er niet zo veel verkeer. Van die veertien kun je van elf het kenteken lezen. We controleren iedereen die gebruik heeft gemaakt van een creditcard. Die moeten opgespoord kunnen worden.’

‘Het ziet er onmiskenbaar naar uit dat hij te voet is vertrokken’, zei Lena Stigersand.

‘Maar iedereen weet dat er in dat soort parkeergarages beveiligingscamera’s hangen. Als jij iemand wilt vermoorden, vraag je niet of het slachtoffer je daar wil ontmoeten, onder het oog van de camera’s.’

Gunnarstranda knikte naar het beeld op de monitor. ‘Hij hoeft dat niet per se te weten. In Keniaanse parkeergarages zullen ze niet al te veel technische snufjes voorhanden hebben, als daar überhaupt parkeergarages zijn. Theoretisch gezien kan hij haar overal hebben vermoord, misschien in de auto. Het kan ook zijn dat hij alleen de auto met het lijk erin in de parkeergarage heeft gedumpt voor hij ervandoor ging.’

De anderen knikten instemmend.

Frølich schraapte zijn keel. ‘Betekent dat dat we een hoofdspoor hebben?’

‘Het is in elk geval een spoor’, zei Gunnarstranda en hij wendde zich tot Yttergjerde en Stigersand. ‘Sommige chauffeurs hebben zich al als getuige gemeld. Jullie moeten ze allemaal ondervragen. Bovendien moet deze film bekeken worden door iemand die er meer verstand van heeft dan wij om te zien of het mogelijk is een signalement te geven van de mensen die in de auto zitten als hij de garage inrijdt.’

Een meer van leugens
titlepage.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_0.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_1.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_2.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_3.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_4.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_5.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_6.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_7.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_8.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_9.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_10.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_11.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_12.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_13.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_14.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_15.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_16.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_17.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_18.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_19.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_20.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_21.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_22.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_23.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_24.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_25.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_26.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_27.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_28.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_29.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_30.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_31.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_32.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_33.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_34.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_35.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_36.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_37.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_38.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_39.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_40.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_41.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_42.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_43.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_44.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_45.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_46.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_47.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_48.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_49.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_50.xhtml