Kustcultuur

De namiddagzon scheen door het gebladerte langs het wandelpad en tekende speelse schaduwen op het grind. Tijdens zijn wandeling kwam hij meisjes op mountainbikes tegen en jonge mannen die met ontbloot bovenlichaam aan het joggen waren. Toen hij door het gebladerte een glimp opving van de grote rotsen bij Killingen, zocht hij een pad naar het water. Beneden aangekomen trok hij de knoop in zijn stropdas wat losser en keek langs de begroeide helling. In de inhammen en baaien aan de waterkant lagen mensen te zonnebaden. De geur van halfvergaan wier en stilstaand water werd vermengd met het zoete aroma van veldbloemen. De drijvende steigers van de jachthaven in de ronde baai die Bygdøy Sjøbad werd genoemd, lagen vol boten. Gunnarstranda moest plotseling aan zijn broer denken. In de jaren vijftig was hij hier vanuit Grünerlokka een keer geweest tijdens de Noorse rockkampioenschappen – en natuurlijk was dat geëindigd met een vechtpartij. Het bracht hem wat uit zijn evenwicht dat hij vandaag al voor de tweede keer aan zijn broer moest denken. Het was al weken geleden dat hij een gedachte aan hem had gewijd.

Een motorbootje tufte door Bestumkilen toen hij tussen de rotsen door in de richting van de parkeerplaats liep. Daar aangekomen bleef hij een paar minuten staan luisteren. Een echo uit de jaren vijftig, dacht hij eerst. Een zwak muziekje klonk over het water. Maar het geluid werd sterker en het was niet rockabilly. Er kwam een boot in zicht, een houten boot met twee masten die op de motor voer. De muziek weerklonk uit twee luidsprekerboxen boven op de stuurhut. De boot minderde snelheid, voerde een manoeuvre uit en liet het anker in het water zakken. Het gerammel van de ankerketting verdronk in het donderende technogeweld.

Een paar zonaanbidders strekten hun hals om over de stenen te kijken en sommigen stonden op om het gezelschap aan boord wat beter onder de loep te nemen; een aantal heren dat werd bediend door langbenige vrouwen met een weelderige haardos en slechts in bikini gekleed. Een van hen leunde over de reling. Een derde vrouw lag topless te zonnen op het voordek.

Opeens hield de muziek op. Een mannenstem brulde. Een tel later vloog een lege fles door de lucht en viel in het water. Een van de vrouwen gierde krijsend.

Een man naderde rustig wandelend over de weg. Hij droeg een kajak. Gunnarstranda keek hem na toen hij de kajak in het water legde en zijn lichaam erin wurmde. De man leek hier vaker te komen, hij duwde zich af, draaide zijn hoofd om en keek naar Gunnarstranda. De politieman wenkte hem.

De man peddelde langzaam naar hem toe.

‘Komt u hier vaak?’ vroeg Gunnarstranda.

‘Redelijk vaak.’

‘Was u toevallig vorige week zaterdag ook hier?’

De man knikte en kneep zijn ogen dicht tegen de zon. Zijn bovenlijf was bruinverbrand, zijn hoofd was gladgeschoren en hij had een klein sikje. Hij leek een jonge en gepopulariseerde versie van Lenin.

Gunnarstranda stelde zich voor. Het laatste woord verdronk in een nieuw gierend gekrijs van een vrouw aan boord van de boot. Even later klonk een plons en daarna nog een. De vrouwen zwommen.

Zowel de politieman als de peddelaar keek wat er gebeurde. De zonaanbidders kwamen overeind op de stenen en hielden een hand boven hun ogen om beter te kunnen zien.

‘Er moet hier vorige week zaterdag een grote cabinecruiser hebben gelegen’, zei Gunnarstranda.

‘Er liggen hier elke dag grote boten.’

‘Maar dit was een cabinecruiser van het exclusieve soort, en terwijl de boot hier lag, zou een gekleurde man, een Afrikaan, aan boord geklommen zijn. De man moet hier een tijd hebben staan wachten voor hij met een sloep werd opgehaald die werd geroeid door een jonge Noorse vrouw.’

De man in de kajak trok de schouders op. ‘Vraag maar aan Arnold’, zei hij.

‘Arnold wie?’

De man in de kajak tilde de peddel op en wees. De politieman draaide zich om en ontdekte een man die gebogen op de parkeerplaats in een vuilnisbak stond te zoeken. De man pakte een leeg flesje uit de bak en stopte het in een grote plastic tas.

Opeens klonk aan boord van de grote boot weer muziek. Een jongetje dat langs de waterkant schelpen liep te zoeken, hield theatraal zijn handen tegen zijn oren.

*

Arnold bleek aan één oog blind te zijn. Met het andere gluurde hij naar Gunnarstranda, grijnzend de geelbruine vlekken op zijn voortanden ontblotend.

Arnold vroeg of de politieman hem aan wat kleingeld kon helpen.

Gunnarstranda groef in zijn zakken en vond twee verdroogde peuken en een cola-dop. Een tien-kronenmunt zat vast in de dop. ‘Hier’, zei hij en hij vroeg of Arnold een grote, witte rijkeluisboot had gezien die vorige week zaterdag een sloep had uitgezet om een Afrikaan op te halen die aan land stond te wachten.

‘Een neger?’

Gunnarstranda knikte.

Loveliss ’, zei Arnold en hij tilde de plastic tas vol lege flessen op. Hij hing de tas over zijn schouder en wilde gaan.

‘Wat zei u?’

‘Loveliss’, herhaalde Arnold. ‘De boot heet Loveliss en ligt in Frognerkilen. In de jachthaven van Frognerkilen.’

‘Weet u van wie de boot is?’ vroeg Gunnarstranda gehaast.

Arnold schudde het hoofd. ‘Maar die neger was niet alleen. Er was ook nog een vrouw bij.’

‘Er zaten dus drie mensen in de sloep?’

‘Nee, twee. De vrouw en de neger. Hij zat hier een tijdje op een steen te wachten, en toen kwam zij. Ze praatten samen wat en toen namen ze de kleine sloep die daar altijd ligt en roeiden naar de boot.’

Gunnarstranda draaide zich naar de jachthaven om. ‘Die daar altijd ligt?’

Arnold kneep zijn ogen halfdicht tegen het zonlicht en wees. ‘Hij ligt altijd daarginds, maar nu niet meer.’

‘Maar de Loveliss , lag die hier lang?’

Arnold haalde de schouders op.

‘Ging de boot de fjord op of bleef hij liggen?’

‘Ze vertrokken.’

‘Wanneer?’

Arnold keek op naar de brandende zon. ‘Even later.’

‘Was het avond?’

‘Laat in de middag.’

‘Hoe laat?’

‘Geen idee.’

Arnold wilde gaan.

‘Hebt u hen later nog gezien, de boot of die gekleurde man?’

Arnold keek hem met een lege blik aan en schudde het hoofd.

‘Hoe kwam zij hier, die vrouw, kwam ze lopend?’

‘Nee, ze kwam met de auto.’

‘Wat voor auto?’

Arnold haalde zijn schouders op. ‘Een middelgrote auto, splinternieuw.’

‘Kunt u zich het merk herinneren?’

Arnold schudde het hoofd.

‘De kleur?’

‘Donkerblauw, geloof ik.’

‘En de man, was hij ook met een auto?’

‘Weet ik niet. Hij zat al op de steen toen ik kwam.’

*

Gunnarstranda slenterde terug naar de bocht tegenover de koningshoeve waar hij de auto aan de kant van de weg had geparkeerd. Een gespierd, zwart, glanzend paard stak het groene weiland over en kwam bokkend op het hek af. Het paard bleef de auto teleurgesteld nakijken toen hij wegreed, door de Dronning Blancasvei, naar het voetpad langs Frognerkilen. Gunnarstranda stopte en stapte uit. Hij bleef even over de jachthaven staan uitkijken en liep toen langzaam naar de steiger met de grootste boten. Het duurde tien minuten voor hij de boot met de naam Loveliss vond. Het was inderdaad een moderne penisverlenger – iets tussen een jacht en een cabinecruiser in, de boeg met de kooien besloeg meer dan de halve bootlengte. Gunnarstranda draaide zich om en liep terug naar wat waarschijnlijk het kantoor van de jachthaven was. Maar de deur van het rode gebouwtje was gesloten. Hij klopte aan, niemand deed open. Hij noteerde de naam van de jachthaven en diverse telefoonnummers. Sommige ligplaatsen waren eigendom van de gemeente, andere waren privé. Daarna slenterde hij terug naar de auto en zette koers in de richting van het politiebureau.

Toen hij de Oslotunnel inreed, belde Frank Frølich, die vertelde dat hij in een café zat waar veel Afrikanen kwamen. ‘Een paar mensen die hier werken, kennen Takeyo. Ik heb ook een paar namen van Noren gekregen, die zal ik natrekken. Zelfs enkele namen van vrouwen.’

Gunnarstranda vroeg hem contact op te nemen met de jachthaven en uit te vinden wie de eigenaar was van Loveliss . Daarna verbrak hij de verbinding.

Een meer van leugens
titlepage.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_0.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_1.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_2.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_3.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_4.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_5.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_6.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_7.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_8.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_9.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_10.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_11.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_12.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_13.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_14.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_15.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_16.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_17.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_18.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_19.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_20.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_21.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_22.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_23.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_24.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_25.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_26.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_27.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_28.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_29.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_30.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_31.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_32.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_33.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_34.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_35.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_36.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_37.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_38.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_39.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_40.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_41.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_42.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_43.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_44.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_45.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_46.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_47.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_48.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_49.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_50.xhtml