Scherenkustdromen

Toen Gunnarstranda hem binnenliet, aarzelde Freddy Pedersen een paar tellen, alsof hij de situatie overwoog en toen besloot er maar het beste van te maken. Hij ging moeizaam zitten. ‘Polio’, hijgde hij en tilde met veel ophef zijn stijve been op. ‘Ik behoor tot de generatie van vóór het vaccin, maar ik had een moeder die de dokter dwong om mij medicijnen te geven toen de symptomen zich openbaarden. Dus heb ik mijn hele volwassen leven met dit been geleefd, en ik heb er niet meer last van dan dat ik dit lesje opdreun tegen iedere nieuwe persoon met wie ik te maken krijg. Tevreden?’ vroeg hij terwijl hij zijn broek in de vouw trok en zijn jasje afborstelde.

‘Allicht’, zei Gunnarstranda ongeïnteresseerd. Als Pedersen zo met zijn benen over elkaar zat, was het haast onmogelijk om zijn handicap te ontdekken. En hij zag er ook niet al te geremd uit. Pedersen was halverwege de vijftig, had een zonverbrande huid met duidelijke moedervlekken aan zijn hals en op zijn wangen. Het bruinrode haar krulde bij de oren en op het voorhoofd.

De hoofdinspecteur vroeg overdreven formeel: ‘Naam?’

Een scheef, sarcastisch glimlachje tekende zich af om de smalle lippen van de andere man. ‘Freddy Pedersen.’

‘Beroep?’

‘Zelfstandig ondernemer.’

‘Wat is uw relatie tot de bar Voice of Joyce?’

‘Ik ben mede-eigenaar.’

‘Wanneer hebt u Kristine Ramm voor het laatst gezien?’

‘Ongeveer een week geleden, begin augustus. Woensdag of vrijdag. Ik denk vrijdag.’ Hij sloeg zijn agenda open en bladerde erin. ‘Vrijdag’, mompelde hij, ‘vrijdag. Ze werkte het liefst op woensdag en vrijdag, en ik weet niet zeker of ik er die week beide keren ben geweest. Ja, ik was er op vrijdagavond. Dan heb ik haar vrijdag 2 augustus voor het laatst gezien. Ik geloof dat ze die avond tot negen uur heeft gewerkt. Daarna heb ik haar niet meer gezien.’

‘Wat voor indruk had u van haar?’

‘Mooi meisje, niet snobistisch, maar een beetje ruig … Ze paste goed achter de bar, om het zo te zeggen. Daarom gaf ik haar een kans.’

‘Leerde u haar goed kennen?’

‘Dat kan ik niet zeggen. Je kon op haar vertrouwen, ze kwam op tijd op haar werk, wist van aanpakken als er veel te doen was, was zelden ziek, maar verder gaf ze zich niet bloot. Ze was nogal op zichzelf.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Dat ze maar zelden over zichzelf sprak, dat ze afhaakte zo gauw het over iets anders ging dan bier en werktijden. Als u tegen me had gezegd dat ze getrouwd was en twee kinderen had, had ik niet vreemd opgekeken.’ Pedersen hoestte en pakte een keelpastille uit zijn jaszak. Smakkend ging hij verder: ‘Het enige wat ik weet van Kristine is dat ze in 1977 geboren is, ik moest tenslotte belasting betalen. Ik weet dat ze vreemde culturen studeerde. Dat heb ik eens opgevangen. Verder weet ik niets.’ Hij grijnsde weer. ‘Ja, toch nog één ding. Ze was vegetariër. Maar het intiemste dat ik van haar weet is haar bankrekeningnummer.’

Gunnarstranda stond op, liep naar de archiefkast naast de deur, trok een van de laden open en haalde er een dossiermap uit. Terwijl hij zijn aandacht bij de inhoud van de map had, liep hij terug naar Pedersen, ging recht tegenover hem zitten en legde een foto van Stuart Takeyo op het tafelblad tussen hen in.

‘Hebt u deze man ooit gezien?’

Pedersen ondersteunde zijn hoofd met twee vingers tegen zijn slaap, terwijl zijn elleboog op de stoelleuning rustte. Hij dacht na.

Gunnarstranda leunde achterover en bestudeerde zijn gezicht. Hij was keurig geschoren, nog geen schaduw van een baardstoppel was in zijn gladde gezicht te ontdekken. En hij had geen donkere schaduwen of andere kringen onder zijn ogen. Pedersen kreeg ‘snachts voldoende slaap en at genoeg vitaminen.

‘Ik weet het niet zeker, maar het kan iemand zijn die een klusje voor me heeft gedaan’, zei Pedersen ten slotte. ‘De foto lijkt erop, maar ik vond dat de man die contact met me opnam minder straight was dan dit type.’ Hij pakte de foto op en bestudeerde Takeyo’s gezicht nauwkeurig.

‘Minder straight?’

‘Ja, cooler, meer ontspannen. Ik dacht dat hij uit Amerika kwam, niet uit Afrika.’

‘Dus u weet dat het een Afrikaan is?’

‘Ik lees kranten. Dit is toch die onderzoeker die is verdwenen? Eigenlijk lijkt de foto niet erg op de man aan wie ik denk.’

‘Wie?’

Pedersen rechtte zijn rug en sloeg zijn blik neer: ‘Daar zou ik wel iets meer over kunnen vertellen, als we daar goede afspraken over kunnen maken.’

‘En wat bedoelt u daarmee?’

‘Ik wil geen volledige verklaring afleggen.’

‘Geen volledige verklaring?’

‘Ik ben zakenman en in bepaalde opzichten gebonden aan zwijgplicht.’

‘Die wet ken ik niet.’

‘Hier is sprake van ethiek.’ Pedersen leunde voorover en ademde een geur van eucalyptus over de tafel. ‘Maar van dat woord hebben jullie misschien nog nooit gehoord?’

‘U maakt het erg moeilijk voor uzelf.’

‘Laat die kant van de zaak maar aan mij over’, antwoordde Pedersen toonloos. ‘We zijn allebei volwassen mensen. Laten we van nu af aan open kaart spelen en daarna zonder hard feelings uit elkaar gaan. Wel, de eerste stap op die weg is dat u voldoet aan uw informatieplicht. U hebt mij niet hier laten komen omdat Kristine Ramm achter de bar van de Voice werkte. Wat is er aan de hand met die neger dat u daarvoor bij mij komt?’

‘De man op de foto is inderdaad onderzoeker Stuart Takeyo, die is verdwenen en als vermist is opgegeven’, bevestigde Gunnarstranda. ‘Een getuige dacht dat hij de man kort voor zijn verdwijning aan boord van uw boot zag klimmen.’

Pedersen leunde naar achteren op zijn stoel terwijl hij bedachtzaam op de keelpastille zoog. ‘De man die ik in mijn hoofd heb’, zei hij eindelijk, ‘noemde zich geen Stuart. Hij beweerde dat hij Bobby heette. We hadden elkaar een paar dagen eerder in de Voice ontmoet, ‘savonds. Ik geloof dat hij eerst met Kristine sprak, als klant, en vroeg of zij veel geld verdiende en dat soort dingen, ik weet het niet precies. In elk geval kwam Kristine bij mij in de achterkamer en zei dat een man met mij wilde praten. “Wie?” vroeg ik toen. “Weet ik niet”, zei ze. “Maar hij zeurt dat hij met de baas wil spreken.” Tja, ik ben dus naar de man toe gegaan en vroeg hem wat hij wilde. Hij sprak Engels. Dat wil zeggen, hij sprak ook wel een beetje Noors, maar hij vroeg of het goed was dat we het gesprek in het Engels voerden. In elk geval, het bleek dat hij graag wat geld wilde verdienen. Hij zei dat hij een andere baan had, maar niet wat voor soort werk. Hij zei dat hij wat zwart geld wilde hebben. Maar daar hou ik me niet mee bezig, en ik zei: “Helaas, dat gaat niet door.” Ik kon hem niet helpen. Maar later op de avond schoot me te binnen dat we zaterdag een party zouden hebben op de boot. Daarom klampte ik hem aan voor hij vertrok en zei dat hij die zaterdag kon proberen te kelneren.’

‘Op de boot?’

Pedersen knikte. ‘Ik had iemand nodig die rond kon gaan met het eten en bier kon schenken en dat soort dingen.’

‘En hoeveel dagen zaten er tussen de sollicitatie in het café en de boottocht?’

‘Twee, misschien drie dagen, het moet woensdagavond zijn geweest, de avond dat Kristine werkte, toen hij het aan mij vroeg.’

‘En dus ging hij zaterdag mee aan boord?’

‘Ja.’

‘Waar ging hij aan boord?’

‘Bij Killingen, vlak bij de jachthaven bij Bygdøy Sjøbad.’

‘Waarom daar?’

Pedersen trok een scheve grijns. ‘Waarom niet? Het kwam goed uit, en die plek is net zo goed als elke andere plek.’

‘Ja, maar u hebt een ligplaats in Frognerkilen, aan de andere kant van Bygdøy, het is toch logisch om het personeel daar al mee te nemen?’

‘In de eerste plaats kreeg deze man het baantje van mij omdat hij goedkoper was dan iemand die overuren en weekendtoeslag wil hebben. En bovendien was het goedkoper om hem pas te halen toen we hem nodig hadden.’

‘Hij had een onderzoeksbeurs aan de universiteit, waarom wilde hij zwart geld verdienen als kelner?’

‘Dat zult u hem zelf moeten vragen.’

‘Vindt u het niet vreemd?’

‘Ik vind niets, in elk geval vond ik toen niets, wat mij betreft was hij een toerist geweest, of een vluchteling. Ik was niet in hem als privé-persoon geïnteresseerd. Hij beweerde dat hij geld nodig had, dat was genoeg voor mij.’

‘Hoe lang bleef hij aan boord?’

‘Ik zette hem weer op dezelfde plaats af, even voor middernacht.’

‘Waarom juist daar?’

‘Hij wilde dat.’

‘Hij gaf geen reden op?’

‘Nee. Ik dacht dat hij vandaaruit de weg terug wist, of dat hij er een auto had staan, of zoiets.’

‘Was er nog meer bedienend personeel aan boord?’

‘Nee.’

‘En hij sprak alleen maar slecht Noors, was dat niet onhandig?’

‘Waarom zou dat onhandig zijn?’

‘Het is toch gemakkelijker personeel te hebben dat de taal kent.’

‘Mijn gasten spreken allemaal Engels.’

‘Mijn getuige zegt dat Takeyo aan boord werd geroeid door een vrouw.’

‘Dat klopt. We lagen in de baai voor anker. Een van de gasten roeide naar de wal om hem op te halen.’

‘Gast?’

‘U krijgt geen naam. Deze mensen hebben recht op mijn discretie.’

‘Ja, dat was de ethiek waarop u zich beriep’, zei Gunnarstranda minachtend. ‘Het komt dus goed uit dat het ethische aspect ertoe leidt dat uw beweringen lijnrecht tegenover de verklaring van mijn getuige staan.’

‘Beweert u dat ik lieg?’

‘Ik heb een getuige die beweert dat de vrouw met de auto kwam, dat zij een roeibootje nam dat aan land lag en dat zij Stuart Takeyo en zichzelf naar de boot roeide.’

‘Misschien had uw getuige beter op moeten letten.’

‘Ik constateer in elk geval dat de verklaringen niet overeenkomen. Omdat u erop staat informatie achter te houden over uw gasten, zullen we meer waarde moeten hechten aan de verklaringen van de andere getuige.’

‘Dat moet u weten. Maar misschien moet u logisch nadenken: als de sloep eerst naar het land werd geroeid en de persoon die de boot roeide twee mensen ophaalde, denkt u dan niet dat uw getuige drie personen in de roeiboot had moeten zien?’

‘Mijn getuige zegt dat de sloep daar altijd aan land ligt.’

Pedersen grijnsde: ‘Zou ik daar een sloep hebben liggen? Ik heb een ligplaats in Frognerkilen, aan de andere kant van Bygdøy.’

‘Tja’, vervolgde Gunnarstranda. ‘Dan moet ik de volgende vraag stellen: was Kristine die dag aan boord van de boot?’

‘Bent u gek?’

Gunnarstranda glimlachte superieur.

‘Kristine zou niet tussen de gasten hebben gepast, geloof mij maar.’

‘Waarom niet?’

‘Tja, Kristine was oké: student, niet verwaand, erg aardig, en met intuïtie, maar mijn gasten zijn mensen met een geheel andere maatschappelijke positie dan een student aan Blindern. Ze zouden niet veel gemeenschappelijke gespreksonderwerpen hebben gehad, om het zo maar te zeggen.’

‘Maar een kelner die amper de taal machtig was, paste wel?’

‘Hij serveerde.’

‘Dus kan ik concluderen dat Kristine er wel bij gepast had als zij ook serveerde?’

‘Ik zei toch dat die taak door iemand anders werd verricht?’

‘Denkt u dat Kristine en Stuart Takeyo een intieme verhouding hadden?’

‘Ik denk dat ze helemaal geen verhouding hadden. Ik geloof dat ze de man nog nooit eerder had gezien. Die woensdagavond leek ze geïrriteerd dat ze mij moest halen terwijl er zoveel in de bar te doen was.’

‘Deed Takeyo zijn werk als kelner op de boot naar tevredenheid?’

Freddy Pedersen haalde de schouders op. ‘Uitstekend!’

‘Vroeg hij of hij met de sloep op dezelfde plaats kon worden afgezet, bij Bygdøy Sjøbad?’

‘Ja. En hij werd door mij aan land geroeid.’

‘En dat ging goed met dat stijve been, daarmee kunt u goed uit de voeten in een kleine sloep?’

Pedersens ogen versmalden. ‘Ik leef al meer dan veertig jaar met mijn handicap zonder dat ik hulp nodig heb voor wat dan ook, en ook al is dit been dunner en minder valide, ik ben zeker niet lam. Als ik problemen zou hebben op het water, had ik nooit een boot aangeschaft.’

‘Is er iemand die kan bevestigen dat u Stuart Takeyo daar aan land hebt gebracht?’

‘Ik heb geen idee. Het was laat, en ik heb geen mens gezien.’

‘Pedersen’, zei Gunnarstranda zacht. ‘Kristine is dood. Zij kan niets bevestigen of ontkennen wat u zegt over de verhouding tussen u, Takeyo en haarzelf. Nu is Stuart Takeyo spoorloos verdwenen. U zegt dat u de laatste was die Stuart Takeyo in leven heeft gezien.’

‘Is híj ook dood?’

‘Sommige van die geheimzinnige gasten waren misschien nog steeds aan boord, iemand zou gezien kunnen hebben dat Takeyo aan land ging.’

‘Er waren geen gasten aan boord. Hij was de laatste die vertrok.’

‘Waar hebt u de gasten aan land gebracht?’

‘Op verschillende plaatsen, Aker Brygge, Bygdøynes, Dronningen …’

‘En Takeyo bleef vanaf Dronningen aan boord en vroeg of u hem naar Bestumkilen wilde brengen?’

‘Dat zei ik niet.’

‘Hoe ging het dan?’

‘De laatste gast werd afgezet op Nesodden, bij Tangen; toen we terug naar de stad voeren, vroeg de man of hij naar de plek gebracht kon worden waar hij ook was opgehaald.’

Onder het bureau strekte Gunnarstranda zijn benen. ‘Neem me niet kwalijk’, zei hij, ‘maar ik begrijp het niet goed. Uw ligplaats is in Frognerkilen. Het is al laat op de avond, u komt van Nesoddtangen en u vaart in de richting van Oslo. U en Takeyo zijn de enige mensen aan boord. Klopt dat?’

Freddy Pedersen knikte.

‘En dan zegt u dat u koers zet naar de westkant van Bygdøy, naar Bestumkilen. Daar gaat u voor anker en roeit u de man bij Bygdøy Sjøbad aan land. Dan roeit u terug naar de boot, u vaart om het hele schiereiland heen om ten slotte aan de oostkant, in Frognerkilen, af te meren?’

‘Klopt.’

‘Is dat niet erg omslachtig?’

‘Daar heb ik niet over nagedacht.’

‘Maar als u direct van Tangen naar de ligplaats in Frognerkilen was gevaren, had u de man zelfs dichter bij het centrum afgezet en uzelf een heleboel moeite kunnen besparen.’

‘Dat had gekund. Maar misschien had hij er wel een fiets staan. Ik heb er helemaal niet over nagedacht.’

‘U bent de laatste die Takeyo voor zijn verdwijning heeft gezien. Als dat wat u zegt geverifieerd moet worden, moet ik u vragen de namen van de gasten te geven.’

‘Het was een besloten partij, Gunnarstranda. Voorlopig moet u mij beschouwen als representant voor de gasten.’

‘Waarom hebt u geen contact opgenomen met de politie, toen u in de krant las over Takeyo’s verdwijning?’

‘Het is niet in me opgekomen dat het dezelfde persoon was. De man die contact met mij opnam, noemde zich Bobby, en de gelijkenis met de foto is niet al te best.’

‘Waarom zou de man niet zijn echte naam hebben gebruikt?’

‘Dat weet ik toch niet! Ik weet zelfs niet of we het wel over dezelfde persoon hebben.’

De telefoon op het bureau ging. Gunnarstranda bleef er even naar zitten kijken voor hij de hoorn opnam. Het was Frølich met een belangrijke boodschap. ‘Tien minuten’, zei Gunnarstranda en legde weer neer.

Pedersen ontblootte grijnzend zijn tanden.

Gunnarstranda zei: ‘Het geld dat Takeyo verdiende, hebt u hem dus zwart betaald?’

‘Nee, ik heb hem niet zwart betaald. Hij kreeg duizend kronen cash zonder dat ik vroeg naar zijn naam of andere persoonsgegevens, en dat is allesbehalve onwettig.’

‘Nou ja, laat ook maar, voor mij is het veel belangrijker dat u degene bent die het laatst contact heeft gehad met Takeyo. Daarom zou ik u aanraden mij een overzicht te geven van de gasten die zich aan boord bevonden.’

‘Als u namen wilt, moet u iets beter uw best doen.’ Pedersen ontblootte nog een keer zijn tanden. ‘Het heeft helemaal geen zin om mensen te ondervragen in verband met een zoektocht naar een neger in de Paradisbukta als hij het land allang heeft verlaten.’

‘U bent getuige in een moordzaak’, zei Gunnarstranda luid en hij sloeg met zijn hand op het bureau. ‘Was Kristine Ramm op zaterdag 3 augustus aan boord van uw boot?’

‘Dat was ze niet.’

‘Is Kristine Ramm ooit aan boord geweest?’

‘Het antwoord is nee.’

‘Wanneer hebt u Stuart Takeyo voor het laatst gezien?’

‘Voorzover de man die zich Bobby noemde die Stuart Takeyo is naar wie u op zoek bent, zag ik de man zaterdagavond voor het laatst, ongeveer een uur voor middernacht, toen hij bij Bygdøy Sjøbad vanaf mijn boot aan land ging.’

‘Was hij alleen?’

‘Hij was alleen.’

‘Wanneer hebt u Kristine Ramm voor het laatst gezien?’

‘Dat was vrijdag, een dag eerder, ze was aan het werk en verliet het café om een uur of negen ‘savonds, toen ze werd afgelost.’

‘Een getuige beweert dat Kristine Ramm zich in de nacht van zaterdag op zondag op Hukodden bevond, ongeveer een kilometer van de plek waar u diezelfde nacht Takeyo aan land hebt gebracht. Wat is daarop uw commentaar?’

‘Ik heb daarop geen commentaar, afgezien van het feit dat ik de man vóór middernacht aan land heb gebracht, wat ik opvat als zaterdagavond en niet de nacht van zaterdag op zondag.’

‘Ik vraag nog één keer: was Kristine Ramm die zaterdagavond aan boord van uw boot?’

‘Nee.’

‘Kristine Ramm pleegde ‘s zondags een aantal telefoontjes, een paar uur voor ze werd vermoord. Een van deze gesprekken was met het café waar ze een baantje voor de avonduren had. Nam u dat gesprek aan?’

‘Nee.’

‘Weet u wie het gesprek aannam?’

‘Geen idee.’

‘Heeft een van de werknemers het met u over dat gesprek gehad?’

‘Dit is de eerste keer dat ik ervan hoor.’

‘Waarover zou ze gebeld kunnen hebben?’

‘Dat kan van alles zijn geweest, het wisselen van een dienst, vragen naar een extra dienst, voor hetzelfde geld was het in gesprek toen ze belde.’

‘Waar was u op zondagavond 4 augustus?’

‘Ik was eerst in de Voice, maar na negen uur was ik thuis.’

‘Alleen?’

‘Inderdaad.’

Gunnarstranda zette de cassetterecorder uit en glimlachte koel naar de andere man: ‘Ik dank u dat u de moeite hebt genomen hierheen te komen.’

*

Toen Pedersen de deur uit was, pakte Gunnarstranda de telefoon en toetste hij het nummer in van Marianne Sandvik. ‘Ik heb een vraag in verband met het baantje van Kristine in het café’, zei hij na de inleidende frase. ‘Weet u of ze af en toe werd ingehuurd om ergens anders te werken dan in het café, bijvoorbeeld aan boord van de boot van haar baas, Freddy Pedersen?’

‘Ja, één keer.’

‘Wanneer?’

‘Een paar maanden geleden, maar het beviel haar helemaal niet.’

‘Waarom niet?’

‘Dat begrijpt u wel als u Pedersen ontmoet.’

‘Kunt u iets preciezer zijn?’

‘Tja, ik zou nooit op een boot zijn meegevaren met hem en zijn vrienden. U weet wel hoe dat gaat: zomer, weinig kleding, zwemmen, halfvolwassen kerels met overdreven haantjesgedrag en veel drank in combinatie met heel jonge meiden in bikini.’

‘Werd ze lastiggevallen?’

‘Het ging er in elk geval merkwaardig aan toe. Sommige vrouwen die in dat café werken, vonden die party’s oké, als u begrijpt wat ik bedoel, en daarom voelde Kristine zich onder druk gezet, of niet erg op haar gemak, omdat ze daar niet aan meedeed.’

‘Kunt u zich de datum herinneren?’

‘Het was in de voorzomer, in juni, waarschijnlijk midzomernacht. Het was vlak voor ze met vakantie naar huis ging, en dat deed ze rond die tijd.’

‘Voelde ze zich bedreigd tijdens die tocht?’

‘Nee, ze ging ervan over haar nek, geloof ik. Maar we hebben er ook om gelachen; ik begreep dat het leek op een Noorse voorstelling van Hugh Hefner op zee. Waarom vraagt u dit?’

‘Tja’, zei Gunnarstranda in zichzelf gekeerd terwijl hij zat te staren naar de deur die Pedersen achter zich had gesloten. ‘Ik ben gewoon nieuwsgierig.’ En hij voegde eraan toe: ‘Weet u waar ze toen aan boord is gegaan?’

‘Waar was dat ook alweer …’

‘Ik dacht dat u haar misschien had gebracht’, zei Gunnarstranda en hij maakte zich klaar om het gesprek af te sluiten.

‘Nee, maar ik weet nog dat ze die avond de auto wilde gebruiken, omdat niemand wist hoe lang de tocht zou duren. Ze kon de auto ergens parkeren, ik geloof dat ze het over Bygdøy had.’

‘Bygdøy?’ vroeg Gunnarstranda gespannen.

‘Ja, een of andere parkeerplaats aan het water.’

‘Maar ze zei niet waar?’

‘Nee, maar de groep in de boot heeft haar daar opgehaald, bij de parkeerplaats, misschien heeft ze wel meer gezegd, maar dat kan ik me niet herinneren.’

‘Kan het de jachthaven bij Bygdøy Sjøbad zijn geweest? Killingen?’

‘Dat kan wel. Ik weet het niet, helaas.’

‘Weet u wat Kristine heeft gedaan op de zaterdag voor ze stierf?’

‘Zoals ik laatst al zei, was ik bijna die hele week bij Knut, ik was zondag en maandag alleen maar hier om andere kleren te halen en te wassen. Toen ik Kristine zondagmorgen tegenkwam, had ik haar al meer dan een week niet gezien.’

‘Als u nog iets te binnen schiet over dat parkeren’, zei Gunnarstranda, ‘aarzel dan niet om te bellen.’

*

Nadat hij de verschillen tussen de verklaringen van Pedersen en Sandvik had genoteerd, stond hij op en liep naar de kamer van Frølich. Hij zei: ‘De eigenaar van het plezierjacht bevestigt dat hij zaterdagavond op zijn boot bezoek had van Takeyo. Verder heeft hij drie keer gelogen over Kristine Ramm.’

Frølich grijnsde: ‘Apostel Petrus deed hetzelfde, hij loog ook drie keer.’

‘Maar Kristine Ramm was zondag thuis, dat staat vast. Pedersen liegt over de dag daarvoor. Die sprong in de tijd is merkwaardig. Pedersen had zaterdag contact met Takeyo, maar we weten dat Kristine en Takeyo zondag in de parkeergarage waren, een dag later. Ik wil dat haar mobiele telefoon wordt gecontroleerd. Als we geluk hebben, had ze die de hele zaterdag bij zich, en dan ontdekken we of ze aan boord van de boot is geweest of niet.’

‘Ik heb trouwens net ook een telefoontje gehad’, zei Frølich.

‘En van wie dan wel?’

‘Lise Fagernes. Ze vroeg namens VG om commentaar.’

‘Commentaar waarop?’

‘Ze zegt dat ze uit betrouwbare bron heeft vernomen dat Stuart Takeyo zich in de stad Kisumu in Kenia bevindt.’

Gunnarstranda, die in zijn zakken naar tabak had gezocht, bleef opeens stokstijf staan.

Niemand zei iets.

Gunnarstranda schraapte zijn keel en stak een krom shagje tussen zijn lippen.

Frølich haalde zijn schouders op.

‘En wat heb je geantwoord?’

‘Dat we erop terug zouden komen, dat we terug zouden bellen.’

‘En wat zei ze toen?’ Gunnarstranda’s handen trilden. Het lukte hem nauwelijks met de aansteker zijn sigaret aan te steken.

‘Ze zei dat ze belde omdat VG morgen het artikel op de voorpagina zal plaatsen, het verhaal dat Stuart Takeyo Noorwegen verlaten heeft en zich thuis, in Afrika, bevindt, levend en wel.’

Een meer van leugens
titlepage.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_0.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_1.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_2.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_3.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_4.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_5.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_6.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_7.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_8.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_9.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_10.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_11.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_12.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_13.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_14.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_15.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_16.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_17.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_18.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_19.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_20.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_21.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_22.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_23.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_24.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_25.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_26.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_27.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_28.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_29.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_30.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_31.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_32.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_33.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_34.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_35.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_36.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_37.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_38.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_39.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_40.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_41.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_42.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_43.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_44.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_45.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_46.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_47.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_48.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_49.xhtml
Een_meer_van_leugens_split_50.xhtml