Indiaas
Gunnarstranda had alle papieren over de zaak David Kimberley tevoorschijn gehaald. Op het eerste gezicht was er geen enkele overeenkomst met de zaak Kristine Ramm. Maar er waren veel mappen en voor dat soort dingen had je eigenlijk computers, dacht hij. Hij schreef een briefje voor Lena Stigersand waarin hij haar vroeg de match tussen beide zaken te vinden.
Daarna stak hij met de grootste vanzelfsprekendheid een sigaret op. Uitstel, dacht hij, en hij bleef er een paar tellen naar zitten kijken. Met de sigaret in zijn mondhoek greep hij naar de telefoon en toetste het nummer van Sørli in. Terwijl de telefoon overging zat hij met zijn Zippo-aansteker te spelen. Hij had automatisch een sigaret gepakt. Een oude gewoonte: een telefoontje plegen en een sigaret opsteken. Een handeling die helemaal vanzelf ging – net als fietsen. Hij inhaleerde, knipte de aansteker weer aan, haalde een vinger door de vlam voor hij het klepje weer sloot en de vlam doofde. De sigaret smaakte niet. Toch inhaleerde hij nog een keer. ‘Ik moet meer van Pedersen weten’, zei hij toen Sørli eindelijk de telefoon opnam.
‘Je vroeg zelf om een korte versie’, zei Sørli zakelijk.
‘Ja, ja, maar hij is nu dood en verdient dus meer aandacht.’
‘Wat denk jij?’ vroeg Sørli nieuwsgierig. ‘Was het een ongeluk?’
‘Het kwam in elk geval heel goed uit. Het interieur van de boot was zo schoon als een laboratorium in een kankerkliniek, je zou haast denken dat er niemand binnen was geweest.’
‘Geen vreemde vingerafdrukken?’
‘Zelfs nauwelijks afdrukken van Pedersen zelf, dus we moeten de sectie afwachten.’
‘Wat zouden ze moeten vinden? Behalve water in zijn longen?’
‘Raad eens’, zei Gunnarstranda dromend.
‘Zo goed zit ik niet in jouw zaak’, antwoordde Sørli nuchter. ‘Ik geef het op.’
‘Als ze alcohol in zijn bloed vinden, heb ik de zaak waarschijnlijk verloren. Maar ik hoop dat ze resten van ether of chloroform vinden, net als in het lichaam van het meisje. Zo niet, dan eindigt Freddy Pedersen in de statistieken van Noorse mannen die dronken overboord vallen en verdrinken.’
‘Ik begrijp het.’ Sørli draaide de schroevendraaier in zijn kin rond voor hij verder ging: ‘Omdat Pedersen gehandicapt was, wordt het moeilijk voor jou om te bewijzen dat hij niet door een onverwachte golf overboord is geslagen.’ De schroevendraaier draaide nog eens rond.
‘Precies’, zei Gunnarstranda somber. ‘De beide jongens die de boot vonden, zijn de enigen die alles goed hebben gedaan. Ze sleepten de boot naar de Akershuskai, maar daar was iemand zo handig om het lijk los te snijden, dus niemand kan vertellen hoe hij precies in de touwen vastzat.’
‘Shit happens . Daar kun je ze moeilijk voor aanklagen. Ze konden niet weten dat het een man was voor wie jij belangstelling had.’
‘Tja’, zei Gunnarstranda en hij kwam ter zake. ‘Wat betreft die details over Pedersen: ik vraag me af hoe die overgang van wijnhandel, dat was het toch, naar effectenhandel in elkaar zat. Om dat zomaar van het ene op het andere moment te doen, lijkt een erg grote stap.’
‘Dat soort informatie heb ik niet direct paraat, maar ik geloof dat Pedersen betrokken was bij de IT-hype halverwege de jaren negentig. Het had te maken met internet. Ik dacht dat de wijnhandel in 1995 failliet ging. Toen was internet nog helemaal nieuw. Kranten waren net met internetpagina’s begonnen en nog maar een paar Noorse bedrijven maakten er gebruik van. Wat dus wil zeggen dat er al iets op gang begon te komen: Telenor richtte zich helemaal op de particuliere markt en verkocht redelijk wat abonnementen. Microsoft lanceerde in 1995 een nieuw besturingssysteem en kwam even later met een eigen browser voor Windows.’
‘De grote doorbraak was toch in 1997?’
‘Zoiets. De beursactiviteiten van Freddy Pedersen begonnen met het internetavontuur. Weet je dat hij eigenlijk een opleiding tot ingenieur heeft gevolgd?’
‘In Trondheim?’
‘Nee, in de jaren zeventig noemde men dat epa -ingenieur, Göteborg-techniek.’
‘Heeft hij wat met die opleiding gedaan?’
‘Jawel, voordat hij zelfstandig zakenman werd. Na het faillissement van de wijnhandel bracht hij de eerste kleine IT-bedrijfjes op de beurs. En ik denk dat hij ze op tijd heeft verkocht. De technologiefondsen stortten een paar jaar geleden in. Als hij ze niet met winst had verkocht, had hij geen basis gehad voor de dingen waar hij nu mee bezig was. Het probleem is dat met geen mogelijkheid te zeggen is wat hij precies bezat toen hij stierf. Het zou me niet verwonderen als hij zelfs bij het boodschappen doen gebruikmaakte van stromannen.’
‘Is het een dik dossier?’
‘Dossiers’, verbeterde Sørli. ‘Verzameld werk in zes banden. Ik stuur de actueelste informatie wel naar je toe.’
‘Nog één ding.’
‘Ja?’
‘Als ik onderzoek wil doen naar iemands financiële situatie …’
‘Vergeet dat maar.’
‘Maar het gaat om veel geld.’
‘Praat met mij of …’
‘Of?’
‘Tja, er zijn bedrijven die zich bezighouden met kredietwaardigheid van mensen. Maar dat kost geld. En ik heb gehoord dat jij een beetje zuinig moet zijn met je budget.’
*
Die middag besteedde Gunnarstranda aan het bestuderen van de dossiers die de fiscale recherche over Freddy Pedersen had samengesteld. Hij nam nauwkeurig alle bijlagen door en bereidde zich voor op een lange avond. Daarom fronste hij niet-begrijpend zijn voorhoofd toen er aan de deur werd gebeld. Automatisch keek hij naar de goudvis, maar Kalfatrus was niet echt geïnteresseerd in de verstoring van de normale avondroutine.
Gunnarstranda liep de gang in en hield een hand tegen zijn pijnlijke onderrug. Hij had te lang stilgezeten. Het was Tove. Ze droeg de blauwe jurk die hij zo mooi vond.
‘Hallo’, zei ze. Ze liep langs hem heen naar binnen. Een vleug parfum golfde in haar kielzog mee.
‘Je hoeft het niet te zeggen’, zei ze. ‘Ik weet dat het niet uitkomt.’
Hij glimlachte even, deed de deur dicht en volgde haar de kamer in.
‘Wat wil je drinken?’ vroeg hij.
‘Heb je ook iets te eten?’
‘Als je genoeg hebt aan gebakken eieren of een boterham met kaas.’
‘Dan gaan we de volgende keer uit eten’, zei ze en ze zocht in haar tas. ‘Hier’, zei ze. Ze hield een pakje voor hem op.
‘Wat is dat?’
‘Maak maar open’, zei Tove.
‘Is het voor mij?’
‘Ja.’
Hij maakte het pakje open en keek erin. ‘Heb jij mijn medicijnen bij de apotheek opgehaald?’
Ze knikte. ‘Zeg nu niet dat je dat zelf had willen doen.’
‘Maar het recept?’
‘Was je het al kwijt?’
Hij schudde het hoofd. ‘Ik heb er wel even naar gezocht, tussendoor.’
‘Kom op’, zei ze, naar het pakje knikkend. ‘Probeer er nu niet onderuit te komen. Er staan cijfers aan de zijkant zodat je altijd kunt zien hoeveel dosissen je nog overhebt.’
Ze draaide zich om naar het bureau terwijl hij met de verpakking stond te prutsen. Toen hij de gebruiksaanwijzing las, stond ze nog steeds met de rug naar hem toe. Ze tikte met een vinger tegen de kom van de goudvis. ‘Eigenlijk vind ik dat jullie wel wat op elkaar lijken’, zei ze.
‘Wie?’
‘Jij en de goudvis. Ja, ik weet het’, voegde ze er glimlachend aan toe. ‘Het voordeel van een vis is dat je hem niet uit hoeft te laten en je kunt hem zonder problemen een keertje vergeten te voeren. Maar je vergeet dat je ook nooit echt contact krijgt met zo’n beest.’
Hij liep de badkamer in en deed de deur achter zich dicht. Hij bleef een hele tijd met het groene apparaat in zijn handen staan. Zijn ogen in de spiegel knipperden een keer, en daarna nog eens. Langzaam bracht hij de inhaler naar zijn mond en ademde in. De pijn, de steek die een hoestaanval inluidde bleef hetzelfde. Maar het hoesten bleef achterwege. De ogen in de spiegel bleven droog. Een klein steekje in de longen, maar geen drang om te hoesten. Hij keek weer naar het apparaatje. Inhaleerde hij dit poeder, dat de dokter medicijn noemde, omdat hij een goede raad opvolgde van iemand die werd betaald om over zijn algemene conditie te waken of verrichtte hij deze handeling eigenlijk vanuit een instinct dat hij probeerde te beheersen, of liever gezegd te onderdrukken? Wat voor instinct moest dat dan zijn? De wens gezond te zijn? Normaal? Onsterfelijk? Misschien was het alleen maar het gevolg van lamlendige gehoorzaamheid?
Toen hij de badkamer verliet, zat Tove met haar neus in de krant. Ze vroeg niets.
‘Zou je dat dan willen?’
‘Wat?’
‘Een vis knuffelen?’
Ze grijnsde zonder iets te zeggen.
‘Waar wil je heen?’
‘Heen?’ vroeg ze, met de krant op haar schoot.
‘Waar wil je eten?’
‘Je moet toch werken?’
‘Maar ook eten’, zei hij en hij pakte zijn jasje dat over de rug van de stoel hing.
‘Ik heb wel zin in Indiaas’, zei ze toen ze de trappen afliepen.
‘Het werkt’, zei hij toen ze op het trottoir stonden.
‘Hm?’
‘Het medicijn, ik geloof dat het werkt.’
Ze zei niets. Hij keek haar even aan. Ze merkte zijn blik en keek op. ‘Mooi’, zei ze. ‘Is Indiaas oké?’