De kreeft
Toen ze de auto tot stilstand had gebracht, bleven ze nog een tijdje zwijgend zitten kijken naar de gladde, stille zee waarin de rotsen zo scherp werden weerspiegeld dat haast niet te zien was waar de werkelijkheid ophield en de weerkaatsing begon.
‘Ik wen hier nooit aan’, zei hij.
‘Waaraan?’
‘Dat het ‘snachts zo licht is.’
Ze opende het portier en stapte uit. Er was geen mens te zien en geen geluid te horen tot hij het portier aan zijn kant opende, uitstapte en de autodeur weer sloot. Ze slenterde voor hem uit, verliet het pad en volgde het smalle spoor tussen de rotsen. ‘Dit is binnendoor’, zei ze.
Op het gras schopte ze haar schoenen uit en ze liep op blote voeten verder. Ze bleef heel even met gesloten ogen staan om het gevoel van gras en dauw in haar voeten te laten doordringen, voor ze met uitgestrekte armen over het grasveld rende.
Hij bleef glimlachend naar haar staan kijken. ‘Kijk uit voor hondenpoep’, riep hij.
Ze stond stil en draaide zich hijgend om. ‘Kom.’
Hij bukte zich, maakte zijn veters los, trok zijn schoenen uit en liep haar achterna. Toen ze de smalle strook zand overstak en het water inliep, bleef hij staan om zijn broekspijpen op te rollen. ‘Ik zou willen dat ik net als jij het water in kon’, mompelde hij.
Ze pakte haar rok met beide handen vast, hield hem op en waadde verder, tot ze tussen het wier een witte plek op de zandbodem vond. Het water reikte tot boven haar knieën. Ze bleef naar de bodem turen. ‘Natuurlijk kun je het water in.’
‘Maar ik kan niet zwemmen.’
Ze rechtte haar rug en probeerde te bedenken waar die ontboezeming haar aan deed denken. Magnus, dacht ze. Maar het beeld van Magnus vervaagde. In plaats daarvan zag ze Stuart: de vrouwelijke kromming van zijn onderrug, de broek die te wijd was om zijn magere middel. De vragende, humoristische glimp in zijn ogen, de lippen die zich lachend aftekenden in het smalle, maar symmetrische gezicht. Het was alsof de bekentenis die hij zojuist had gedaan, hem inzichtelijker maakte, maar tegelijk ongrijpbaar.
‘Je doet me aan mijn neef denken’, zei ze en ze stak haar hand uit. ‘Kom.’
‘Ik durf niet.’
Ze bleven naar elkaar staan kijken. Na een tijdje maakte hij een beweging met zijn hoofd en zei: ‘Waar we net langsreden, dat is de mooiste plek van dit land.’
‘Het openluchtmuseum?’
‘De huizen zijn daar net als thuis.’ Hij zette een aarzelende stap in haar richting en spreidde zijn armen uit om zijn evenwicht te bewaren. ‘Worden het rookhuizen genoemd?’
Ze knikte, maar verbeterde zijn uitspraak.
Hij zei: ‘In een rookhuis koken de vrouwen het eten boven een open vuur, net als thuis. In het openluchtmuseum zag ik voor het eerst witte varkens. Thuis hebben we zwarte varkens. Toen ik klein was en plaatjes van witte varkens zag, dacht ik dat er een verband was.’
‘Welk verband?’
‘Ik dacht dat witte mensen witte varkens hadden, en zwarte mensen zwarte varkens.’
Hij gniffelde. Het begon als een kuchje en ging over in een lang, haast geluidloos gesteun.
Ze waadde een paar stappen vooruit, boog zich voorover en hield haar lange haar met één hand vast terwijl ze naar schelpen zocht. Een platvis glipte weg, ze zag alleen zijn schaduw over het zand glijden. Op de plek waar een kreeft zich had ingegraven, kwamen kleine belletjes naar boven, en opeens ontdekte ze een zo goed als onzichtbare zandkrab die tussen haar tenen wegkroop. Boven de luchtbelletjes van de kreeft peuterde ze in het zand. Hij kwam tevoorschijn en zwaaide angstig met zijn kleine klauwen.
Ze keek op omdat er om de een of andere reden spanning tussen hen was ontstaan. In zijn ogen las ze ernst, angst en iets wat op hartstocht leek.
‘Er is iets wat je moet weten’, fluisterde hij nauwelijks verstaanbaar.
Ze vermoedde dat hij iets wilde vertellen waardoor de uitdrukking in zijn ogen zou veranderen, en antwoordde: ‘Nu, op dit moment?’
‘Ik heb iets verkeerds gedaan’, fluisterde hij.
‘We hebben tijd genoeg’, zei ze. ‘Het is nacht en alles staat stil.’
‘Maar ik wil het vertellen. Het is belangrijk.’
‘Nu niet’, fluisterde ze. Ze stak haar hand naar hem uit en zei: ‘Ik zal je iets laten zien.’ Om de bewegingen van de beestjes in het zand beter te zien, richtte ze haar blik op een ronde steen net onder het wateroppervlak. Zo had ze als kind vaak gestaan. De herinnering deed haar gedachtestroom even stokken.
Hij waadde naar haar toe. ‘Wat wil je me laten zien?’ De ochtendzon stond laag, en scheen fel, precies achter zijn hoofd. De contouren van zijn lichaam verdwenen in het licht, zodat het leek alsof de zon had gesproken. Hij deed nog een stap en werd weer zichtbaar. Het water reikte tot zijn knieën. De vezels in de stof zogen langzaam het water naar boven en de oranje broekspijpen kleurden zwart. Toen zag ze de kleine kreeft weer. Ze greep hem, verstopte hem in haar hand, rechtte haar rug en stak haar druipende vuist uit. Zijn vingers pakten haar hand vast en maakten hem open.
‘Holy shit!’
Stuart schrok toen de kreeft in zijn hand vluchtte. Hij stapte mis en wankelde. Helemaal uit balans waadde hij achteruit in de richting van het land, en hoewel hij haar hand losliet, liet ze zich samen met hem vallen. Binnen een tel drong het water door hun kleren heen. Toen Stuart begon te spartelen, greep ze zijn armen vast. ‘Het is niet gevaarlijk.’ Lachend snakte ze naar adem. Zijn armen wilden niet tot rust komen, niet voordat haar mond de zijne bedekte. Zo bleven ze liggen, in dertig centimeter diep water, mond op mond. Het water werd steeds kouder en de huid onder de doorweekte kleren activeerde elke gevoelszin daar waar die door de ander werd aangeraakt. Later, toen de zon hoger aan de hemel klom, legden ze hun kleren te drogen op de grote platte rots. Twee stenen vormden een kloof, zo smal dat alleen een paar halsstarrige zonnestralen hun weg naar beneden vonden waar zij zijn zwarte lichaam met haar eigen lichaam omsloot.
Toen ze uiteindelijk haar lippen van de zijne losmaakte, fluisterde ze: ‘Nu.’
‘Wat nu?’
‘Nu kun je me alles vertellen.’