mariam

Boven in Mariams kamer was Zalmai onrustig. Hij stuiterde zijn nieuwe rubberbal op de vloer en tegen de muur. Mariam vroeg hem dat te laten, maar ze wist dat ze geen gezag over hem had, en hij bleef dus met zijn bal stuiteren en haar uitdagend aankijken. Ze speelden een tijdje met zijn speelgoedautootje, een ambulance met forse rode letters op de zijkanten, die ze door de kamer naar elkaar toe stuurden.

Toen ze eerder Tariq bij de poort hadden aangetroffen, had Zalmai de basketbal tegen zijn borst gedrukt en een duim in zijn mond gestoken - iets wat hij niet meer deed behalve als hij zenuwachtig was. Hij had Tariq met argwaan bekeken.

'Wie is die man?' zei hij nu. 'Ik mag hem niet.'

Mariam wilde het hem uitleggen, iets zeggen over hem en Laila, die samen waren opgegroeid, maar Zalmai onderbrak haar en zei dat ze de ambulance om moest draaien, zodat de voorkant naar hem gekeerd was, en toen ze het deed zei hij dat hij zijn basketbal terug wilde.

'Waar is die?' zei hij. 'Waar is de bal die Babajan voor mij heeft gekocht? Waar is hij? Ik wil hem! Ik wil hem!' en zijn stem werd met elk woord luider en scheller.

'Hij lag net nog hier,' zei Mariam, en hij schreeuwde: 'Nee, hij is weg, ik weet het, ik weet het gewoon, hij is weg. Waar is hij, waar is hij?'

'Hier,' zei ze en ze haalde de bal bij de kast vandaan, waar hij heen was gerold. Maar Zalmai bleef maar tieren en met zijn vuisten slaan, en hij schreeuwde dat het niet dezelfde bal was, dat kon niet, want zijn bal was weg en dit was een nepbal, waar was zijn echte bal gebleven? Waar? Waar waar waar?

Hij schreeuwde tot Laila naar boven moest komen om hem vast te houden en te wiegen en haar vingers door zijn dichte donkere krullen te halen, zijn vochtige wangen te drogen en met haar tong bij zijn oor te klakken.

Mariam wachtte buiten de kamer. Van boven aan de trap was alles wat ze van Tariq kon zien zijn lange benen, het echte en het kunstbeen, in kakibroek, op de kale vloer van de woonkamer. Toen besefte ze waarom de portier bij het Intercontinental haar zo bekend voorgekomen was op de dag dat zij en Rasheed erheen waren gegaan om Jalil te bellen. Hij had die dag een pet en een zonnebril gedragen, daarom was het niet eerder bij haar opgekomen. Maar Mariam kon het zich nu van negen jaar geleden herinneren, herinnerde zich hoe hij beneden gezeten had en zijn voorhoofd met een zakdoek had gedept en om water had ge-vraagd. Nu schoten er allerlei vragen door haar hoofd: waren de sulfapillen ook onderdeel van de truc geweest? Wie van hen had de leugen en de overtuigende details bedacht? En hoeveel had Rasheed betaald aan Abdul Sharif, als dat zijn naam al was, om Laila te verpletteren met het verhaal over de dood van Tariq?

Laila

Tariq zei dat een van de mannen met wie hij de cel had gedeeld een neef had die ooit in het openbaar was afgeranseld omdat hij flamingo's schilderde. Hij, de neef, had daar kennelijk onuitroeibaar veel plezier in.

'Hele tekenblokken vol,' zei Tariq. 'Tientallen olieverfschilderijen van flamingo's die door lagunes waden en in moerassen zonnebaden. En voor zonsondergangen langs vliegen, vrees ik.'

'Flamingo's,' zei Laila. Ze keek naar hem zoals hij tegen de muur zat, zijn goede been opgetrokken. Ze voelde weer de behoefte hem aan te raken, zoals eerder bij de voorpoort toen ze op hem af was gerend. Het maakte haar nu verlegen eraan terug te denken hoe ze haar handen om zijn hals had geworpen en aan zijn borst had gehuild, hoe ze zijn naam telkens weer met een dikke brabbelstem had uitgesproken. Had ze te begerig gehandeld, vroeg ze zich af, te wanhopig? Misschien wel. Maar ze had het niet kunnen helpen. En nu hunkerde ze ernaar hem opnieuw aan te raken en haarzelf te bewijzen dat hij echt hier was, dat hij geen droom was, geen verschijning.

'Inderdaad,' zei hij. 'Flamingo's.'

Toen de Taliban de schilderijen hadden gevonden, zei Tariq, hadden ze aanstoot genomen aan de lange naakte poten van de vogels. Nadat ze de voeten van de neef hadden vastgebonden en tot bloedens toe op zijn voetzolen hadden geslagen, boden ze hem de keuze: de schilderijen vernietigen of van de flamingo's fatsoenlijke dieren maken. De neef had zijn schilderkwast gepakt en werkelijk elke vogel van een broek voorzien.

'Alsjeblieft. Islamitische vogels,' zei Tariq.

Ze lachten, maar Laila deed het onderdrukt. Ze schaamde zich voor haar vergelende tanden en de ontbrekende snijtand. Voor haar verlepte aanblik en gezwollen lip. Ze wou dat ze de gelegenheid had haar gezicht te wassen of tenminste haar haren te kammen.

'Maar hij lacht het laatst, die neef,' zei Tariq. 'Hij schilderde die broeken met waterverf. Als de Taliban zijn verdwenen, wast hij ze er gewoon af.' Hij glimlachte - en Laila zag dat hijzelf ook een tand miste - en keek naar zijn handen. 'Inderdaad.'

Hij droeg een pakol op zijn hoofd en had wandellaarzen aan, en hij had een zwarte wollen trui ingestopt onder de taille van zijn grijze kakibroek. Hij glimlachte licht en knikte langzaam. Laila kon zich niet herinneren dat hij het ooit eerder had gezegd, dat 'inderdaad', en dat bedachtzame gebaar en de vingers die in zijn schoot een tent vormden en dat knikken, dat was allemaal ook nieuw. Zo'n volwassen woord, zulke volwassen gebaren, waarom zou dat zo verrassend moeten zijn? Hij was nu volwassen, Tariq, een vijfentwintigjarige man met langzame bewegingen en een vermoeide glimlach. Groot, met baard, slanker dan in haar dromen over hem, maar met sterk lijkende handen, werkmanshanden met kronkelende volle aderen op de rug ervan. Zijn gezicht was nog steeds mager en knap, maar de huid ervan was niet strak meer; zijn voorhoofd maakte een verweerde indruk, gebruind net als zijn nek, het voorhoofd van een reiziger aan het eind van een lange en vermoeiende reis. Zijn pakol had hij achter op zijn hoofd geschoven en ze kon zien dat hij zijn haar aan het verliezen was. De lichtbruine kleur van zijn ogen was doffer dan ze zich herinnerde, fletser, of misschien was het enkel het licht in de kamer. 

Laila dacht aan Tariqs moeder, haar rustige gedrag, de intelligente glimlach, de fletsrode pruik. En zijn vader met zijn loensende blik en zijn ironische humor. Eerder bij de deur had ze met een stem vol tranen, struikelend over haar eigen woorden, aan Tariq verteld wat zij dacht dat er gebeurd was met hem en zijn ouders, en hij had zijn hoofd geschud. Ze vroeg hem nu dus hoe het met zijn ouders ging. Maar ze betreurde de vraag toen Tariq naar beneden keek, een beetje afwezig. 'Dood.'

'Het spijt me.'

'Ja, mij ook. Hier.' Hij viste een papieren zak uit zijn broekzak en reikte die haar aan. 'Complimenten van Aly- ona.' Er zat een in plastic verpakt stuk kaas in.

'Alyona. Een mooie naam.' Laila probeerde het volgende te zeggen zonder enige onzekerheid. 'Je vrouw?'

'Mijn geit.' Hij glimlachte hoopvol naar haar, alsof hij erop wachtte dat er bij haar een herinnering zou opduiken.

Toen kwam het weer in Laila's geheugen op. De Russische film. Alyona was de dochter van de kapitein geweest, het meisje dat verliefd was op de eerste stuurman. Het was de dag geweest waarop ze sovjettanks en jeeps Kabul hadden zien verlaten, de dag waarop Tariq die belachelijke Russische bontmuts had gedragen.

'Ik moest haar aan een paal in de grond vastzetten,' zei Tariq. 'En een schutting maken. Vanwege de wolven. In de heuvels waar ik woon, is vlakbij bebost terrein, op zo'n paar honderd meter afstand, voor het grootste deel pijnbomen, wat sparren en ceders. Ze blijven meestal in de bossen, die wolven, maar een blatende geit die graag wat rondloopt kunnen ze moeilijk weerstaan. Vandaar het hek. En de paal.'

Laila vroeg hem welke heuvels.

'Pir Panjal. Pakistan,' zei hij. 'Murree heet het waar ik woon, het is een zomerse pleisterplaats, op één uur rijden van Islamabad. Het is er heuvelachtig en groen, veel bomen, hoog boven de zeespiegel. Koel in de zomer dus. Prachtige plek voor toeristen.' 

De Britten hadden het gebouwd als verblijfplaats in de heuvels niet ver van hun militaire hoofdkwartier in Rawal- pindi, zei hij, bedoeld voor de Victorianen om aan de hitte te ontsnappen. Je kon er nog altijd wat overblijfselen uit de koloniale tijd vinden, zei Tariq, de theesalon, bungalows met tinnen daken die cottages werden genoemd, dat soort dingen. De stad zelf was klein en aangenaam. De hoofdstraat heette The Mali, en er waren een postkantoor, een bazaar, een paar restaurants, en winkels waar toeristen te veel moesten betalen voor geschilderd glas en handgeknoopte tapijten. Vreemd genoeg ging het eenrichtingsverkeer in The Mali de ene week de ene kant op en de volgende week de andere.

'De plaatselijke bewoners zeggen dat het verkeer in steden in Ierland ook zo geregeld is,' zei Tariq. 'Ik zou het niet weten. Maar het is er mooi, hoe dan ook. Het is een eenvoudig leven, maar daar ben ik op gesteld. Ik vind het leuk er te wonen.'

'Met je geit. Met Alyona.'

Laila bedoelde dit niet als grap maar als een heimelijke overgang naar een ander soort gesprek, zoals over wie er nog meer bij hem was daar, terwijl hij zich druk maakte over wolven die geiten vraten. Maar Tariq bleef maar knikken.

'Het spijt me wat er met je ouders is gebeurd,' zei hij.

'Heb je het gehoord?'

'Ik heb eerder met wat buren gepraat,' zei hij. Een pauze, waarin Laila zich afvroeg wat de buren nog meer hadden verteld. 'Ik herken er niemand. Uit vroeger dagen, bedoel ik.'

'Ze zijn allemaal vertrokken. Er is niemand meer die jij nog zou kennen.'

'Ik herken Kabul niet eens meer.'

'Ik ook niet,' zei Laila. 'Terwijl ik nooit vertrokken ben.'

'Mammie heeft een nieuwe vriend,' zei Zalmai later op diezelfde dag na het eten, toen Tariq weg was. 'Een man.'

Rasheed keek op. 'Echt waar? Nu?'

Tariq vroeg of hij kon roken.

Ze hadden een poos in het Nasir Bagh vluchtelingenkamp bij Peshawar gezeten, zei Tariq, terwijl hij as aftikte op een schoteltje. Toen hij en zijn ouders er arriveerden, leefden er al zestigduizend Afghanen.

'Het was niet zo slecht als sommige andere kampen, zoals,

God sta me bij, Jalozai,' zei hij. 'Ik denk dat het op zeker moment, tijdens de koude oorlog, zelfs iets als een modelkamp is geweest, een plaats waarmee het Westen goede sier kon maken en de wereld kon bewijzen dat ze niet alleen maar wapens Afghanistan binnen sluisden.'

Maar dat was tijdens de sovjetoorlog geweest, zei Tariq, de dagen van de jihad en de wereldwijde belangstelling en de genereuze financiële ondersteuning en de bezoekjes van Margaret Thatcher.

'De rest ken je wel, Laila. Na de oorlog viel de Sovjet-Unie uiteen en het Westen trok verder. Ze hadden in Afghanistan niets meer te zoeken en de geldbron droogde op. Nu is Nasir Bagh tenten, stof en open riolen. Toen we er aankwamen kregen we een stok en een stuk canvas en er werd ons gezegd een tent voor onszelf te bouwen.'

Tariq zei dat wat hij zich het meest van Nasir Bagh herinnerde, waar ze een jaar hadden geleefd, de kleur bruin was. 'Bruine tenten. Bruine mensen. Bruine honden. Bruine pap.'

Elke dag klom hij in een bladerloze boom, waarin hij schrijlings op een tak naar de vluchtelingen ging zitten kijken die overal in de zon lagen, hun zweren en stompen duidelijk zichtbaar. Hij keek naar uitgemergelde jongetjes die in hun jerrycans water sjouwden, hondenkeutels verzamelden om vuur te maken, met botte messen ak 47-speelgoed van hout sneden en zakken tarwemeel versleepten waar niemand brood van kon maken dat niet uit elkaar viel. Overal in het vluchtelingenkamp liet de wind de tenten flapperen. Hij slingerde het stoppelige onkruid alle kanten op en nam vliegers mee die van de daken van lemen hutjes waren ge-vlogen.

'Er zijn zo veel kinderen gestorven. Dysenterie, tbc, honger, noem maar op. Meestal die verrekte dysenterie. God, Laila. Ik heb zo veel kinderen begraven zien worden. Er is niets ergers dan dat.'

Hij kruiste zijn benen. Het werd tussen hen weer even rustig.

'Mijn vader heeft die eerste winter niet overleefd,' zei hij. 

'Hij is in zijn slaap overleden. Ik geloof niet dat hij pijn heeft geleden.'

Diezelfde winter, zei hij, kreeg zijn moeder longontsteking en was bijna gestorven, ze zou zijn gestorven als er niet een dokter was geweest die vanuit een tot mobiele kliniek omgebouwde stationcar werkte. Ze werd de hele nachtwakker en hoestte in haar koorts dikke, roestkleurige slijm op. De rijen waren te lang om de dokter te kunnen zien, zei Ta- riq. Iedereen stond in de rij te rillen, te hoesten en te kreunen, bij sommigen liep de poep langs hun benen, anderen waren te moe of te hongerig of te ziek om iets te zeggen.

'Maar het was een fatsoenlijke man, die dokter. Hij behandelde mijn moeder, gaf haar medicijnen en redde haar die winter het leven.'

Diezelfde winter had Tariq een jongen in het nauw gedreven.

'Twaalf, misschien dertien jaar,' zei hij op rustige toon. 'Ik heb hem een glasscherf op de keel gezet en zijn deken van hem afgepakt. De deken heb ik aan mijn moeder gegeven.'

Hij had zichzelf na de ziekte van zijn moeder plechtig beloofd, zei Tariq, dat ze niet nog eens een winter in het kamp zouden doorbrengen. Hij zou gaan werken en geld sparen en met zijn moeder verhuizen naar een flat in Peshawar met verwarming en schoon water. Toen de lente aanbrak was hij werk gaan zoeken. Van tijd tot tijd kwam er vroeg in de ochtend een vrachtwagen naar het kamp om enkele tientallen jongens te ronselen die stenen van akkers moesten verwijderen of in een boomgaard appels plukken in ruil voor een beeye geld, soms een deken of schoenen. Maar hem wilden ze nooit, zei Tariq.

'Ze keken naar mijn been en dan wisten ze het wel.'

Er waren andere baantjes. Greppels graven, hutjes bouwen, water sjouwen, uitwerpselen uit wc-huisjes halen. Maar de jongens vochten om die baantjes en Tariq kreeg nooit een kans.

Toen ontmoette hij in de herfst van 1993 op een dag een winkelier.

'Hij bood geld aan om een leren jas naar Lahore te brengen. Niet veel, maar wel genoeg, genoeg voor een of twee maanden huur voor de flat.'

De winkelier gaf hem een buskaartje, zei Tariq, en het adres van een straat vlak bij het spoorwegstation van Lahore, waar hij de jas moest afleveren bij een vriend van de winkelier.

'Ik wist het meteen. Natuurlijk wist ik het meteen,' zei Tariq. 'Hij zei dat als ik gepakt werd ik het zelf moest opknappen en dat ik er goed aan moest denken dat hij wist waar mijn moeder woonde. Maar ik kon het geld niet laten lopen. En de winter kwam er weer aan.'

'Hoe ver ben je gekomen dan?' vroeg Laila.

'Niet ver,' zei hij lachend, hij klonk verontschuldigend, beschaamd. 'Ik heb het zelfs niet tot in de bus gebracht. Maar ik dacht dat ik immuun was, veilig. Alsof er daarboven een boekhouder was, een vent met een potlood achter zijn oor, die die dingen bijhield en berekende, en die naar beneden keek en zou zeggen: Ja ja, vooruit maar, dit laten we passeren. Hij heeft er al wat voor betaald.'

Het zat in de voering, de hasjiesj, en die viel op straat toen de politie het mes in de jas zette.

Tariq lachte opnieuw toen hij dit zei, een aanzwellende maar bange lach, en Laila herinnerde zich hoe hij vroeger, toen ze klein waren, op die manier lachte, om verlegenheid te verhullen, om de scandaleuze of onbezonnen dingen die hij had uitgevreten lichter te maken.

'Hij hinkt,' zei Zalmai.

'Is het degene die ik denk dat het is?'

'Hij was alleen maar op bezoek,' zei Mariam.

'Hou je mond, jij,' snauwde Rasheed terwijl hij zijn vinger waarschuwend hief. Hij wendde zich weer tot Laila. 'Is dat even een verrassing. Laila en Majnoon herenigd. Net als in oude tijden.' Zijn gezicht versteende. 'Je hebt hem dus binnengelaten. Hier. In mijn huis. Hij was hier met mijn zoon.'

'Jij hebt me gedupeerd. Je hebt tegen me gelogen,' zei 316 

Laila tandenknarsend. 'Jij hebt die man laten komen die tegenover me zat en... Je wist dat ik zou weggaan als ik gedacht had dat hij nog in leven was.'

'En heb jij dan niet tegen mij gelogen?' brulde Rasheed. 'Dacht je dat ik dat niet kon bedenken? Over jouw harami? Denk je dat ik ze niet allemaal op een rijtje heb, hoer?'

Hoe langer Tariq praatte, hoe meer Laila het moment vreesde dat hij zou stoppen. De stilte die zou volgen, het sein dat het haar beurt was om verslag te doen, om over het waarom en het hoe en het wanneer te vertellen en om officieel te maken wat hij vast en zeker al wist. Telkens als hij even pauzeerde kwam er een vage misselijkheid in haar op. Ze ontweek zijn ogen. Ze keek naar zijn handen, naar de ruwe donkere haartjes die in de tussenliggende jaren op de rug ervan waren opgekomen.

Tariq wilde niet veel vertellen over zijn jaren in de gevangenis, behalve dan dat hij er Urdu had leren spreken. Als Laila ernaar vroeg, schudde hij ongeduldig met zijn hoofd. In dat gebaar zag Laila roestige tralies en ongewassen lichamen, gewelddadige mannen en overvolle gangen, en plafonds die wegrotten onder een laag schimmel. Je las in zijn ogen dat het een vernederende, ontaarde en wanhopige plek voor hem was geweest.

Tariq vertelde dat zijn moeder had geprobeerd hem na zijn arrestatie te bezoeken.

'Ze is driemaal geweest. Maar ik kreeg haar nooit te zien,' zei hij.

Hij schreef haar een brief, en daarna nog een paar, zelfs al betwijfelde hij dat zij ze zou ontvangen.

'En ik heb jou geschreven.'

'O ja?'

'O, hele boekwerken vol,' zei hij. 'Je vriend Rumi zou jaloers zijn geweest op mijn productie.' Toen begon hij weer Ie lachen, ditmaal hard, alsof hij zowel was geschrokken van zijn eigen openhartigheid als van zijn ongemakkelijke houding over wat hij had verklapt.

Zalmai begon boven te schreeuwen.

'Net als in oude tijden,' zei Rasheed. 'Jullie tweeën. Ik ver-onderstel datje hem je gezicht hebt laten zien.'

'Ja,' zei Zalmai. En toen tegen Laila: 'Ja, mammie, ik heb je gezien.'

'Je zoon lijkt niet erg op mij gesteld te zijn,' zei Tariq, toen Laila weer beneden was.

'Het spijt me,' zei ze. 'Zo is het niet. Hij... Let maar niet op hem.' Ze veranderde snel van onderwerp, want ze voelde zich schuldig en verdorven zo over Zalmai te praten, die een kind was, een jongetje dat van zijn vader hield en wiens instinctieve aversie jegens die vreemdeling gewettigd en begrijpelijk was.

En ik heb jou geschreven.

Hele boekwerken vol.

Hele boekwerken vol.

'Hoe lang heb je in Murree gewoond?'

'Minder dan een jaar,' zei Tariq.

Hij was in de gevangenis bevriend geraakt met een oudere man, zei hij, een vent die Salim heette en vroeger hockeyspeler voor Pakistan was geweest, die jarenlang de ene gevangenis in en de volgende uitwas gegaan en nu tien jaar moest zitten voor het neersteken van een geheim agent. Elke gevangenis heeft een man als Salim, zei Tariq. Er was altijd iemand die listig was en connecties had, die het systeem voor je kon laten werken en dingen voor je regelde, iemand om wie het gonsde van de gevaren en de mogelijkheden. Het was Salim geweest die Tariqs vragen over zijn moeder buiten de gevangenis had weten te krijgen, en het was Salim geweest die bij hem was komen zitten en hem op zachte vaderlijke toon had verteld dat ze was overleden aan de kou.

Tariq had zeven jaar lang vastgezeten in de Pakistaanse gevangenis. 'Ik ben er goed afgekomen,' zei hij. 'Ik heb geluk gehad. De rechter die mijn zaak behandelde, had een broer die met een Afghaanse vrouw was getrouwd. Misschien heeft hij daarom genade laten gelden. Ik weet het niet.'

Toen Tariqs straf erop zat, in de vroege winter van 2000, had Salim hem het adres en het telefoonnummer gegeven van zijn broer. De naam van de broer was Sayeed.

'Hij zei dat Sayeed een hotelletje runde in Murree,' zei Tariq. 'Twintig kamers en een lounge, een plekje waar toeristen zich aangenaam konden voelen. Hij zei tegen me dat ik moest vertellen dat hij mij gestuurd had.'

Zodra hij uit de bus was gestapt, had Tariq van Murree gehouden: de met sneeuw bedekte pijnbomen; de koude tintelende lucht; de van luiken voorziene cottages met de rook die uit de schoorstenen kringelde.

Dit was een plek, had Tariq gedacht toen hij op Sayeeds deur klopte, dit was een plek die niet alleen mijlenver verwijderd was van de ellende die hij had gekend, maar ook een plek die zelfs de notie van ontbering en verdriet op de een of andere manier onwelvoeglijk maakte, ondenkbaar.

'Ik zei bij mezelf: dit is een plek waar je oud kunt worden.'

Tariq werd in dienst genomen als portier en klusjesman. Hij voldeed tijdens de proefperiode van een maand goed, zei hij, tegen halfgeld, hem door Sayeed uitbetaald. Terwijl Tariq sprak, zag Laila Sayeed voor zich: een smalogige man met een rossig hoofd, die uit het raam van de receptie toekeek hoe Tariq hout hakte en de oprit sneeuwvrij maakte. Ze zag hem gebogen staan over Tariqs benen, terwijl Tariq onder de gootsteen een lekkende pijp repareerde. Ze zag hem de kassalijst controleren op ontbrekend kasgeld.

Tariqs hutje lag naast het kleine lage huis van de kokkin, zei hij. De kokkin was een matroneachtige oude weduwe, die Adiba heette. Beide hutten stonden vrij van het hotel, gescheiden van het hoofdgebouw door wat amandelbomen, een bank en een piramidevormige stenen fontein waaruit in de zomer de hele dag water klaterde. Laila stelde zich Tariq voor in zijn hut, zittend op het bed, kijkend naar de lommerrijke wereld buiten het raam. 

Aan het eind van de proeftijd trok Sayeed Tariqs loon op tot normaal niveau, vertelde hem dat hij gratis kon lunchen, gaf hem een wollen jas en zorgde voor een nieuw been. Ta- riq zei dat hij gehuild had om de goedheid van de man.

Met het volle loon van zijn eerste maand in zijn zak was Tariq naar de stad gegaan om Alyona te kopen.

'Haar vacht is volkomen wit,' zei Tariq glimlachend. 'Op sommige ochtenden, als het de hele nacht heeft gesneeuwd, kijkje naar buiten en alles watje ziet van haar zijn twee ogen en een snuit.'

Laila knikte. Er viel opnieuw een stilte. Boven was Zalmai weer met zijn bal tegen de muur gaan stuiteren.

'Ik dacht datje dood was,' zei Laila.

'Dat weet ik. Dat heb je al verteld.'

Laila's stem brak. Ze moest haar keel schrapen en zich beheersen. 'De man die me dat kwam vertellen, was zo serieus.. . Ik geloofde hem, Tariq. Ik wou dat ik het niet gedaan had, maar ik heb het wel gedaan. Ik voelde me zo alleen en bang. Anders was ik er niet mee akkoord gegaan met Rasheed te trouwen. Ik zou niet...'

'Je hoeft dit niet te vertellen,' zei hij zachtjes, terwijl hij het vermeed haar in de ogen te kijken. In de manier waarop hij het zei zat geen verborgen verwijt, geen tegenbeschuldi- ging. Geen teken van blaam.

'Maar ik wil het. Want er was een belangrijker reden om met hem te trouwen. Er is iets wat jij niet weet, Tariq. Er is iemand. Ik moet het je vertellen.'

'Heb jij ook met hem zitten praten?' vroeg Rasheed aan Zalmai.

Zalmai zei niets. Laila zag nu aarzeling en onzekerheid in zijn ogen, alsof hij zojuist had beseft dat wat hij had geopenbaard veel kolossaler was dan hij had gedacht.

'Ik vroeg je iets, jongen.'

Zalmai slikte. Zijn blik dwaalde rond. 'Ik was boven met Mariam aan het spelen.'

'En je moeder?'

Zalmai keek verontschuldigend naar Laila en stond op het punt in tranen uit te barsten.

'Wees maar niet bang, Zalmai,' zei Laila. 'Vertel de waarheid maar.'

'Ze zat... ze zat beneden met die man te praten,' zei hij met een iel stemmetje, nauwelijks luider dan wanneer hij had gefluisterd.

'Juist,' zei Rasheed. 'Samenspel.'

Toen hij wegging, zei Tariq: 'Ik wil haar ontmoeten. Ik wil haar zien.'

'Ik zal het regelen,' zei Laila.

'Aziza. Aziza.' Hij glimlachte, de woorden op zijn tong proevend. Telkens als Rasheed de naam van haar dochter uitsprak, vond Laila het verderfelijk klinken, bijna vulgair. 'Aziza. Prachtig.'

'Dat is ze ook. Je zult het zien.'

'Ik tel de minuten af.'

Er waren bijna tien jaar verstreken sinds ze elkaar voor het laatst gezien hadden. Laila's geest ging terug naar alle keren dat ze elkaar in de steeg hadden ontmoet en elkaar in het geheim hadden gekust. Ze vroeg zich af hoe ze er in zijn ogen nu uit moest zien. Vond hij haar nog aantrekkelijk? Of vond hij haar nu verlept, verwaarloosd, meelijwekkend, net als een afzichtelijk, voortschuifelend oud vrouwtje? Bijna tien jaar. Maar voor de korte duur dat ze daar bij Tariq stond, in het zonlicht, was het net alsof die jaren er niet waren geweest. De dood van haar ouders, haar huwelijk met Rasheed, de moordpartijen, de raketten, de Taliban, de afranselingen, de honger, zelfs haar kinderen, het leek allemaal een droom, een bizarre omweg, enkel een onderbreking tussen de laatste middag samen en dit moment.

Toen veranderde Tariqs gezicht, werd ernstig. Ze kende die gelaatsuitdrukking. Het was dezelfde blik die hij had gehad op de dag, vele jaren geleden, toen ze beiden nog kinderen waren geweest, dat hij zijn been had afgedaan en Khadim had belaagd. Hij strekte nu één hand uit en raakte de hoek van haar onderlip aan.

'Dat heeft hij gedaan,' zei hij kil.

Bij die aanraking herinnerde Laila zich weer de uitzinnigheid van die middag waarop ze Aziza hadden verwekt. Ze voelde zijn adem in haar hals, ze voelde de spieren van zijn heupen spannen, zijn borst op haar borsten drukken, hun handen ineengevlochten.

'Ik wou dat ik je met me meegenomen had,' zei Tariq bijna fluisterend.

Laila moest haar blik laten zakken en proberen niet te huilen.

'Ik weet datje nu een getrouwde vrouw en moeder bent. En hier sta ik nu, na al die jaren, na alles wat er gebeurd is, op de drempel van je deur. Het is waarschijnlijk niet netjes of eerlijk, maar ik ben van zo ver gekomen om je te zien, en... O, Laila, ik wou dat ik nooit bij je was weggegaan.'

'Zeg dat niet,' zei ze hees.

'Ik had meer mijn best moeten doen. Ik zou met je hebben moeten trouwen toen ik de kans had. Dan zou alles anders zijn geweest.'

'Praat alsjeblieft niet zo. Het doet zo'n pijn.'

Hij knikte, deed een stap naar haar toe, maar hield zichzelf tegen. 'Ik wil me niets aanmatigen. En ik heb niet de bedoeling je leven op de kop te zetten door zomaar uit het niets op te duiken. Als je wilt dat ik wegga, als je wilt dat ik naar Pakistan terugkeer, zeg het dan, Laila. Zeg het en ik ga. Ik zal je nooit meer lastigvallen. Ik...'

'Nee!' zei Laila scherper dan ze wilde. Ze zag dat ze naar zijn arm reikte en hem vastgreep. Ze liet haar hand vallen. 'Nee. Ga niet weg, Tariq. Nee. Blijf, alsjeblieft.'

Tariq knikte.

'Hij werkt van twaalf uur 's middags tot acht uur 's avonds. Kom morgenmiddag terug. Dan breng ik je naar Aziza.'

'Ik ben niet bang voor hem, hoor.'

'Dat weet ik. Kom morgenmiddag terug.'

'En dan?'

'En dan... Ik weet het niet. Ik moet nadenken. Dit is...'

'Dat weet ik,' zei hij. 'Ik begrijp het. Sorry. Sorry voor heel veel dingen.'

'Dat hoeft niet. Je beloofde terug te komen. En dat heb je gedaan.'

Zijn ogen werden vochtig. 'Het is zo mooi je terug te zien, Laila.'

Ze zag hem weglopen en huiverde. Ze dacht: hele boekwerken vol, en er ging opnieuw een rilling door haar heen, een stroom vol verdriet en eenzaamheid, maar ook met iets van verlangen en roekeloze hoop. 

mariam

'Ik was boven met Mariam aan het spelen,' zei Zalmai.

'En je moeder?'

'Ze zat... ze zat beneden met die man te praten.'

'Juist,' zei Rasheed. 'Samenspel.'

Mariam zag zijn gezicht zich ontspannen en verslappen. Ze keek naar de duidelijke rimpels in zijn voorhoofd. Er spraken achterdocht en wantrouwen uit zijn ogen. Hij zat rechtovereind, en gedurende een paar ogenblikken leek hij enkel bedachtzaam, als een scheepskapitein die juist op de hoogte is gebracht van een dreigende muiterij en nu nadenkt over de stap die hij moet nemen.

Hij keek op.

Mariam begon iets te vertellen, maar hij hief zijn hand, en zonder naar haar te kijken zei hij: 'Te laat, Mariam.'

Tegen Zalmai zei hij koeltjes: 'Jij gaat naar boven, jongen.'

Mariam zag ontzetting op Zalmais gezicht. Nerveus keek hij rond naar de andere drie. Hij voelde nu dat zijn spelletje verklikken tot iets bloedserieus onder de volwassenen had geleid. Hij wierp een wanhopige, rouwmoedige blik op Mariam en daarna op zijn moeder.

Geprikkeld zei Rasheed: 'Nu.'

Hij pakte Zalmai bij zijn arm. Zalmai liet zich mak als een schaap naar boven leiden.

Ze stonden er als bevroren bij, Mariam en Laila, ogen op de grond gericht, alsof elkaar aankijken een erkenning zou zijn van het geloof in de manier waarop Rasheed de dingen zag: terwijl hij met bagage sleepte en deuren opende voor mensen die hem geen blik waardig keurden, was er achter zijn rug een wellustige samenzwering gaande, in zijn eigen huis, voor de ogen van zijn geliefde zoon. Niemand van hen zei een woord. Ze luisterden naar de voetstappen op de gang boven, het ene paar onheilspellend en zwaar, het andere het getrippel van een schuw diertje. Ze luisterden naar verminkte woorden, een schrille smeekbede, een nors weerwoord, een deur die dichtsloeg, de sleutel die bij het omdraaien knerpte. Vervolgens het ene paar voetstappen dat terugkeerde, ongeduldiger nu.

Mariam zag zijn stampende voeten toen hij naar beneden kwam. Ze zag hem de sleutel in zijn zak steken, zag zijn riem, het eind met de gaatjes vast om zijn knokkels gewikkeld. De nepkoperen gesp stuiterde op de trede achter hem aan.

Zij wilde hem stoppen, maar hij duwde haar achteruit en stormde langs haar heen. Zonder een woord te verspillen liet hij de riem op Laila neerkomen. Hij deed het zo snel dat ze geen tijd had om achteruit te deinzen of ineen te duiken of zelfs maar ter afweer een arm te heffen. Laila tastte met haar vingers naar haar slapen en keek naar het bloed, keek verbaasd naar Rasheed. Het duurde maar een of twee seconden, die blik van ongeloof, voordat hij plaatsmaakte voor haat.

Rasheed liet de riem opnieuw neerkomen.

Ditmaal beschermde Laila zich met haar onderarm en deed een greep naar de riem. Ze greep mis en Rasheed liet de riem weer neerdalen. Laila kreeg die heel even te pakken, maar Rasheed rukte hem los en sloeg opnieuw krachtig op haar in. Laila rende door de kamer, en Mariam schreeuwde woorden door elkaar heen en smeekte Rasheed op te houden, terwijl hij achter Laila aanzat, haar de weg versperde en zijn riem op haar liet knallen. Op zeker moment dook Laila ineen en slaagde erin hem een vuistslag te geven boven zijn oor, waarna hij een vloek uit spuugde en haar zelfs nog genadelozer achtervolgde. Hij kreeg haar te pakken, gooide haar tegen de muur en sloeg met de riem steeds weer toe, de gesp kletterde op haar borst, haar schouders, haar geheven armen, haar vingers, en waar ze geraakt werd begon ze te bloeden. 

Mariam kon niet meer bijhouden hoe vaak de riem op Laila's lichaam kletste, hoeveel smekende woorden ze Rasheed toeriep, hoeveel keren ze de onsamenhangende kluwen van tanden, vuisten en riem aanschouwde voordat ze vingers over Rasheeds gezicht zag krassen, gekloofde nagels in zijn kaak zag slaan en aan zijn haar trekken en over zijn voorhoofd krabben. Hoe lang voordat ze besefte, geschrokken en opgelucht, dat het haar eigen vingers waren.

Hij liet af van Laila en draaide zich naar haar om. Eerst keek hij haar aan zonder haar te zien, toen vernauwden zijn ogen zich en namen Mariam met belangstelling op. Zijn blik veranderde van verwarring naar schok, toen naar afwijzing en teleurstelling zelfs, bleef daar even hangen.

Mariam herinnerde zich de eerste keer dat ze zijn ogen had gezien, onder de bruidssluier in de spiegel, terwijl Jalil toekeek, hoe hun blikken over het spiegelglas waren gegleden en elkaar hadden ontmoet, de zijne gevoelloos, de hare onderdanig, inwilligend, bijna verontschuldigend.

Verontschuldigend.

Mariam zag nu in diezelfde ogen wat voor idioot ze was geweest.