Zolang Laila haar kende, droeg Tariqs moeder een pruik. Die was in de loop der tijd mat rood geworden. Ze had hem vandaag laag op haar voorhoofd getrokken, en Laila kon haar grijze haren aan de zijkanten zien. Op andere dagen stond hij hoog op haar voorhoofd. Maar in Laila's ogen zag Tariqs moeder er nooit meelijwekkend uit. Wat Laila zag was het rustige zelfverzekerde gezicht onder de pruik, de pientere ogen, de prettige, niet gehaaste houding.

'Hij is oké,' zei Laila. 'Werkt nog steeds bij Silo natuurlijk. Maar hij maakt het goed.'

'En je moeder?'

'Soms goed, soms slecht. Niets veranderd.'

'Ja,' zei Tariqs moeder bedachtzaam en ze liet haar lepel in de kom zakken. 'Het moet moeilijk zijn voor een moeder, vreselijk moeilijk, om haar zonen niet bij zich te hebben.'

'Blijf je hier lunchen?' vroeg Tariq.

'Ze moet wel,' zei zijn moeder, 'ik maak shorwa.'

'Ik wil niet mozahem zijn.'

'Lastig?' zei Tariqs moeder. 'Wij zijn een paar weken weg en dan ga jij beleefd doen tegen ons?'

'Goed, dan blijf ik lunchen,' zei Laila, en ze bloosde glimlachend.

'Dat is dan geregeld.'

De waarheid was dat Laila graag in Tariqs huis at, maar eten thuis verafschuwde. Bij Tariq aten ze niet in hun eentje; ze aten altijd als gezin. Laila hield van de paarse plastic bekers die ze gebruikten en van het partje citroen dat altijd in de waterkan dreef. Ze hield ervan dat ze elke maaltijd begonnen met een kommetje verse yoghurt, hoe ze overal zure sinaasappels boven uitpersten, zelfs op hun yoghurt, en hoe ze onschuldige grapjes maakten ten koste van anderen.

Onder het eten werd er voortdurend gepraat. Hoewel Tariq en zijn ouders Pashtun waren, spraken ze Farsi als Laila over de vloer was, omwille van haar, zelfs al begreep Laila hun Pashtu min of meer, want dat had ze op school geleerd. Babi zei dat er spanningen waren tussen hun volk, de Tajiks, die een minderheid vormden, en Tariqs volk, de Pashtun, die de grootste etnische groepering in Afghanistan waren. 'Tajiks hebben zich altijd geminacht gevoeld,' zei Babi. 'Pashtun koningen hebben dit land bijna tweehonderdvijftig jaar geregeerd, Laila, en de Tajiks voor zegge en schrijve negen maanden, in 1929.'

'En jij,' had Laila gevraagd, 'voel jij je geminacht, Babi?'

Babi had zijn bril schoongepoetst aan de zoom van zijn overhemd. 'Voor mij is het nonsens, en bovendien levens-gevaarlijke nonsens, al dat gezwets over ik ben een Tajik en jij bent een Pashtu en hij is een Hazara en zij een Uzbeek. We zijn allemaal Afghanen en dat zou het enige moeten zijn wat ertoe doet. Maar als de ene groep zo lang over de andere regeert... Er is verachting. Rivaliteit. Dat is er. Dat is er altijd geweest.'

Misschien was dat zo. Maar Laila voelde dat nooit in Ta- riqs huis, waar dat soort zaken nooit ter sprake kwam. De tijd die zij met Tariqs gezin doorbracht, voelde voor Laila altijd natuurlijk aan, moeiteloos, niet gecompliceerd door verschillen in stam of taal, of door persoonlijke wrok en rancune die de sfeer bij haar thuis verpestten.

'Zin in kaarten?' vroeg Tariq.

'Ja, ga maar naar boven,' zei zijn moeder terwijl ze afkeurend de rookwolk van haar man wegwuifde. 'Ik ga aan de shorwa beginnen.'

Ze lagen op hun buik midden in Tariqs kamer en verdeelden om beurten de kaarten voor een spelletje panjpar. Terwijl hij luchtfietste met zijn ene been vertelde Tariq over zijn reis. De perenboompjes die hij zijn oom had helpen planten. Een slang die hij in de tuin had gevangen.

Dit was de kamer waar Laila en Tariq hun huiswerk maakten, waar ze hun kaartenhuizen bouwden en lachwekkende portretten van elkaar tekenden. Als het regende leunden ze op de vensterbank en dronken warme, oranje prik, en keken toe hoe de gezwollen regendruppels naar beneden biggelden.

'Oké, ik heb er weer een,' zei Laila aarzelend. 'Wat gaat de wereld over, maar blijft in een hoek zitten?'

'Wacht.' Tariq duwde zich op en zwaaide zijn kunstbeen naar de andere kant. Hij lag wiebelend op zijn ene kant, leunend op zijn elleboog. 'Geef dat kussen eens aan.' Hij legde het onder zijn been. 'Zo. Dat is beter.'

Laila moest aan de eerste keer denken dat hij haar zijn stomp had laten zien. Ze was toen zes geweest. Met een vinger had ze in de strakgespannen glimmende huid geprikt net onder zijn knie. Haar vinger had er kleine knobbeltjes gevoeld, en Tariq had haar verteld dat het uiüopers van het bot waren die na een amputatie soms nog even doorgroeiden. Ze had hem gevraagd of hij pijn had aan zijn stomp, en hij zei dat het aan het eind van een dag wel eens zeer deed als het wat opzwol en niet meer paste zoals had gemoeten, net als een vinger in een vingerhoed. 'En soms wordt de huid ruw. Vooral als het warm is. Dan krijg ik uitslag en blaren, maar mijn moeder heeft daar zalf voor. Dan valt het wel mee.'

Laila was in tranen uitgebarsten.

'Waarom huil je?' Hij had zijn been weer aangesnoerd. 'Je wilde het graag zien, jij giryanok, jij huilebalk! Als ik had geweten datje was gaan grienen, had ik het je niet laten zien.'

'Een postzegel,' zei hij.

'Wat?'

'Het raadsel. Het antwoord is een postzegel. We kunnen na de lunch wel naar de dierentuin.'

'Je kende die al, hè? Toch?'

'Helemaal niet.'

'Je liegt.'

'En jij bent jaloers.'

'Waarop?'

'Mijn mannelijke intelligentie.'

'Je mannelijke intelligentie? Echt waar? Vertel me dan eens wie er altijd met schaken wint?'

'Ik laatje winnen,' lachte hij. Ze wisten beiden dat het niet waar was.

'En wie kan er geen wiskunde? Wie komt er altijd om hulp vragen bij wiskunde, ook al zitje een klas hoger dan ik?'

'Ik liep al wel twee klassen op je voor als ik wiskunde niet zo saai zou vinden.'

'Dan vind je aardrijkskunde zeker ook saai?'

'Hoe weetje dat? Geen woord meer erover. Gaan we naar de dierentuin of niet?'

Laila glimlachte. 'Jazeker.'

'Goed.'

'Ik heb je gemist.'

Er viel een stilte. Toen draaide Tariq zich naar haar om, deels grijnzend, deels het gezicht vertrokken van afkeer. 'Wat is er met jóu aan de hand?'

Hoe vaak hadden Hasani, Giti en zij die vier woorden al wel niet tegen elkaar gezegd, vroeg Laila zich af, zonder enige aarzeling, na elkaar twee of drie dagen niet gezien te hebben. 'Ik heb je gemist, Hasina.' 'O, ikjou ook.' Door Tariqs grimas leerde Laila dat jongens in dit opzicht van meisjes verschilden. Ze maakten van een vriendschap geen poppenkast. Ze voelden geen noodzaak en geen behoefte om dat soort dingen te zeggen. Laila stelde zich voor dat het ook bij haar broers zo was gegaan. Laila kwam tot het inzicht dat jongens vriendschap zagen als de zon: niet het bestaan in twijfel trekken, zo veel mogelijk van de warmte ervan genieten en er niet direct in kijken.

'Ik wilde je een beetje pesten,' zei Laila.

Hij wierp haar een zijdelingse blik toe. 'Daar ben je in geslaagd.'

Maar ze meende zijn grimas te zien verzachten. En ze dacht dat ze de gebruinde huid van zijn wang even een iets diepere kleur zag krijgen.

Laila wilde het hem niet vertellen. Ze had eigenlijk al besloten dat het een heel slecht idee was het hem te vertellen. Iemand zou het slachtoffer worden, want Tariq zou het er misschien niet bij laten zitten. Maar toen ze later op straat liepen op weg naar de bushalte, zag ze Khadim weer, die tegen een muur leunde. Hij was omringd door zijn vrienden en had zijn duimen in zijn riemlussen gehaakt. Hij grijnsde uitdagend naar haar.

En dus vertelde ze het aan Tariq. Het verhaal ontsnapte haar voordat ze het kon tegenhouden.

'Wat heeft hij gedaan?!'

Ze vertelde het hem opnieuw.

Hij wees naar Khadim. 'Hij? Was hij het? Weetje het zeker?'

'Ja, ik weet het zeker.'

Tariq klemde zijn tanden op elkaar en mompelde iets in het Pashtu dat Laila niet verstond. 'Jij blijft hier wachten,' zei hij nu in het Farsi tegen haar.

'Nee, Tariq...'

Hij was al bezig de straat over te steken.

Khadim zag hem als eerste. Zijn grijns verdween en hij duwde zich van de muur af. Hij haalde zijn duimen uit de lussen, richtte zich wat meer op en nam een zelfbewuste, dreigende houding aan. De anderen volgden zijn blik.

Laila wou dat ze niets had gezegd. Wat als ze zich als één man tegen hem keerden? Met hoevelen waren ze eigenlijk? Tien, elf, twaalf? Wat als ze hem zouden bezeren?

Tariq stopte op een meter afstand voor Khadim en zijn clubje. Er leek een moment van bezinning te zijn, meende Laila, misschien een verandering van gedachte, en toen hij zich vooroverboog, stelde ze zich voor dat hij deed alsof zijn schoenveter los was gaan zitten en dat hij naar haar terug zou keren. Toen waren zijn handen plotseling met iets bezig en zij begreep het.

Toen Tariq overeind kwam en nog maar op één been stond, begrepen de anderen het ook. Hij hinkte naar Khadim toe en viel hem aan, hief zijn losgemaakte been als een zwaard hoog boven zijn hoofd.

De jongens haastten zich opzij. Ze gaven hem vrij baan.

Daarna was alles een en al stof en vuisten en trappen en gejank.

Khadim zou Laila daarna nooit meer lastigvallen.

Die avond dekte Laila zoals de meeste avonden de tafel voor maar twee personen. Mammie zei dat ze geen honger had. Op de avonden dat ze wel honger had stond ze erop een bord met eten naar haar kamer mee te nemen voordat Babi zelfs maar thuiskwam. Gewoonlijk sliep ze of lag ze wakker

in bed tegen de tijd dat Laila en Babi gingen eten.

Babi kwam de badkamer uit, zijn haren - wit van het meel als hij thuiskwam - gewassen en achterovergekamd.

'Wat eten we vandaag, Laila?'

'Overgebleven aushsoep.'

'Klinkt goed,' zei hij, terwijl hij de handdoek opvouwde waarmee hij zijn haar had gedroogd. 'En het werk voor vanavond? Breuken optellen?'

'Eigenlijk breuken omzetten in vaste getallen.'

'Aha. Juist.'

Babi hielp Laila elke avond na het eten met haar huiswerk en gaf haar ook nog wat eigen huiswerk op. Dat was alleen om Laila een of twee stappen voor te laten zijn op de klas, niet omdat hij het door de school opgegeven werk afkeurde - ondanks de propagandalessen. In feite vond Babi het onderwijs ironisch genoeg het enige wat de communisten goed hadden gedaan - in elk geval qua opzet -, het beroep waarvoor ze hem hadden ontslagen. Meer speciaal de opleiding van vrouwen. De regering had alfabetiserings- klassen voor vrouwen financieel gesteund. Bijna twee derde van de studenten aan de universiteit van Kabul was tegenwoordig vrouw, zei Babi, vrouwen die rechten, medicijnen of techniek studeerden.

'Vrouwen hebben het in dit land altijd moeilijk gehad, Laila, maar misschien zijn ze nu onder de communisten vrijer en hebben ze meer rechten dan ooit tevoren,' zei Babi, die dan altijd zachtjes begon te praten, zich ervan bewust hoe onverdraagzaam mammie was als er zelfs maar heel in de verte positief over de communisten werd gesproken. 'Maar het is waar,' zei Babi, 'het is goed om nu een vrouw in Afghanistan te zijn. Daar kun je je voordeel mee doen, Laila. Natuurlijk is de vrijheid van vrouwen nu juist een van de redenen waarom de mensen ginds de wapens hebben opgepakt,' waarbij hij zijn hoofd medelijdend schudde.

Met 'ginds' bedoelde hij niet Kabul, dat altijd betrekkelijk liberaal en progressief was geweest. In Kabul doceerden vrouwen aan de universiteit, waren schooldirecteur of bekleedden een functie bij de overheid. Nee, Babi bedoelde de tribale regio's, vooral de Pashtun streken in het zuiden, of in het oosten, bij de Pakistaanse grens, waar je zelden vrouwen op straat zag en dan alleen nog in burka en vergezeld van hun man. Hij bedoelde de streken waar mannen die volgens oude tribale wetten leefden in opstand waren gekomen tegen de communisten en hun decreten om de vrouw te bevrijden, gedwongen huwelijken af te schaffen en de minimumleeftijd voor meisjes om te trouwen op te trekken naar zestien jaar. Ginds zagen ze het als een belediging van hun eeuwenoude traditie, zei Babi, om van de regering te horen te krijgen - die ook nog goddeloos was - dat hun dochters het huis uit moesten, de school bezoeken en samen met mannen op één plek werken.

'God verhoede dat dat gebeurt!' zei Babi graag sarcastisch. Daarna zuchtte hij en zei: 'Laila, liefje, de enige vijand die een Afghaan niet kan verslaan, is hijzelf.'

Babi ging aan tafel zitten en doopte brood in zijn kom met aush.

Laila besloot hem tijdens het eten, nog voor ze aan de breuken zouden beginnen, te vertellen over wat Tariq had gedaan met Khadim. Maar ze kreeg er de kans niet toe. Want juist op dat ogenblik werd er op de deur geklopt en stond er aan de andere kant een vreemdeling met nieuws. 

'Ik moetje ouders spreken, dokhtarjan,' zei hij toen Laila de deur opende. Het was een gedrongen man met een scherp, door weer en wind getekend gezicht. Hij droeg een aardap- pelkleurige jas en een bruine wollen pakol op zijn hoofd.

'Wie kan ik zeggen dat u bent?'

Laila voelde de hand van haar vader op haar schouder en hij trok haar zachtjes bij de deur weg.

'Waarom ga je niet even naar boven, Laila. Toe.'

Terwijl ze naar de trap liep, hoorde Laila de bezoeker tegen Babi zeggen dat hij nieuws uit Panjshir had. Mammie was nu ook in de kamer. Ze hield één hand voor haar mond en haar ogen schoten heen en weer tussen Babi en de man met de pakol.

Laila gluurde van boven aan de trap. Ze zag de vreemde man bij haar ouders zitten. Hij boog voorover. Sprak zachtjes een paar woorden. Toen werd het gezicht van Babi bleker en bleker en hij keek naar zijn handen, en mammie begon te gillen, te gillen en aan haar haren te trekken.

De volgende ochtend, op de dag van de fatiha, kwam er een schare vrouwen naar het huis en belastte zich met de voor-bereiding van het khatm-eten, dat na de rouwplechtigheid zou plaatsvinden. Mammie zat de hele ochtend op de bank, terwijl haar vingers aan een zakdoek friemelden en haar gezicht gezwollen was. Een paar sniffende vrouwen, die om beurten mammies hand stevig vasthielden, keken naar haar om, alsof ze het vreemdste en breekbaarste vrouwtje ter wereld was. Mammie leek zich niet bewust van hun aanwezigheid.

Laila knielde voor haar moeder neer en pakte haar handen. 'Mammie.'

Mammies blik ging naar beneden. Ze knipperde met haar ogen.

'Wij zorgen wel voor haar, Laila jan,' zei een van de vrouwen met een gewichtig air. Laila was wel eerder bij rouw- plechtigheden geweest waar ze dit soort vrouwen had gezien, vrouwen die genoegen schepten in alles wat met de dood te maken had, Officiële Troosteressen, die niemand lieten tornen aan plichten die ze ongevraagd op zich hadden genomen.

'We hebben het onder controle. Ga maar iets anders doen, meisje. Laatje moeder maar.'

Weggejaagd als ze was voelde Laila zich nutteloos. Ze liep van de ene kamer naar de andere. Ze rommelde wat in de keuken. Een ongewoon slaafse Hasina en haar moeder arriveerden. Giti en haar moeder ook. Toen Giti Laila zag, snelde ze op haar af, sloeg haar knokige armen om haar heen en omhelsde Laila lang en verrassend stevig. Toen ze haar losliet, stonden haar ogen vol tranen. 'Wat vreselijk, Laila,' zei ze. Laila bedankte haar. De drie meisjes zaten op het erf, totdat een van de vrouwen hun de taak toebedeelde glazen te wassen en borden op tafel te zetten.

Babi bleef ook doelloos het huis in en uit lopen, naar het scheen om te zien of er nog iets te doen viel.

'Houd hem bij me weg.' Dat was het enige wat mammie die hele ochtend zei.

Uiteindelijk ging Babi in de gang op een klapstoel zitten, een hoopje ellende. Een van de vrouwen vertelde hem dat hij daar in de weg zat. Hij verontschuldigde zich en verdween in zijn studeerkamer.

Die middag gingen de mannen naar een zaal in Karteh-Seh die Babi voor de fatiha had gehuurd. De vrouwen kwamen naar het huis. Laila nam haar plek naast mammie in, vlak bij de ingang van de woonkamer, waar de familie van de overledene gewoonlijk zat. Rouwenden trokken hun schoenen bij de deur uit, knikten naar kennissen terwijl ze de kamer door liepen en zaten op klapstoelen die tegen de muren waren opgesteld. Laila zag Wajma, de oude vroedvrouw, die haar ter wereld had helpen komen. Ze zag ook Tariqs moeder, die een zwarte hoofddoek over haar pruik droeg. Ze knikte even naar Laila en glimlachte er langzaam, verdrietig en met gesloten mond bij.

Uit een cassetterecorder klonk de nasale stem van een man die verzen uit de Koran zong. De vrouwen zuchtten en schuifelden heen en weer en snotterden tussendoor. Er klonk gesmoord hoesten, gemompel, en af en toe hoorde je een theatrale, van verdriet vervulde snik.

Rasheeds vrouw Mariam kwam binnen. Ze droeg een zwarte hijab. Slierten haar hingen eronderuit, over haar voorhoofd heen. Ze ging op een stoel tegen de muur zitten, tegenover Laila.

Naast Laila wiegde mammie naar voren en naar achteren. Laila trok mammies hand op haar schoot en streelde hem met beide handen, maar mammie leek niets te merken.

'Wil je een beetje water, mammie?' fluisterde Laila in haar oor. 'Heb je dorst?'

Maar mammie zei niets. Ze deed niets anders dan haar lichaam naar voren en naar achteren bewegen en naar het tapijt staren met een afwezige, lusteloze blik.

Als ze zo naast mammie zat en de neergeslagen, treurige blikken in de kamer zag, drong de omvang van de ramp die haar familie had getroffen af en toe wel tot Laila door. Alle kansen weg. Alle hoop vervlogen.

Maar dat gevoel hield niet aan. Het was moeilijk, echt moeilijkje in mammies emotie in te leven. Moeilijk om verdriet op te roepen en om de dood van mensen te treuren aan wie Laila om te beginnen nooit had gedacht als levende wezens. Ahmad en Noor waren voor haar altijd mensen geweest die vóór haar geleefd hadden. Personen in een mythe. Koningen in een geschiedenisboek.

Het was Tariq die echt was, vlees en bloed. Tariq, die haar leerde vloeken in het Pashtu, die van gezouten klaverblaadjes hield, die zijn voorhoofd fronste en een laag kreunend geluid maakte als hij kauwde, die een lichtroze geboortevlekje net onder zijn linker sleutelbeen had in de vorm van een mandoline die op de kop hing.

Zo zat ze daar naast mammie en rouwde plichtmatig om Ahmad en Noor, maar in haar hart was haar echte broer springlevend. 

De kwalen die mammie de rest van haar dagen zouden teisteren, namen een aanvang. Pijn in de borst en hoofdpijn, gewrichtspijn en nachtelijk zweten, verlammende pijn in haar oren, knobbels die niemand anders kon voelen. Babi bracht haar naar de dokter, die bloed en urine afnam en röntgenfoto's van mammies lichaam liet maken, maar geen lichamelijke ziekte kon vinden.

Mammie lag het grootste deel van de tijd in bed. Ze ging in het zwart gekleed. Ze frunnikte in haar haren en beet op de moedervlek onder haar lip. Als mammie wakker was, waggelde ze door het huis. Uiteindelijk kwam ze altijd in Laila's kamer uit, alsof ze vroeg of laat tegen haar jongens op zou lopen als ze maar de kamer bleef betreden waar ze ooit hadden geslapen en winden hadden gelaten en kussengevechten geleverd. Maar alles waar ze tegen op liep was hun afwezigheid. En Laila. Wat volgens Laila voor mammie een en hetzelfde geworden was.

De enige taak die mammie nooit oversloeg waren haar vijf dagelijkse namaz. Ze beëindigde elke namaz met gebogen hoofd, handen voor haar gezicht, palmen omhoog, een gebed mompelend om God te vragen de Mujahedin de overwinning te brengen. Laila moest steeds meer de karweitjes opknappen die gedaan moesten worden. Als ze al niet voor het huis zorgde, vond ze her en der altijd wel kleren, schoenen, open zakken rijst, blikjes bonen en vuile vaat. Ze waste mammies kleren en verschoonde haar lakens. Ze praatte mammie het bed uit om een bad te nemen en te eten. Zij was degene die Babi's overhemden streek en zijn broeken vouwde. Ze moest steeds vaker koken. 

Soms, als ze haar karweitjes had verricht, kroop Laila bij mammie in bed. Ze sloeg haar armen om haar heen, verstrengelde haar vingers met die van haar moeder en begroef haar gezicht in haar haren. Mammie verroerde zich dan altijd even en mompelde iets. Ze begon dan onvermijdelijk aan een verhaal over haar jongens.

Op een dag dat ze zo bij elkaar lagen, zei mammie: 'Ah- mad was vast een leider geworden. Daar had hij het charisma voor. Mensen die driemaal zo oud waren als hij, luisterden met respect naar hem, Laila. Dat had je moeten zien. En Noor. O, mijn Noor. Hij maakte altijd tekeningen van gebouwen en bruggen. Hij zou architect geworden zijn, weet je. Hij had met zijn ontwerpen Kabul een ander aanzicht gegeven. En nu zijn ze beiden shaheed, mijn jongens, mijn martelaren.'

Laila lag te luisteren en wilde zo graag dat haar mammie eens zag dat zij, Laila, nog geen shaheed was, dat ze leefde en hier bij haar in bed lag, dat zij verwachtingen koesterde en een toekomst had. Maar Laila wist dat haar toekomst niet opkon tegen het verleden van haar broers. Ze hadden haar met hun leven overschaduwd. Ze zouden haar doen verdwijnen met hun dood. Mammie was nu de curator van het museum van hun leven, en zij, Laila, was enkel een bezoeker. Een vergaarbak voor hun mythen. Het perkament waarop mammie hun legenden wilde vastleggen.

'De boodschapper die ons het nieuws bracht, zei dat toen ze de jongens naar het kamp hadden teruggebracht, Ah- mad Shah Masud persoonlijk toezicht had gehouden op de begrafenis. Hij heeft een gebed gezegd bij hun graf. Dat soort dappere jonge mannen, dat waren jouw broers, Laila. Commandant Masud zelf, de Leeuw van Panjshir, God ze- gene hem, hield toezicht op hun begrafenis.'

Mammie rolde zich op haar rug. Laila ging even verliggen en legde haar hoofd op mammies borst.

'Soms,' zei mammie met hese stem, 'luister ik naar de klok op de gang. Dan denk ik aan alle tikken, alle minuten, alle uren en dagen en weken en maanden en jaren die nog op me wachten. Allemaal zonder hen. En dan krijg ik geen adem meer, dan is het alsof er iemand op mijn hart trapt,

Laila. Dan word ik zo zwak. Zo zwak dat ik het liefst ergens zou willen neerzinken.'

'Ik wou dat ik iets voor je kon doen,' zei Laila, en ze meende het. Maar het kwam plat en plichtmatig uit haar mond, als de symbolische troost van een vriendelijke vreemde- ling.

'Je bent een goede dochter,' zei mammie na een diepe zucht. 'En als moeder van jou stel ik niet veel voor.'

'Zoiets moetje niet zeggen.'

'Maar het is waar. Ik weet het en ik vind het vreselijk, lief-

je.'

'Mammie?' 'Mmm.'

Laila ging overeind zitten en keek naar haar moeder. Er zaten grijze slierten in mammies haar. En het schokte Laila te zien hoeveel gewicht mammie had verloren, terwijl ze altijd mollig was geweest. Haar wangen zagen er bleek en ingevallen uit. De bloes die ze aanhad, hing slonzig over haar schouders, en er zat een gapend gat tussen hals en kraag. Meer dan eens had Laila gezien hoe haar trouwring gewoon van mammies vinger gleed.

'Ik wilde je iets vragen.'

'Wat dan?'

'Je zou toch niet...' begon Laila.

Ze had er met Hasina over gesproken. Op aanwijzing van Hasina hadden ze samen het potje aspirines leeggegooid in de goot, de keukenmessen verborgen en de scherpe kebab- spiesen onder het tapijt onder de bank verstopt. Hasina had op het erf een touw gevonden. Toen Babi zijn scheermesjes niet meer kon vinden, moest Laila hem wel over haar angst vertellen. Hij liet zich op de rand van de bank vallen en hield zijn handen tussen zijn knieën. Laila wachtte op een soort geruststelling van hem. Maar alles wat hij voor haar in petto had was een hologige, verbijsterde blik.

'Je zou toch niet... Mammie, ik maak me zorgen over...'

'Ik heb erover gedacht op de avond dat we het nieuws kregen,' zei mammie. 'Ik zal niet tegen je liegen, ik heb er sindsdien vaker aan gedacht. Maar nee. Je hoeft je geen zorgen te maken, Laila. Ik wil dat de droom van mijn zonen uitkomt. Ik wil de dag beleven waarop de Sovjets met schande overladen naar huis gaan, de dag waarop de Mujahedin als overwinnaars Kabul binnentrekken. Ik wil erbij zijn als dat gebeurt, als Afghanistan vrij is, dan zien de jongens het ook. Zij zullen het door mijn ogen zien.'

Mammie viel spoedig in slaap, Laila met verwarde gevoelens achterlatend: gerustgesteld dat mammie door wilde leven, gegriefd door het feit dat niet zij de reden was. Zij zou nooit zo'n stempel op mammies hart drukken als haar broers, want mammies hart was als een leeg strand, waar Laila's voetafdrukken voorgoed weggespoeld zouden worden onder de golven van verdriet die aanzwollen en te pletter sloegen, aanzwollen en te pletter sloegen. 

De chauffeur reed naar de kant van de weg en liet weer een konvooi sovjetjeeps en gepantserde voertuigen passeren. Tariq leunde over de voorbank, over de chauffeur, en schreeuwde: 'Pajalusta ! Pajalusta !

Een jeep toeterde en Tariq floot terug, vrolijk wuivend. 'Prachtige geweren!' schreeuwde hij. 'Schitterende jeeps! Schitterend leger! Jammer dat jullie verliezen van een stelletje boeren met katapulten!'

Het konvooi passeerde. De chauffeur reed de weg weer op.

'Hoe ver nog?' vroeg Laila.

'Hoogstens nog een uur,' zei de chauffeur. 'Als we geen konvooien of controles meer tegenkomen.'