Mariam sloeg het schone laken uit en liet het op het bed neerdalen. Ze keek naar het meisje, naar haar blonde krullen, haar ranke hals en groene ogen, haar hoge jukbeenderen en stevige lippen. Mariam herinnerde zich haar op straat gezien te hebben toen ze nog jong was, achter haar moeder aan wankelend op weg naar de tandoor, of op de schouder van haar broer zittend, de jongste met dat plukje haar op zijn oor. Of knikkerend met de jongen van de timmerman.
Het meisje keek terug, alsof ze erop wachtte dat Mariam een beetje wijsheid zou doorgeven, iets bemoedigends zou zeggen. Maar wat voor wijsheid had Mariam te bieden? Wat voor bemoediging? Mariam herinnerde zich de dag dat ze Nana hadden begraven, en hoe weinig troost ze had kunnen putten uit het citaat van mullah Faizullah uit de Koran. 'Gezegend is Hij in Wiens hand rust het koninkrijk, en Hij Die macht heeft over alle dingen, Die leven en dood schiep, dat Hij u moge beproeven.' Of toen hij over haar schuld zei: 'Dit zijn slechte gedachten, Mariam jo. Ze zullen je vernietigen. Het was niet jouw schuld. Het was niet jouw schuld.'
Wat kon zij zeggen tegen dit meisje? Welke woorden konden haar last verlichten?
Mariam bleek niets te hoeven zeggen. Omdat het meisje haar hoofd omdraaide en op handen en knieën zat en zei dat ze moest overgeven.
'Wacht! Hou het even binnen. Ik haal een pan. Niet op de vloer. Die heb ik net schoon... O o. Khodaya, God.'
Ongeveer een maand na de explosie die de ouders van het meisje doodde, werd er op de deur geklopt door een man. Mariam deed open. Hij deelde mee waarvoor hij kwam.
'Er is hier een man voor jou,' zei Mariam.
Het meisje tilde haar hoofd van het kussen op.
'Hij zegt dat hij Abdul Sharif heet.'
'Ik ken geen Abdul Sharif.'
'Hij vraagt naar jou. Je moet naar beneden komen en met hem praten.'
Laila zat tegenover Abdul Sharif, een magere man met een klein hoofd en een stompe neus, pokdalig van de kraterige littekens die ook in zijn wangen kuiltjes hadden geslagen. Zijn haren, kort en bruin, stonden op zijn schedel als naalden op een speldenkussen.
'U moet me verontschuldigen, hamshira,' zei hij, terwijl hij zijn losse kraag fatsoeneerde en zijn voorhoofd met een zakdoek bette. 'Ik ben nog niet helemaal hersteld, vrees ik. Nog vijf dagen die... hoe heten ze ook weer... sulfapillen.'
Laila ging zo in haar stoel zitten dat ze met haar rechteroor, het goede oor, het meest in zijn richting zat. 'Was u bevriend met mijn ouders?'
'Nee nee,' zei Abdul Sharif snel. 'Sorry.' Hij hief een vinger op en nam een lange slok van het water dat Mariam voor hem neer had gezet.
'Ik denk dat ik het beste bij het begin kan beginnen.' Hij bette zijn lippen en toen opnieuw zijn voorhoofd. 'Ik ben zakenman, eigenaar van een aantal kledingzaken, de meeste voor mannen. Chapans, hoeden, tulbanden, pakken, dassen, wat dan ook. Twee winkels hier in Kabul, in Taimini en Shar-e-Nau, hoewel ik die twee net heb verkocht. En twee in Pakistan, in Peshawar. Daar heb ik ook een warenhuis. Dus ik reis veel op en neer. Dezer dagen...' hij schudde zijn hoofd en lachte vermoeid, 'is dat... laten we zeggen avontuurlijk.
Ik was onlangs voor zaken in Peshawar, bestellingen opnemen, de inventaris doorlopen, dat soort dingen. En ook om mijn gezin te bezoeken. We hebben drie dochters, Al- hamdulellah. Ik ben met hen en mijn vrouw naar Peshawar verhuisd toen de Mujahedin elkaar voor het eerst naar de keel vlogen. Ik wilde hun namen per se niet op de shaheed- lijst. En die van mijzelf ook niet, om eerlijk te zijn. Ik zal me binnenkort bij hen voegen, inshallah.
Hoe dan ook, ik had woensdag twee weken geleden terug zullen zijn in Kabul. Maar het toeval wilde dat ik ziek werd. Ik zal u er niet mee vermoeien, hamshira, ik volsta met de mededeling dat toen ik een kleine boodschap moest het voelde alsof er glassplinters uit kwamen. Ik zou het zelfs Hekmatyar niet toewensen. Mijn vrouw, Nadiajan, Allah zegene haar, smeekte me naar de dokter te gaan. Maar ik dacht dat ik het met aspirine en veel water wel zou redden. Nadiajan bleef aandringen en ik zei nee, en dat ging zo nog een tijdje door. Je kent de uitdrukking koppig als een ezel. Ik vrees dat de ezel ditmaal won. Dat was ik dus.'
Hij dronk zijn glas water leeg en gaf het aan Mariam. 'Als het niet te veel is.'
Mariam pakte het glas aan en ging het vullen.
'Ik hoef natuurlijk niet te vertellen dat ik beter naar haar had kunnen luisteren. Ze is altijd al verstandiger geweest dan ik, God geve haar een lang leven. Tegen de tijd dat ik naar het ziekenhuis moest gloeide ik van de koorts en beefde als een blad in de wind. Ik kon amper nog op mijn benen staan. Mijn dokter zei dat ik bloedvergiftiging had. Ze zei dat als ik nog twee of drie dagen langer zo rondgelopen had mijn vrouw weduwe zou zijn geweest.
Ik kwam op een speciale afdeling te liggen die gereserveerd was voor doodzieke mensen, denk ik. O, tashakor.' Hij nam het glas van Mariam aan en haalde een grote witte pil uit de zak van zijn jas. 'Moetje kijken hoe groot die zijn.'
Laila zag hem de pil doorslikken. Ze was er zich van bewust dat ze sneller was gaan ademen. Haar benen voelden zwaar aan, alsof er gewichten aan hingen. Ze zei bij zichzelf dat hij nog niet klaar was, dat hij haar eigenlijk nog niets had verteld. Maar hij zou zo meteen verder praten, en ze moest de drang onderdrukken op te staan en te vertrekken voordat hij haar dingen vertelde die zij niet wilde horen.
Abdul Sharif zette zijn glas op tafel.
'Daar heb ik je vriend ontmoet, Mohammad Tariq Wali- zai.'
Laila's hart schoot omhoog. Tariq in een ziekenhuis? Op een speciale afdeling? Voor doodzieke mensen?
Ze slikte droog speeksel door. Schoof op haar stoel heen en weer. Ze moest zichzelf pantseren. Als ze dat niet deed, vreesde ze gek te worden. Ze leidde haar gedachten af van ziekenhuizen en speciale afdelingen, en dacht na over het feit dat ze Tariq nooit meer bij zijn volledige naam had horen noemen sinds zij zich beiden jaren geleden hadden laten inschrijven voor een wintercursus Farsi. De leraar las na de bel altijd de presentielijst voor en noemde zijn volledige naam. Mohammad Tariq Walizai. Dat de naam volledig werd uitgesproken, had ze grappig officieel ge-vonden.
'Wat hem is overkomen heb ik van een van de verpleegsters gehoord,' vatte Abdul Sharif samen, terwijl hij met zijn vuist op zijn borst tikte, alsof hij de pil makkelijker wilde laten passeren. 'Door alle tijd die ik in Peshawar heb doorgebracht, heb ik me aardig wat Urdu eigengemaakt. Hoe dan ook, wat ik ervan oppikte, was dat jouw vriend in een vrachtauto vol vluchtelingen zat, drieëntwintig, allemaal met bestemming Peshawar. Bij de grens kwamen ze in een kruisvuur terecht. Een raket raakte de vrachtwagen. Het zal wel een verdwaalde raket zijn geweest, maar je weet het maar nooit met die mensen, je weet het maar nooit. Er waren maar zes overlevenden, die allemaal op dezelfde afdeling belandden. Drie van hen stierven binnen vierentwintig uur. Twee van hen hebben het overleefd, zusjes voor zover ik weet, ze zijn uit het ziekenhuis ontslagen. Je vriend, meneer Walizai, was de laatste. Hij lag er al drie weken toen ik er arriveerde.'
Hij leefde dus nog. Maar hoe ernstig was hij gewond geraakt, vroeg Laila zich wanhopig af. Hoe ernstig? Het was natuurlijk al erg genoeg als je op een speciale afdeling terechtkwam. Laila werd er zich van bewust dat ze zweette, dat haar gezicht warm aanvoelde. Ze probeerde aan iets anders te denken, iets plezierigs, zoals het tochtje naar Bamiyan om samen met Tariq en Babi de boeddha's te zien. Maar in plaats daarvan bood zich een beeld aan van Tariqs ouders:
Tariqs moeder opgesloten in de vrachtwagen, ondersteboven, door de rook heen om Tariq gillend, brandende armen en borst, haar pruik die haar schedel verschroeide.
Laila moest een aantal keren snel ademhalen.
'Hij lag in het bed naast het mijne. Er waren geen muren, alleen een gordijn tussen ons in. Ik kon hem dus behoorlijk goed zien.'
Abdul Sharif vond het opeens nodig aan zijn trouwring te draaien. Hij praatte nu trager.
'Je vriend was ernstig gewond, heel ernstig gewond, weet je. Er kwamen overal plastic slangetjes uit zijn lichaam. Eerst...' hij schraapte zijn keel, 'eerst dacht ik dat hij bij de aanval beide benen had verloren, maar een verpleegster zei nee, alleen het rechterbeen, het linkerbeen was het gevolg geweest van een vroegere verwonding. Hij had ook inwendig letsel. Hij was al driemaal geopereerd. Er waren delen van zijn darmen weggenomen. Ik weet niet wat nog meer. En hij was verbrand. Heel ernstig. Dat is alles wat ik erover zeg. Ik ben er zeker van dat u uw portie nachtmerries wel hebt gehad, hamshira. Het heeft geen zin daar nog wat aan toe te voegen.'
Tariq had geen benen meer. Hij was een torso met twee stompjes. Zonder benen. Ze dacht dat ze in zou storten. Bewust, zij het wanhopig, probeerde ze de uitwassen van haar geest de kamer uit te krijgen, het raam uit, weg van die man, de straat over, de stad door, weg van de van hun daken beroofde huizen en bazaars en het netwerk van nauwe straatjes die veranderd waren in zandkastelen.
'Hij zat meestal onder de medicijnen. Vanwege de pijn uiteraard. Maar als de pillen wat waren uitgewerkt had hij momenten van helderheid. Wel met pijn, maar helder van geest. Dan praatte ik vanuit mijn bed met hem. Ik vertelde hem wie ik was en waar ik vandaan kwam. Hij was geloof ik blij dat er een hamwatan naast hem lag.
Meestal was ik aan het woord. Hij kon amper praten. Zijn stem was hees, en ik geloof dat het hem zeer deed als hij zijn lippen bewoog. Ik vertelde hem dus over mijn dochters en over ons huis in Peshawar en de veranda die mijn zwager en ik achter het huis aan het bouwen waren. Ik vertelde hem dat ik de winkels in Kabul had verkocht en dat ik nog eenmaal terugging om de administratie af te ronden. Het had niet veel om het lijf. Maar het hield hem bezig. Tenminste, dat hoop ik.
Soms praatte hij ook. De helft van de tijd kon ik geen wijs worden uit wat hij zei, maar ik ving wel wat op. Hij beschreef waar hij had gewoond. Hij praatte over zijn oom in Ghazni. En over de kookkunsten van zijn moeder en het timmerwerk van zijn vader. Over zijn accordeon.
Maar meestal praatte hij over jou, hamshira. Hij zei dat jij... hoe drukte hij zich ook weer uit... zijn vroegste herinnering was. Dat was het geloof ik. Ik kan je wel vertellen dat jij hem erg aan het hart ging. Balay, dat was duidelijk te merken. Maar hij zei dat hij blij was dat jij daar niet was. Hij zei dat hij niet wilde datje hem zag zoals hij nu was.'
Laila's voeten voelden weer zwaar aan, alsof ze verankerd waren aan de vloer, alsof al haar bloed daarheen was gestroomd. Maar haar geest was ver weg, vrij en gezwind, zoevend als een projectiel over Kabul, over woeste bruine heuvels en woestijnen met hier en daar wat salie, voorbij ravijnen vol puntige rode rotsen en besneeuwde bergtoppen...
'Toen ik hem vertelde dat ik terugging naar Kabul, vroeg hij me jou te zoeken. Om je te vertellen dat hij aan je dacht. Dat hij je miste. Ik heb hem dat beloofd. Ik was op hem gesteld geraakt, weetje. Hij was een fatsoenlijke jongen, echt.'
Abdul Sharif veegde zijn voorhoofd af met zijn zakdoek.
'Op een nacht werd ik wakker,' vervolgde hij en hij had ineens weer belangstelling voor zijn trouwring, 'althans ik geloof dat het nacht was, op dergelijke plaatsen is dat moeilijk uit te maken. Er zijn geen ramen. Zonsop- of zonsondergang, je hebt geen idee. Maar ik werd wakker en er was enige commotie rond het bed naast het mijne. Je moet begrijpen dat ik zelf totaal onder de pillen zat, steeds weer wegglijdend en bijkomend, en het was soms moeilijk uit te maken wat echt gebeurde en watje droomde. Alles wat ik me kan herinneren zijn een stel doktoren rond zijn bed, die om van alles en nog wat riepen, piepende alarmsignalen, injectiespuiten overal op de grond.
's Ochtends was het bed leeg. Ik vroeg een zuster wat er was gebeurd. Ze zei dat hij dapper voor zijn leven had gevochten.'
Laila was er zich vaag van bewust dat ze knikte. Ze had het meteen geweten. Natuurlijk had ze het meteen geweten. Vanaf het moment dat de man tegenover haar had gezeten, had ze geweten waarom hij hier was en wat voor nieuws hij zou brengen.
'In het begin, weetje, in het begin wist ik zelfs van je bestaan niets af,' zei hij nu. 'Ik dacht dat het de morfine was. Misschien heb ik wel gehóópt datje niet bestond; ik ben altijd doodsbang geweest slecht nieuws te moeten brengen. Maar ik had het hem beloofd. En zoals ik al zei, ik was erg gehecht aan hem geraakt. Een paar dagen geleden ben ik hier in de buurt geweest. Ik heb naar je geïnformeerd, heb met wat buren gesproken. Ze wezen me dit huis aan. Ze hebben me ook verteld wat er met je ouders is gebeurd. Toen ik dat hoorde, heb ik me omgedraaid en ben weggegaan. Ik was niet van plan je iets te vertellen. Ik was ervan overtuigd dat het te veel voor je zou worden. Dat zou het voor iedereen zijn.'
Abdul Sharif reikte over de tafel en legde een hand op haar knie. 'Maar ik ben teruggekomen. Want uiteindelijk geloof ik dat hij wilde dat jij het zou weten. Dat denk ik tenminste. Ik wou...'
Laila luisterde al niet meer. Ze herinnerde zich de dag waarop de man uit Panjshir langsgekomen was om het nieuws van de dood van Ahmad en Noor te brengen. Ze herinnerde zich Babi, bleek weggetrokken, ineengezakt op de bank, en mammie, wier hand naar haar mond schoot toen ze het hoorde. Laila had mammie die dag verloren zien gaan, en het had haar bang gemaakt, maar echt verdriet had ze niet gevoeld. Ze had niet begrepen hoe afschu-welijk het verlies voor haar moeder was. Nu bracht een andere vreemdeling het nieuws over weer een dode. Nu was zij het die in de hoek zat waar de klappen vielen. Was dit haar straf, haar boetedoening voor haar afstandelijkheid tegenover het lijden van haar eigen moeder?
Laila herinnerde zich hoe mammie op de grond was gevallen, hoe ze had gekrijst en aan haar haren had getrokken. Maar Laila was zelfs daar niet toe in staat. Ze kon zich amper verroeren. Ze kon amper een spier bewegen.
Ze zat op haar stoel met haar handen slap in haar schoot, haar ogen staarden in het niets en ze liet haar geest verder vliegen. Ze liet hem verder vliegen tot hij de goede en veilige plek bereikte waar de gerstvelden groen waren, waar het water helder stroomde en de populierzaadjes bij duizenden in de lucht dansten; waar Babi een boek zat te lezen onder een acacia en Tariq een dutje deed met zijn handen gekruist op zijn borst, en waar zij haar voeten in het water kon dopen en mooie dromen dromen onder de waakzame blik van oude, zongebleekte rotsgoden.
mariam
'Het spijt me heel erg,' zei Rasheed tegen het meisje, terwijl hij zijn bord met mastawa en gehaktballen van Mariam aannam zonder haar aan te kijken. 'Ik weet dat jullie heel goede... vrienden... waren, jullie beiden. Altijd samen, al vanaf jullie kinderjaren. Verschrikkelijk wat er is gebeurd. Te veel jonge Afghanen sterven op die manier.'
Hij maakte een ongeduldige handbeweging terwijl hij naar het meisje bleef kijken, en Mariam gaf hem een servet aan.
Jarenlang had Mariam toegekeken hoe hij at, de malende spieren bij zijn slapen, de ene hand die compacte rijstballe- yes maakte, de rug van zijn andere hand die vettige en achtergebleven korrels uit zijn mondhoeken veegde. Jarenlang had hij gegeten zonder op te kijken, zonder te praten, zijn veroordelende stilte, alsof er een vonnis werd geveld, alleen onderbroken door beschuldigend gebrom, een afkeurende klak van zijn tong, een kort bevel om meer brood te brengen, meer water.
Nu at hij met een lepel. Gebruikte een servet. Zei lotfan als hij om water vroeg. En praatte. Onophoudelijk en levendig.
'Als je het mij vraagt, hebben de Amerikanen met Hekma- tyar de verkeerde man bewapend. Al die wapens die de cia hem in de jaren tachtig heeft gegeven om tegen de Sovjets te vechten. De Sovjets zijn vertrokken, en nu richt hij de wapens op onschuldige mensen als je ouders. En dat noemt hij dan jihad. Wat een lariekoek! Wat heeft jihad te maken met het doden van vrouwen en kinderen? De cia had beter commandant Masud kunnen bewapenen.'
Mariams wenkbrauwen gingen automatisch omhoog. Commandant Masud? In haar hoofd kon ze Rasheed tekeer horen gaan tegen Masud, die een verrader en een communist was. Maar Masud was natuurlijk een Tajik. Net als Laila.
'Dat is nog eens een redelijke vent. Een achtenswaardige Afghaan. Een man die waarlijk geïnteresseerd is in een vreedzame oplossing.'
Rasheed haalde zijn schouders op en zuchtte.
'Niet dat het iemand in Amerika interesseert, hoor. Wat kan het hun schelen dat de Pashtun en de Hazara's en de Tajiks en de Uzbeken elkaar uitmoorden? Hoeveel Amerikanen kunnen die trouwens uit elkaar houden? Verwacht geen hulp van hen. Nu de Sovjets het bijltje erbij neer hebben gegooid, hebben wij geen nut meer. Wij zijn uitgediend. Voor hen is Afghanistan een kenarab, een kloteplek. Sorry voor mijn taalgebruik, maar zo is het. Wat denk jij ervan, Laila jan?'
Het meisje mompelde iets onverstaanbaars en schoof een gehaktbal op haar bord heen en weer.
Rasheed knikte bedachtzaam, alsof ze iets vreselijk verstandigs had gezegd. Mariam moest even een andere kant op kijken.
'Weetje, je vader, God hebbe zijn ziel, jouw vader en ik hadden altijd dit soort discussies. Toen was jij natuurlijk nog niet geboren. We zaten maar te bomen over politiek. Ook over boeken. Toch, Mariam? Jij weet dat nog wel.'
Mariam nam snel een slokje water om iets te doen te hebben.
'Ik hoop niet dat ikje verveel met al dit geklets over politiek.'
Toen Mariam later in de keuken bezig was de vaat in het sop te laten weken, voelde ze een knoop in haar buik.
Het was niet zozeer wat hij zei, de regelrechte leugens, het geveinsde inlevingsvermogen, of zelfs het feit dat hij geen hand naar haar, Mariam, had uitgestoken, sinds hij het meisje vanonder die brokstukken vandaan had gehaald.
Het was het toneelstukje dat hij opvoerde. Een voorstelling. Een poging van zijn kant, zowel sluw als zielig, om indruk te maken. Om te charmeren.
En opeens wist Mariam dat haar vermoeden juist was. Ze begreep met de ontzetting van een onverhoedse klap tegen haar hoofd dat waar zij getuige van was, niets anders was dan hofmakerij.
Toen ze de zenuwen eindelijk weer de baas was, liep Mariam naar zijn kamer.
Rasheed stak een sigaret op en zei: 'Waarom niet?'
Mariam wist meteen dat ze verslagen was. Ze had halfver- wacht en half gehoopt dat hij alles zou ontkennen, doen alsof hij verbaasd was, misschien zelfs verontwaardigd over wat ze wilde suggereren. Dan had ze wellicht macht over hem gehad. Ze was er dan misschien in geslaagd hem zich beschaamd te doen voelen. Maar ze verloor meteen haar moed toen hij rustig en op een zakelijke toon toegaf.
'Ga zitten,' zei hij. Hij lag op zijn bed met de rug naar de muur, zijn dikke lange benen uitgespreid op het matras. 'Ga zitten voor je flauwvalt en je hoofd openhaalt.'
Mariam liet zich op de klapstoel naast zijn bed vallen.
'Geef me die asbak even aan,' zei hij.
Ze gehoorzaamde.
Rasheed moest nu zestig zijn, of nog ouder - al wist Mariam, en eigenlijk Rasheed evenmin, hoe oud hij precies was. Zijn haar was wit geworden, maar het was even dik en grof als altijd. De huid rond zijn oogleden was zwaar geworden, en de gerimpelde en gelooide huid in zijn hals ook. Zijn wangen hingen wat meer dan vroeger, 's Ochtends liep hij een beetje gebogen. Maar hij had als vanouds zijn krachtige schouders, zijn forse torso, zijn sterke handen en zijn dikke buik, die altijd veel eerder een vertrek binnen was dan welk ander lichaamsdeel ook.
Over het geheel genomen had hij de jaren aanzienlijk beter doorstaan dan zij, vond Mariam.
'We moeten deze situatie wettig maken,' zei hij nu, terwijl hij de asbak op zijn buik liet balanceren. Zijn lippen krulden zich luchtig. 'Mensen praten gauw. Het lijkt schandelijk, een ongehuwde vrouw die hier woont. Het is slecht voor mijn reputatie. En voor de hare. En voor de jouwe, zou ik eraan toe kunnen voegen.'
'Achttien jaar,' zei Mariam. 'En ik heb jou nooit ergens om gevraagd. Niet één ding. Ik vraag het nu.'
Hij inhaleerde rook en ademde die langzaam uit. 'Ze kan hier niet zomaar blijven, als dat het is watje wilt zeggen. Ik kan haar niet blijven voeden en kleden en een slaapplaats geven. Ik ben het Rode Kruis niet, Mariam.'
'Maar dit?'
'Wat dan? Wat? Vind je haar te jong? Ze is veertien. Amper nog een kind. Jij was vijftien, weetje nog? Mijn moeder was veertien toen ik geboren werd. Ze was dertien toen ze trouwde.'
'Ik... ik wil dit niet,' zei Mariam verdoofd van minachting en hulpeloosheid.
'Jij hoeft geen beslissing te nemen. Het is haar beslissing en de mijne.'
'Ik ben te oud.'
'Zij is te jong, jij bent te oud. Allemaal nonsens.'
'Ik ben inderdaad te oud. Te oud voor jou om mij dit aan te doen,' zei Mariam, die haar kleed met haar handen zo krachtig verfrommelde dat ze ervan trilden. 'Te oud voor jou om na al die jaren van mij een ambagh te maken.'
'Doe niet zo dramatisch. Het is heel gewoon, en dat weet jij ook best. Ik heb vrienden die twee, drie of vier vrouwen hebben. Je eigen vader had er drie. Trouwens, wat ik nu doe zouden de meeste mannen die ik ken al lang geleden hebben gedaan. Je weet dat dat waar is.'
'Ik sta het niet toe.'
Rasheed glimlachte verdrietig.
'Er is een alternatief,' zei hij, terwijl hij met de vereelte hiel van de ene voet over de zool van de andere wreef. 'Ze mag gaan. Ik zal haar geen strobreed in de weg leggen. Maar ze komt niet ver, vrees ik. Geen eten, geen water, geen rupia op zak, kogels en raketten vliegen haar om de oren. Hoeveel dagen houdt ze dat vol, denk je, voordat ze gekid- napt wordt, verkracht, of met doorgesneden hals in een sloot langs de kant van de weg gegooid? Of alle drie?'
Hij hoestte en trok het kussen achter zijn rug recht.
'Het gaat er genadeloos aan toe op de wegen buiten de stad, Mariam, geloof me. Bloedhonden en bandieten bij elke bocht. Ik geef geen cent voor haar kansen, geen cent. Maar laten we er eens van uitgaan dat ze Peshawar toch bereikt. Wat dan? Heb je enig idee hoe die kampen daar zijn?'
Hij staarde vanachter een kolom rook naar haar.
'Mensen die in stukken karton leven. Dysenterie, tuberculose, hongersnood, misdadigheid. En dan is de winter nog niet eens begonnen, het seizoen waarin je bevriest. Longontsteking. Mensen die in ijspegels veranderen. Die kampen worden bevroren begraafplaatsen.'
Hij maakte een speels draaiende beweging met zijn hand. 'Natuurlijk kan ze de warmte opzoeken van een bordeel in Peshawar. De zaken gaan daar goed, heb ik gehoord. Een mooi meisje als zij zal daar heel wat geld in het laatje brengen, denk je ook niet?'
Hij zette de asbak op het nachtkastje en zwaaide zijn benen over de rand van het bed.
'Kijk,' zei hij, en hij klonk nu verzoeningsgezinder, zoals overwinnaars zich kunnen veroorloven. 'Ik wist datje hier je bedenkingen bij zou hebben. Dat neem ik je ook niet echt kwalijk. Maar dit is het beste. Dat zul je zien. Kijk er eens als volgt tegen aan, Mariam. Ik geef jóu een hulpje in huis, en ik geef haar een toevluchtsoord. Een huis en een man. Zoals de tijden nu zijn, heeft een vrouw een man nodig. Zie je al die weduwen niet op straat slapen? Ze zouden een moord doen voor zo'n kans. Eigenlijk is dit... Volgens mij is dit regelrechte menslievendheid van mij.'
Hij glimlachte.
'Zoals ik het zie verdien ik een medaille.'
Later, toen het donker was, vertelde Mariam het aan het meisje.
Het meisje zei lange tijd niets.
'Hij wil morgenochtend een antwoord,' zei Mariam. 'Dat kan hij nu krijgen,' zei het meisje. 'Mijn antwoord is
Laila
De volgende dag bleef Laila in bed. Ze lag helemaal onder de deken toen Rasheed in de ochtend zijn hoofd om de deur stak en meedeelde dat hij naar de kapper ging. Ze lag nog steeds in bed toen hij laat in de middag thuiskwam en haar zijn nieuwe kapsel liet zien, zijn nieuwe tweedehands pak, blauw met roomkleurige streepjes, en de trouwring die hij voor haar had gekocht.
Rasheed zat op het bed naast haar en maakte er een hele vertoning van langzaam het lint om het doosje los te maken, het te openen en de ring er voorzichtig uit te nemen. Hij bekende dat hij er Mariams oude trouwring voor ingeruild had.
'Dat vindt ze niet erg, echt waar. Ze merkt het niet eens.'
Laila schoof naar het verste eind van het bed. Ze kon Ma- riam beneden horen, het strijkijzer dat een sissend geluid maakte.
'Ze droeg hem toch al nooit,' zei Rasheed.
'Ik wil het niet,' zei Laila zwakjes. 'Niet zo. Je moet hem terugbrengen.'
'Terugbrengen?' Er gleed een ongedurige blik over zijn gezicht, die meteen ook weer verdween. Hij glimlachte. 'Ik heb er geld bij moeten leggen, en heel wat. Dit is een betere ring, tweeëntwintig karaats goud. Wil je voelen hoe zwaar hij is? Hier, voel dan. Nee?' Hij sloot het doosje. 'En bloemen? Dat zou mooi zijn. Hou je van bloemen? Heb je een favoriete bloem? Margrieten? Tulpen? Lelies? Geen bloemen? Prima. Ik zie daar de lol ook niet van in. Maar ik dacht... Weetje, ik ken een kleermaker hier in Deh-Ma- zang. Ik dacht zo dat we er morgen naartoe konden om je een fatsoenlijke jurk aan te laten meten.'
Laila schudde haar hoofd.
Rasheed trok zijn wenkbrauwen op.
'Ik wil het zo snel mogelijk...' begon Laila.
Hij legde een hand in haar nek. Laila kon niet voorkomen dat ze huiverde en ineenkromp. Zijn aanraking voelde aan als een oude natte wollen trui zonder onderhemd.
'Ik wil het zo snel mogelijk achter de rug hebben.'
Rasheeds mond ging open en verbreedde zich tot een geelgetande grijns. 'Mooi,' zei hij.