Vóór het bezoek van Abdul Sharif had Laila besloten naar Pakistan te vertrekken. Zelfs nadat Abdul Sharif het nieuws was komen brengen, bedacht Laila nu, had ze misschien nog wel kunnen vertrekken. Naar ergens ver weg. Weg uit deze stad, waar op elke hoek van de straat gevaar dreigde, waar elk steegje een geest verborg die als een duveltje uit een doosje sprong. Misschien had ze het risico genomen.

Maar plotseling was vertrekken geen alternatief meer geweest.

Niet met dit dagelijkse gekokhals.

Die onbekende volheid in haar borsten.

En het bewustzijn, te midden van alle verwarring, dat ze een cyclus had gemist.

Laila stelde zichzelf in een vluchtelingenkamp voor, een troosteloos stuk land met duizenden plastic zeilen, vastgebonden aan provisorische palen en wapperend in de koude snerpende wind. Onder een van de provisorische tenten zag ze haar baby, Tariqs baby, met ingevallen slapen, slappe wangen, gevlekte huid, blauwachtig grijs. Ze stelde zich voor hoe het lichaampje gewassen werd door vreemdelingen, in een geelbruine lijkwade gewikkeld, neergelaten in een gat, gegraven in een lap grond die door de wind geteisterd werd, onder de teleurgestelde blikken van aasgieren.

Hoe kon ze nu dan wegvluchten?

Laila maakte de grimmige balans van de mensen in haar leven op. Ahmad en Noor dood. Hasina vertrokken. Giti dood. Mammie dood. Babi dood. Nu Tariq...

Maar wonderbaarlijk genoeg bleef er iets van haar vroegere leven over, haar laatste band met wie ze was geweest, voordat ze zo volstrekt alleen geworden was. Een deel van Tariq was nog in leven in haar, er groeiden armpjes uit en doorschijnende handjes. Hoe kon ze het enige in gevaar brengen dat ze nog van hem had, van haar vroegere leven?

Ze nam haar beslissing snel. Er waren zes weken verstreken sinds ze met Tariq was geweest. Nog even langer wachten en Rasheed zou achterdochtig worden.

Wat ze deed was eerloos, dat wist ze. Eerloos, achterbaks en schaamteloos. En vreselijk oneerlijk tegenover Mariam. Maar al was de baby in haar nog niet groter dan een moerbes, Laila zag al de offers die een moeder moest brengen. Rechtschapenheid was nog maar het eerste offer.

Ze legde een hand op haar buik. Sloot haar ogen.

Laila kon zich alleen stukjes en beetjes van de stille ceremonie herinneren. De roomkleurige strepen van Rasheeds pak. De scherpe geur van zijn haarlak. De kleine snede boven zijn adamsappel, gevolg van het scheren. De ruwe kussentjes van zijn vingers vol tabaksvlekken toen hij de ring aan haar vinger schoof. De pen, die het niet deed. De zoektocht naar een nieuwe pen. De verbintenis. Het ondertekenen, hij met vaste hand, zij beverig. De gebeden. In de spiegel de waarneming dat Rasheed zijn wenkbrauwen had bijgeknipt.

En ergens in de kamer Mariam, die toekeek. De lucht, verstikkend vanwege haar afkeuring.

Laila kon zich er niet toe brengen de oudere vrouw in de ogen te kijken.

Toen ze die avond onder zijn koude lakens lag, keek ze toe hoe hij de gordijnen dichttrok. Ze beefde al nog voordat zijn vingers de knoopjes van haar hemd openden en aan het koord van haar broek rukten. Hij was opgewonden. Zijn vingers friemelden eindeloos aan zijn eigen hemd, zijn riem. Laila had volledig zicht op zijn afgezakte borsten, zijn uitpuilende navel, de kleine blauwe ader er middenin, het dikke witte haar op zijn borst, zijn schouders en zijn bovenarmen. Zij voelde hoe zijn ogen over haar hele lichaam gingen.

'God helpe me, ik geloof dat ik van je houd,' zei hij.

Door haar klapperende tanden vroeg ze hem het licht uit te doen.

Later, toen zij er zeker van was dat hij sliep, pakte Laila rustig het mes dat ze eerder onder het matras had verborgen. Daarmee prikte ze in haar wijsvinger. Toen tilde ze de deken op en liet haar vinger bloeden op de lakens waar ze samen hadden gelegen. 

mariam

Overdag was het meisje niet meer dan een piepende matras, voetstappen boven haar hoofd. Ze was opspattend water in de badkamer of een rinkelend theelepeltje boven in de slaapkamer. Soms nam ze wel eens iets waar: in haar ooghoek een deinend kledingstuk dat de trap op ijlde, armen over de borst gevouwen, sandalen die tegen de hakken sloegen.

Maar het was onvermijdelijk dat ze elkaar tegen het lijf liepen. Mariam passeerde het meisje op de trap, in de smalle gang, in de keuken, of bij de deur als ze van het erf kwam. Als ze elkaar tegenkwamen, hing er meteen een ongemakkelijke spanning tussen hen. Het meisje nam haar rok bijeen en brabbelde een paar woorden ter verontschuldiging, en als ze voorbijsnelde, wisselde Mariam een zijdelingse blik met haar en ving een blos op. Soms kon ze bij haar Rasheed ruiken. Ze kon zijn zweet op de huid van het meisje ruiken, zijn tabak, zijn begeerte. Gelukkig was seks een gesloten boek in haar leven. Dat was het al enige tijd, en nu maakte zelfs maar de gedachte aan dat gezwoeg, zij onder Rasheed liggend, haar misselijk.

Maar 's avonds was die wederzijds georkestreerde dans om elkaar uit de weg te gaan onmogelijk. Rasheed zei dat ze één gezin vormden. Hij stond erop dat ze dat waren, en gezinnen moesten gezamenlijk eten, zei hij.

'Wat moet dit dan betekenen?' zei hij, terwijl zijn vingers het vlees van een bot trokken - hij had de poppenkast met lepel en vork al een week na zijn huwelijk met het meisje opgegeven. 'Ben ik getrouwd met een stelletje standbeelden? Kom op, Mariam, gap bezan, zeg eens iets tegen haar. Heb je geen manieren meer?'

Terwijl hij het merg uit een bot zoog, zei hij tegen het meisje: 'Maar je moet het haar niet kwalijk nemen. Ze is een rustig type. Een zegen, echt waar, want wallah, als iemand niet veel te melden heeft, kan ze net zo goed zo veel mogelijk haar mond houden. Wij zijn stadsmensen, jij en ik, maar zij is dehati. Een dorpsmeisje. Zelfs dat niet eens. Nee. Ze is opgegroeid in een lemen kolba buiten het dorp. Haar vader heeft daarvoor gezorgd. Heb je haar al verteld, Mariam, heb je haar al verteld datje een harami bent? Dat is ze wel. Maar alles bij elkaar genomen kan ze ermee door. Dat zul je zelf wel merken, Lailajan. Ze is flink, om mee te beginnen, een harde werkster, en pretenties heeft ze niet. Laat me het zo zeggen: als ze een auto was, was ze een Volga geweest.'

Mariam was nu een vrouw van drieëndertig, maar dat woord 'harami' deed nog altijd pijn. Als ze het hoorde kreeg ze nog steeds het gevoel dat ze een lastpak was, een kakkerlak. Ze herinnerde zich hoe Nana haar bij de polsen pakte. 'Jij bent een kleine klunzige harami. Dit is dus mijn beloning voor alles wat ik heb moeten doorstaan. Een kleine klunzige harami die erfstukken kapotgooit.'

'Jij anderzijds,' zei Rasheed tegen het meisje, 'jij zou een Mercedes zijn. Een gloednieuwe, glanzende, eersteklas Mercedes. Wah wah. Maar...' Hij hief een vettige wijsvinger. 'Bij een Mercedes moetje ook bepaalde... voorzorgsmaatregelen... nemen. Uit respect voor de schoonheid en het vakmanschap ervan, weetje. O, je zult wel denken dat ik gek ben, diwana, met al dat gepraat over auto's. Ik zeg niet dat jullie mijn auto's zijn. Ik probeer alleen de zaak te verhelderen.'

Voor wat er vervolgens kwam legde Rasheed eerst het zelf-gemaakte balletje met rijst op zijn bord neer. Zijn handen gingen doelloos boven zijn eten heen en weer, terwijl hij met een sobere en bedachtzame uitdrukking op zijn gezicht naar beneden keek.

'Geen kwaad woord over de doden, en al helemaal niet over de shaheed. En ik bedoel het helemaal niet respectloos als ik dit zeg, ik wil datje het weet, maar ik heb... een zekere reserve... over de manier waarop je ouders - Allah moge ze vergeven en hun een plek in zijn paradijs geven - ... over hun... mmm... hun inschikkelijkheid met jou. Sorry.'

De kille hatelijke blik die het meisje heel even op Rasheed wierp, ontging Mariam niet, maar hij keek omlaag en zag het niet.

'Doet er niet toe. Waar het om gaat is dat ik nu je echtgenoot ben, en het is mijn taak niet alleen jóuw eer te bewaren, maar ook de onze, ja, onze nang en namoos. Dat is de plicht van een echtgenoot. Dat kun je rustig aan mij overlaten. Wat jou betreft, jij bent de koningin, de malika, en dit huis is jouw paleis. Alles wat jij vindt dat er gedaan moet worden, vraagje aan Mariam en zij doet het dan voor je. Ja toch, Mariam? En als je iets wilt, dan haal ik het voor je. Zie je, zo'n soort echtgenoot ben ik.

Alles wat ik daarvoor terugvraag, is heel eenvoudig. Ik vraagje dit huis niet te verlaten zonder mijn gezelschap. Dat is alles. Makkelijk, hè? Als ik er niet ben en je hebt iets heel dringend nodig, ik bedoel werkelijk absoluut dringend en je kunt niet op mij wachten, dan kun je Mariam sturen en zij gaat het dan voor je halen. Je hebt vast en zeker een verschil opgemerkt. Maar je rijdt niet op dezelfde manier in een Volga en een Mercedes. Dat zou idioot zijn. O ja, ik vraagje ook een burka te dragen zodra we samen de straat op gaan. Uiteraard voor je eigen bescherming. Dat is het beste. Er zijn nu zo veel oneerbare mannen in deze stad. Zulke vuige bedoelingen, zo begerig om zelfs een gehuwde vrouw te ont- eren. Zo. Dat is alles.'

Hij hoestte.

'Ik zou zeggen dat Mariam mijn ogen en oren is als ik niet thuis ben.' Hij keek snel naar Mariam met een blik die even hard was als de trap van een schoen met stalen neus tegen haar slaap. 'Niet dat ik je niet vertrouw Eerder het tegendeel. Eerlijk gezegd lijkje me veel wijzer dan je leeftijd zou doen vermoeden. Maar je bent nog een jonge vrouw, Laila jan, een dokhtar e jawan, en jonge vrouwen kunnen ongelukkige keuzes maken. Ze kunnen ten prooi vallen aan een onheilstoker. Nou ja, Mariam is verantwoordelijk. En als je een misstap begaat...'

Zo ging hij nog een tijdje door. Mariam keek vanuit haar ooghoeken naar het meisje, terwijl Rasheeds eisen en oordelen op hen neerdaalden als raketten op Kabul.

Op een dag was Mariam in de woonkamer overhemden van Rasheed aan het opvouwen, die ze van de waslijn op het erf had gehaald. Ze wist niet hoe lang het meisje er al had gestaan, maar toen ze een overhemd pakte en zich even omdraaide, bleek het meisje in de deuropening te staan met een glas thee waar ze haar handen omheen had gelegd.

'Ik wilde je niet laten schrikken,' zei het meisje. 'Sorry.'

Mariam keek haar alleen maar aan.

De zon viel op het gezicht van het meisje, op haar grote groene ogen en haar gladde voorhoofd, haar hoge jukbeenderen en haar aantrekkelijke, dikke wenkbrauwen, die helemaal niets gemeen hadden met Mariams dunne en onopvallende wenkbrauwen. Midden door haar gele haar, dat ze die ochtend niet had gekamd, liep een scheiding.

Uit de verkrampte manier waarop het meisje het kopje vasthield en uit haar stijve schouders kon Mariam opmaken dat ze nerveus was. Ze stelde zich voor hoe ze op het bed zat en haar zenuwen in bedwang probeerde te krijgen.

'De bladeren verkleuren,' zei het meisje vriendelijk. 'Heb je het gezien? De herfst is mijn favoriete jaargetijde. Ik hou van de geur als mensen bladeren in hun tuin verbranden. Mijn moeder hield het meest van de lente. Heb je mijn moeder gekend?'

'Niet echt.'

Het meisje hield een hand achter haar oor. 'Pardon?'

Mariam verhief haar stem. 'Ik zei nee. Ik heb je moeder niet gekend.' 'O.'

'Heb je iets op je hart?'

'Mariam jan. Ik wil... Over wat hij een paar avonden geleden heeft gezegd.'

'Ik was al van plan er met je over te praten,' onderbrak Mariam haar.

'Ja, graag,' zei het meisje ernstig, bijna gretig. Ze deed een stap naar voren. Ze leek opgelucht.

Buiten sloeg een wielewaal. Iemand trok een handkar voort; Mariam kon het geknars van de scharnieren horen, het gebons en geratel van de wielen. Er klonk het geluid van kanonvuur, niet zo ver weg, een enkel schot, gevolgd door drie andere, daarna niets meer.

'Ik wil niet jouw bediende zijn,' zei Mariam. 'Dat wil ik niet.'

Het meisje kromp ineen. 'Nee. Natuurlijk niet!'

'Jij mag de malika van het paleis zijn en ik de dehati, maar ik neem geen orders van jou aan. Je kunt daarover bij hem je beklag doen en hij kan me dan de keel doorsnijden, maar dat doe ik niet. Begrijp je? Ik ben nietje bediende.'

'Nee, ik verwacht niet...'

'En als je denkt datje met je uiterlijk mij hier weg kunt krijgen, heb je het mis. Ik was hier het eerst. Ik word hier niet buiten de deur gezet. Ik laat niet toe dat jij mij eruit knikkert.'

'Dat wil ik ook helemaal niet,' zei het meisje zwakjes.

'En ik zie datje wonden nu zijn genezen. Dus je kunt nu jouw deel van het werk in dit huis doen.'

Het meisje knikte snel. Ze morste wat van haar thee, maar ze merkte het niet. 'Ja, dat is de andere reden waarom ik naar beneden ben gekomen, om je te bedanken datje voor me hebt gezorgd...'

'Nou, dat had ik ook niet gedaan,' flapte Mariam eruit, 'ik had je niet te eten gegeven en je gewassen en verpleegd als ik geweten had datje die draai zou maken en mijn man van me zou afpakken.'

'Afpakken...'

'Ik blijf koken en de vaat doen. Jij doet de was en je veegt het huis. De rest zullen we dagelijks afwisselen. En nog iets. Ik moet niets hebben van je gezelschap. Dat wil ik niet. Ik wil alleen zijn. Jij laat me met rust en ik zal hetzelfde met jou doen. Zo doen we het. Dat zijn de regels.'

Toen ze uitgesproken was, bonsde haar hart, en haar mond voelde droog aan. Mariam had nooit eerder zo ge- praat, had haar wil nooit zo krachtig uitgedrukt. Het had opbeurend moeten voelen, maar de ogen van het meisje stonden vol tranen en haar gezicht was slap, en wat er ook voor bevrediging in Mariam opkwam door haar uitbarsting, het voelde magertjes aan, onwettig op de een of andere manier.

Ze reikte het meisje de overhemden aan.

'Leg ze in de almari, niet in de grote kast. Hij wil de witte in de bovenste la, de rest in de middelste la, samen met de sokken.'

Het meisje zette het kopje op de grond en strekte haar handen met de palmen omhoog uit voor de hemden. 'Sorry voor alles,' zei ze hees. 

'Dat is je geraden ook,' zei Mariam. 'Je moet spijt voelen.' Laila

Laila herinnerde zich een bijeenkomst van jaren geleden bij haar thuis, op een van mammies goede dagen. De vrouwen hadden in de tuin verse moerbessen zitten eten die Wajma van de boom in de tuin had geplukt. De vlezige bessen waren wit en roze geweest, en sommige hadden dezelfde paarse kleur als de explosie van adertjes op Wajma's neus.

'Je weet hoe zijn zoon is overleden?' had Wajma gezegd, terwijl ze nog een handvol moerbessen in haar ingezakte mond propte.

'Hij is toch verdronken?' zei Nila, Giti's moeder. 'In het Gharghameer, als ik me niet vergis?'

'Maar wist jij, wist jij dat Rasheed...' Wajma hief haar vinger en voerde eerst een hele show op van knikken en kauwen en de anderen laten wachten tot het moment dat ze zou slikken. 'Wisten jullie dat hij toen altijd sharab dronk en dat hij die dag lazarus was? Echt waar. Volkomen lazarus, dat heb ik zelf gehoord. En dat was halverwege de ochtend. Tegen twaalven lag hij compleet uitgeteld in een fauteuil. Je had dat twaalfuurskanon bij zijn oor kunnen afschieten en hij had geen krimp gegeven.'

Laila herinnerde zich hoe Wajma haar hand naar haar mond had gebracht en had geboerd, en hoe haar tong op onderzoek was uitgegaan tussen haar weinige overgebleven tanden.

'De rest kunnen jullie zelf wel bedenken. De jongen ging ongemerkt het water in. Ze zagen hem pas een poosje later, toen hij met zijn gezicht naar beneden in het water dreef. Mensen snelden toe om te helpen, de ene helft om de jongen tot leven te wekken, en de andere helft de vader. Iemand boog zich over de jongen heen en deed... die mond- op-mondbeademing, die je dan moet doen. Het had geen zin. Dat kon je zo zien. De jongen was dood.'

Laila herinnerde zich dat Wajma een vinger hief en haar stem trilde van vroomheid. 'Daarom verbiedt de heilige Koran sharab. Want de nuchtere moet altijd betalen voor de zonden van de dronkaard. Zo is het.'

Het was dit verhaal dat in Laila's hoofd rondmaalde toen ze Rasheed het nieuws bracht over de baby. Hij was meteen op zijn fiets gesprongen en naar de moskee gereden, en had om een jongen gebeden.

Die avond zag Laila de hele maaltijd lang hoe Mariam een stukje vlees over haar bord schoof. Laila was erbij toen Rasheed het nieuws plompverloren aan Mariam vertelde, op een hoge dramatische toon - Laila was nooit eerder getuige geweest van zo'n vrolijke wreedheid. Mariams wimpers trilden toen ze het hoorde. Er verspreidde zich een gloed over haar gezicht. Ze keek nukkig en leek diep ongelukkig.

Later ging Rasheed naar boven om naar de radio te luisteren en Laila hielp Mariam de sofrah schoon te maken.

'Ik zou niet weten wat jij nu bent,' zei Mariam terwijl ze rijstkorrels en broodkruimels oppikte, 'als je eerder een Mercedes bent geweest.'

Laila probeerde een wat luchtiger tactiek. 'Een trein? Misschien zo'n grote jumbojet.'

Mariam kwam overeind. 'Ik hoop niet datje denkt datje nu van de klusjes in huis af bent.'

Laila opende haar mond, maar het leek haar beter te zwijgen. Ze liet tot zich doordringen dat Mariam de enige schuldeloze deelneemster aan deze regeling was. Mariam en de baby.

Later in bed barstte Laila in tranen uit.

Wat is er aan de hand, wilde Rasheed weten, en hij tilde haar kin op. Was ze ziek? Was het de baby, was er iets mis met de baby? Nee?

Mishandelde Mariam haar?

'Dat is het dus, nietwaar?'

'Nee.'

'Wallah o billah, ik ga naar beneden en neem haar even onder handen. Wie denkt ze wel niet dat ze is, die harami, die meent jou te kunnen behandelen...'

'Nee!'

Hij was al half uit bed en zij moest hem bij zijn onderarm vastgrijpen en hem terugtrekken. 'Niet doen! Nee! Ze is heel fatsoenlijk tegen me. Ik moet even bijkomen, dat is alles. Dadelijk ben ik weer de oude.'

Hij zat naast haar en streelde mompelend haar nek. Zijn hand kroop langzaam omlaag langs haar rug en weer omhoog. Hij boog voorover en liet even snel zijn volle gebit zien.

'Eens kijken,' zei hij poeslief, 'of ik je je niet wat beter kan laten voelen.'

Eerst schudden de bomen - voor zover ze niet waren gekapt voor brandhout - hun vlekkerige gele en koperen bladeren af. Daarna kwamen de winden, koud en ruw, en joegen door de stad. Ze rukten de laatste bladeren af die zich nog hadden vastgeklampt, zodat de bomen spoken leken tegen de achtergrond van de zachtbruine heuvels. De eerste sneeuwval van het seizoen was nog mild, de vlokken smolten zodra ze de grond raakten. Toen bevroren de wegen, en de sneeuw hoopte zich op de daken op en reikte tot halverwege de ramen die met een vorstlaag waren bedekt. Met de sneeuw kwamen de vliegers, eens de heersers van de winterhemel van Kabul, nu timide indringers in een hemel die was opgeëist door flitsende raketten en gevechtsvliegtuigen.

Rasheed kwam steeds weer thuis met nieuws over de oorlog, en Laila was verbijsterd over de loyaliteiten die Rasheed haar trachtte uit te leggen. Sayyaf vocht tegen de Hazara's, zei hij. De Hazara's vochten tegen Masud.

'En die vecht natuurlijk weer tegen Hekmatyar, die steun krijgt van de Pakistani. Aartsvijanden, die twee, Masud en Hekmatyar. Sayyaf kiest partij voor Masud. En Hekmatyar steunt de Hazara's, voor zolang het duurt.'

Wat de onvoorspelbare Uzbeekse commandant Dostum betreft, zei Rasheed dat niemand wist waar hij voor stond. Dostum had in de jaren tachtig tegen de Sovjets gestreden samen met de Mujahedin, maar was overgelopen en had zich aangesloten bij de marionettenregering van Najibul- lah, toen de So\jets eenmaal vertrokken waren. Hij had zelfs een medaille gekregen van Najibullah zelf, voordat hij opnieuw overliep en naar de Mujahedin terugkeerde. Voorlopig, zei Rasheed, steunde Dostum Masud.

In Kabul, vooral in het westen van de stad, woedden branden en hingen zwarte rookwolken als paddenstoelen boven besneeuwde gebouwen. Ambassades werden gesloten. Scholen stortten in. In de wachtkamers van ziekenhuizen, zei Rasheed, bloedden de gewonden dood. In operatiekamers werden ledematen zonder verdoving geamputeerd.

'Maar maak je geen zorgen,' zei hij. 'Hier bij mij ben je veilig, mijn bloempje, mijn gul. Iedereen die jou iets aan wil doen, ruk ik de lever uit en dwing ze die op te eten.'

Overal waar Laila die winter heen wilde, waren er muren die haar weg blokkeerden. Ze dacht hunkerend aan de weidse open luchten van haar jeugd, aan de dagen waarop ze met Babi naar buzkashir-wedstrijden ging en met mammie in Mandaii ging winkelen, aan de dagen dat ze ongestoord over straat kon rennen en met Giti en Hasina over jongens roddelen. Aan de dagen dat ze met Tariq ergens midden in de klaver aan de oever van een rivier zat, en dat ze elkaar raadsels opgaven en snoepjes deelden en de zon zagen ondergaan.

Maar het was verraderlijk om aan Tariq te denken, want voor ze het kon tegenhouden zag ze hem in bed liggen, ver van huis, terwijl er slangetjes in zijn verbrande lichaam drongen. Net als de gal die in die dagen maar in haar keel bleef branden, rees er in Laila's borst een diep en verlammend verdriet op. Haar benen werden slap. Ze moest zich ergens aan vasthouden.

Laila veegde in die winter van 1992 het huis, schrobde de pompoenkleurige muren van de slaapkamer die ze met Rasheed deelde en waste buiten de kleren in een grote koperen lagaan. Soms zag ze zichzelf alsof ze boven haar eigen lichaam zweefde, zag zichzelf over de lagaan gebogen staan, haar mouwen opgerold tot aan haar ellebogen, met roze handen die een van Rasheeds onderhemden uitwrongen. Dan voelde ze zich verloren, koortsachtig op zoek naar iets, als een schipbreukeling zonder land in zicht, alleen water, overal water.

Als het te koud was om naar buiten te gaan, zwierf Laila door het huis. Ze ging met de nagel van een vinger langs de muren en liep de gang door en weer terug, trap op en trap af, met ongewassen gezicht en ongekamde haren. Ze liep net zolang rond tot ze Madam tegen het lijf liep, die haar een vreugdeloze blik toewierp en dan weer doorging de stengel van een paprika te snijden of randjes vet van het vlees te halen. Een pijnlijke stilte vulde dan het vertrek, en Laila kon bijna de woordeloze vijandigheid zien afstralen van Mariam, zoals de hitte van asfalt. Ze keerde dan terug naar haar kamer, ging op haar bed zitten en keek hoe de sneeuw viel.

Op een dag nam Rasheed haar mee naar zijn schoenwinkel.

Als ze samen buitenshuis waren liep hij naast haar en hield haar met één hand bij haar arm vast. Voor Laila betekende buiten op straat zijn een oefening in het vermijden van lichamelijk letsel. Haar ogen moesten wennen aan de beperkte visuele mogelijkheden van de burka, en haar voeten struikelden nog steeds over de zoom. Ze was voortdurend bang een misstap te maken en te vallen of een enkel te breken in een gat. Maar ze vond wel enig genoegen in de anonimiteit die de burka haar gaf. Ze zou zo niet worden herkend als ze oude kennissen tegen zou komen. Ze hoefde niet de verrassing in hun ogen te zien of het medelijden of de vreugde over hoe diep ze gevallen was, over hoe haar hoge aspiraties waren vermorzeld.

Rasheeds winkel was groter en lichter dan Laila zich had voorgesteld. Hij liet haar achter zijn overvolle werktafel zitten, het blad lag vol oude zolen en stukken overgebleven leer. Hij liet haar zijn hamers zien en demonstreerde haar de werking van zijn polijstmachine, waarbij zijn stem hoog en trots klonk.

Hij voelde aan haar buik, niet door haar overhemd heen maar eronder, de toppen van zijn vingers waren koud en ruw als boombast op haar gezwollen huid. Laila moest aan Tariqs handen denken, zacht maar sterk, de kronkelende volle aders op de rug ervan, iets wat ze bij mannen altijd zo aantrekkelijk had gevonden.