De duisternis was volkomen, ondoordringbaar en permanent, zonder schakeringen of structuur. Rasheed had de kieren tussen de planken ergens mee gevuld en een groot onwrikbaar object onder tegen de deur aangezet, zodat er geen licht onderdoor kon. Er was ook iets in het sleutelgat gepropt.

Voor Laila was het onmogelijk het verstrijken van de tijd visueel te volgen, dus dat deed ze met haar goede oor. Azan en kraaiende hanen signaleerden de ochtend. Het geluid van borden beneden in de keuken en de spelende radio duidden de avond aan.

De eerste dag tastten ze in het donker naar elkaar. Laila kon Aziza niet zien als ze huilde en begon te kruipen.

'Aishee,' jengelde Aziza. 'Aishee.'

'Duurt niet lang meer.' Laila wilde haar dochter op het voorhoofd kussen, maar voelde alleen de kruin van Aziza's hoofd. 'We krijgen snel melk. Even geduld. Wees een goed en geduldig meisje voor mammie, ik zorg voor wat aishee.'

Laila zong een paar liedjes voor haar.

Er klonk voor de tweede keer azan, en Rasheed had hun nog steeds geen eten gegeven, en erger nog, geen water. Die dag hing er een compacte verstikkende hitte. De kamer werd een hogedrukpan. Laila ging met haar droge tong over haar lippen en dacht aan de put buiten, aan het koele frisse water. Aziza bleef huilen, en Laila merkte gealarmeerd dat als ze haar wangetjes afveegde haar handen droog bleven. Ze trok de kleertjes van Aziza uit, probeerde iets te vinden waarmee ze kon waaieren en begon naar haar te blazen tot ze duizelig werd. Aziza hield weldra op met rondkruipen. Ze gleed weg in een slaap, werd wakker en gleed weer weg.

Laila sloeg die dag diverse malen met haar vuisten tegen de muren, verbruikte haar energie door om hulp te roepen in de hoop dat een buurman haar zou horen. Maar er kwam niemand en haar gegil maakte Aziza alleen maar bang, ze begon zachtjes en hees te kermen. Laila gleed op de grond. Ze dacht aan Mariam en ze voelde zich schuldig: Mariam was tot bloedens toe geslagen en zat bij deze hitte opgesloten in de gereedschapsschuur.

Op zeker moment viel ze in slaap, terwijl haar lichaam in de verstikkende hitte lag te bakken. Ze had een droom dat zij en Aziza Tariq tegenkwamen. Hij bevond zich aan de overkant van een drukke straat, onder de luifel van een kledingzaak. Hij zat op zijn hurken en proefde vijgen uit een doos. 'Dat is je vader,' zei Laila. 'Die man daar, zie je wel? Hij is jouw echte baba.' Zij riep zijn naam, maar het straatrumoer was te sterk voor haar stem en Tariq hoorde haar niet.

Ze werd wakker van het gegier van de raketten die overvlogen. De hemel die ze niet kon zien, explodeerde in gedreun en het langdurige, extreme geknetter van machinegeweervuur. Laila sloot haar ogen en sliep weer in. Ze werd weer wakker, nu van de zware voetstappen van Rasheed in de gang. Ze sleepte zichzelf naar de deur en sloeg er met haar handen op.

'Eén glas maar, Rasheed. Niet voor mij. Doe het voor haar. Je wilt haar bloed toch niet aan je handen?'

Hij liep voorbij.

Ze begon hem te smeken. Ze bedelde om vergeving en deed beloften. Ze vervloekte hem.

Ze hoorde zijn deur sluiten. De radio ging aan.

De muezzin riep voor de derde keer azan. Weer die hitte. Aziza werd steeds lustelozer. Ze huilde niet langer en verroerde zich niet meer.

Laila legde haar oor op Aziza's mond en vreesde elke keer dat ze niet meer het lichte geruis van haar adem zou horen. Zelfs het eenvoudige oprichten maakte haar hoofd draaierig. Ze viel in slaap en had dromen die ze zich later niet kon herinneren. Toen ze wakker werd, onderzocht ze Aziza, voelde de uitgedroogde, gebarsten lippen en de zwakke hartslag in haar hals, en ze ging weer liggen. Laila was er nu zeker van dat ze hier zouden doodgaan, maar waar ze echt bang voor was, was dat Aziza, die jong en breekbaar was, eerder dood zou gaan. Hoeveel kon Aziza nog aan? Aziza zou doodgaan in die hitte, en Laila zou naast haar ver-stijvende lichaampje moeten liggen en op haar eigen dood wachten. Ze viel opnieuw in slaap. Werd wakker. Viel in slaap. De grens tussen droom en slapeloosheid vervaagde.

Het was geen haan of de azan die haar weer wekte, maar het geluid van iets zwaars dat over de grond werd gesleept. Ze hoorde geknars. Opeens stroomde de kamer vol met licht. Haar ogen schreeuwden van verzet. Laila hief haar hoofd, huiverde en schermde haar ogen af. Tussen de spleten van haar vingers zag ze een groot vaag silhouet in een rechthoek van licht. Het silhouet bewoog. Er hurkte iemand naast haar neer, die zich dreigend over haar heen boog, en ze hoorde een stem bij haar oor.

'Als je het nog eens probeert zal ikje vinden. Ik zweer bij de naam van de Profeet dat ikje zal vinden. En als ik het doe zal er geen rechtbank in dit godverlaten land zijn waaraan ik rekenschap verschuldigd ben voor wat ik dan met jullie doe. Eerst met Mariam, dan met haar en ten slotte met jou. Begrepen? Ik zal je dwingen toe te kijken.'

En met die woorden verliet hij de kamer. Maar niet voordat hij eerst een schop in haar zij had gegeven, waardoor Laila dagenlang bloed zou uitscheiden. 

mariam september 1996

Tweeënhalf jaar later werd Mariam op de ochtend van 27 september wakker van het geluid van geschreeuw en gefluit, voetzoekers en muziek. Ze rende naar de woonkamer en trof daar Laila al bij het raam aan, met Aziza op haar schouders. Laila draaide zich glimlachend om.

'De Taliban zijn er,' zei ze.

Mariam had twee jaar eerder voor het eerst van de Taliban gehoord, in oktober 1994, toen Rasheed met het nieuws thuiskwam dat ze de krijgsheren in Kandahar ten val hadden gebracht en de stad hadden ingenomen. Het was een guerrillamacht, zei hij, bestaande uit jonge Pashtun wier families tijdens de oorlog tegen de Sovjets naar Pakistan waren gevlucht. De meesten van hen waren opgegroeid - en sommigen zelfs geboren - in vluchtelingenkampen langs de Pakistaanse grens en op Pakistaanse medressen door mullahs geschoold in de sharia. Hun leider was een mysterieuze, ongeletterde, eenogige kluizenaar met de naam mullah Omar, die, zoals Rasheed met enig vermaak in zijn stem vertelde, zichzelf Ameer-ul-Mumineen noemde, Leider van de Trouwen.

'Het is waar dat die jongens geen risha hebben, geen wortels,' zei Rasheed tegen Mariam noch Laila in het bijzonder. Sinds de mislukte ontsnapping, tweeënhalf jaar geleden, wist Mariam dat zij en Laila een en dezelfde persoon voor hem waren geworden, even verachtelijk, beiden zijn wantrouwen verdienend, zijn laatdunkendheid en geringschatting. Als hij sprak kreeg Mariam het gevoel dat hij een gesprek met zichzelf voerde of met een onzichtbare geest in het vertrek die, anders dan zij en Laila, het wel waard was zijn opinies aan te horen.

'Misschien hebben ze wel geen verleden,' zei hij rokend en naar het plafond kijkend. 'Misschien weten ze niks van de wereld of de geschiedenis van dit land. Ja. En vergeleken met hen kon Mariam hoogleraar op de universiteit zijn. Ha! Allemaal waar. Maar kijk eens om je heen. Wat zie je dan? Corrupte, hebzuchtige Mujahedin-commandanten, tot de tanden toe bewapend, rijk van de heroïne; ze verklaren elkaar de jihad en doden iedereen die zich tussen hen in bevindt, dat is de waarheid. De Taliban zijn tenminste zuiver en onkreukbaar. Het zijn tenminste fatsoenlijke moslimjongens. Wallah, als ze komen, vegen ze deze plek schoon. Ze brengen orde en vrede. Mensen zullen niet meer worden doodgeschoten als ze even melk gaan halen. Geen raketten meer! Moetje je dat eens voorstellen!'

Twee jaar lang nu al waren de Taliban op weg naar Kabul, veroverden steden op de Mujahedin en eindigden de par-tijenoorlog waar ze zich ook vestigden. Ze hadden de Ha- zara-commandant Achmad Ali Mazari gevangengenomen en geëxecuteerd. Ze zaten al maandenlang in de zuidelijke buitenwijken van Kabul, hielden de stad onder vuur en wisselden raketten met Ahmad Shah Masud. Begin september 1996 hadden ze de steden Jalalabad en Sarobi veroverd.

De Taliban hadden één ding voor op de Mujahedin, zei Rasheed. Zij waren één.

'Laat ze maar komen,' zei hij. 'Wat mij betreft, zal ik ze onder de rozenblaadjes bedelven.'

Die dag gingen ze met zijn vieren uit, Rasheed bracht hen van de ene bus naar de andere om hun nieuwe wereld te begroeten, hun nieuwe leiders. In elke gehavende buurt zag Mariam mensen uit het puin tevoorschijn komen en de straat op gaan. Ze zag een oude vrouw handenvol rijst op voorbijgangers strooien, een flauwe, tandeloze glimlach op haar gezicht. Twee mannen omarmden elkaar bij de restanten van een leeggeplunderd gebouw, in de hemel boven hen het gegier, gesis en geknal van wat voetzoekers, afgestoken door jongens die op daken zaten. Uit cassetterecorders klonk het nationale volkslied, dat moest concurreren met het getoeter van de auto's.

'Kijk, Mayam!' Aziza wees naar een stel jongens die Jadeh Maywand afrenden. Hun vuisten gingen fanatiek de lucht in en ze trokken roestige blikjes aan touwen achter zich aan. Ze schreeuwden dat Masud en Rabbani zich uit Kabul hadden teruggetrokken.

Overal hoorde je de kreet 'Allah-u-akbar!'

Mariam zag op Jadeh Maywand een beddenlaken uit een raam hangen. Iemand had er in grote zwarte letters drie woorden op geverfd: Zenda Baab Talibanl Lang leve de Tali- ban!

Terwijl ze door de straten liepen, zag Mariam meer aanduidingen die hetzelfde verkondigden - op daken geverfd, op deuren gespijkerd, wapperend aan autoantennes.

Later die dag zag Mariam voor het eerst een Talib, op het Pashtunistanplein, samen met Rasheed, Laila en Aziza. Daar waren allerlei mensen samengestroomd. Mariam zag mensen reikhalzen, ze zag mensen opeengedrongen rond de blauwe fontein midden op het plein staan, of in het droge waterbekken ervan. Ze trachtten iets aan het eind van het plein te zien, bij het oude Khyber Restaurant.

Rasheed gebruikte zijn ellebogen om toeschouwers weg te duwen en weg te stoten en bracht hen naar de plek waar iemand door een luidspreker het woord voerde.

Toen Aziza keek, begon ze te gillen en begroef haar hoofd in de burka van Mariam.

De luidsprekerstem behoorde toe aan een slanke, gebaarde jongeman, die een zwarte tulband droeg. Hij stond op een soort noodstellage. In zijn vrije hand hield hij een raketwerper. Naast hem hingen twee bebloede mannen aan stroppen, die vastgebonden waren aan stoplichten. Hun kleren waren gescheurd. Hun gezwollen gezichten waren paarsblauw geworden.

'Ik ken hem,' zei Mariam, 'die aan de linkerkant.'

Een jonge vrouw voor Mariam draaide zich om en zei dat het Najibullah was. De andere man was zijn broer. Mariam herinnerde zich Najibullahs mollige, besnorde gezicht, zoals dat in de sovjetjaren op borden en in winkeletalages glorieus te zien was geweest.

Ze hoorde later dat de Taliban Najibullah uit zijn toevluchtsoord, het hoofdkwartier van de Verenigde Naties bij het Darulaman Paleis, hadden gesleurd. Ze hadden hem urenlang gemarteld, hem toen bij zijn benen aan een vrachtauto gebonden en zijn levenloze lichaam door de straten gesleept.

'Hij heeft vele, vele moslims vermoord!' schreeuwde de jonge Talib in de luidspreker. Hij sprak Farsi met een Pashtu accent en schakelde af en toe over op Pashtu. Hij onderbrak zijn woorden telkens door met zijn wapen op de lichamen te wijzen. 'Zijn misdaden zijn bij iedereen bekend. Hij was een communist en een kafir. Dit is wat wij doen met ontrouwe lieden die misdaden begaan tegen de islam!'

Rasheed grijnsde zelfgenoegzaam.

In Mariams armen begon Aziza te huilen.

De volgende dag wemelde het van de vrachtauto's in Kabul. In Khair Khana, in Shar-e-Nau, in Karteh Parwan, in Wazir Akbar Khan en Taimani zigzagden rode Toyota's door de straten. Gewapende en bebaarde mannen met zwarte tulbanden zaten op de laadbak. Van elke vrachtauto schalde een luidspreker aankondigingen in het Farsi en het Pashtu. Dezelfde boodschap kwam uit luidsprekers op moskeeën en uit de radio, die nu De Stem van de Sharia heette. De boodschap stond ook op folders die op straat werden verspreid. Mariam vond er een op het erf.

'Onze watan heet nu Het Islamitische Emiraat Afghanistan. Dit zijn de wetten die wij zullen doorvoeren en waaraan u dient te gehoorzamen:

"Alle burgers moeten vijfmaal per dag bidden. Als het gebedstijd is en u wordt erop betrapt iets anders te doen, zult u worden geslagen.

Alle mannen moeten hun baard laten staan. De juiste lengte is minimaal één gebalde vuist onder de kin. Als u dat niet accepteert, zult u worden geslagen.

Alle jongens moeten een tulband dragen. Jongens van de eerste tot en met de zesde klas dragen een zwarte tulband, hogere klassen een witte. Alle jongens moeten islamitische kleren dragen. De kraag van een overhemd moet dichtgeknoopt zijn.

Zingen is verboden.

Dansen is verboden.

Kaarten, schaken, gokken en vliegeren is verboden.

Boeken schrijven, films kijken en schilderen is verboden.

Als u parkieten houdt, zult u worden geslagen. Uw vogels worden gedood.

Als u steelt zal uw hand bij het polsgewricht worden afgehakt. Als u ten tweede male steelt zal uw voet worden afgehakt.

Als u geen moslim bent, mag u geen godsdienstige aanbidding verrichten op een plek waar u door een moslim kunt worden gezien. Als u het wel doet, zult u worden geslagen en gevangengezet. Als u erop wordt betrapt een moslim tot uw geloof te willen bekeren, zult u worden geëxecuteerd.

Vrouwen, opgelet:

U moet te allen tijde binnen blijven. Het is voor een vrouw niet gepast doelloos over straat te dwalen. Als u naar buiten gaat, moet u in het gezelschap zijn van een mahram, een mannelijk familielid. Als u erop wordt betrapt alleen op straat te zijn, zult u worden geslagen en naar huis gestuurd.

Onder geen enkele omstandigheid mag u uw gezicht tonen. Als u buiten bent is uw lichaam bedekt met een burka. Zo niet, wordt u ernstig geslagen.

Cosmetica is verboden.

Juwelen zijn verboden.

U mag geen bekoorlijke kleding dragen.

U mag niet spreken, tenzij er tegen u gesproken wordt.

U mag niet in het openbaar lachen. Als u het wel doet, zult u worden geslagen.

U mag uw nagels niet opmaken. Als u het wel doet, zult u een vinger verliezen. 

Het is meisjes verboden naar school te gaan. Alle meisjesscholen worden met onmiddellijke ingang gesloten. Ais u een meisjesschool probeert te openen, zult u worden geslagen en de school zal worden gesloten.

Vrouwen mogen niet werken.

Als u schuldig wordt bevonden aan overspel, zult u gestenigd worden tot de dood erop volgt.

Luister. Luister goed. Gehoorzaam. Allah-u-akbar.'"

Rasheed zette de radio af. Ze zaten op de vloer van de woon-kamer te eten, minder dan een week nadat ze Najibullahs lijk aan een strop hadden zien hangen.

'Ze kunnen toch niet de helft van de bevolking thuis laten zitten niksen?' zei Laila.

'Waarom niet?' zei Rasheed. Voor één keer was Mariam het met hem eens. Hij had eigenlijk hetzelfde met haar en met Laila gedaan. Natuurlijk zag Laila dat ook.

'Dit is niet een of ander dorp. Dit is Kabul. Vrouwen waren hier gewoon advocaat, dokter, ze oefenden een overheidsfunctie uit...'

Rasheed grijnsde. 'Dat is de taal van een arrogante dochter van een poëzie lezende universiteitsman. Zo stedelijk, zo Tajik van jou. Jij denkt waarschijnlijk dat wat de Taliban hier invoeren een radicaal nieuw idee is. Heb je ooit wel eens ergens anders gewoond dan op je mooie veilige plekje in Ka- bul, mijn gul? Ooit het échte Afghanistan willen bezoeken, het zuiden, het oosten, langs de grens met Pakistan, waar mensen in stamverband leven? Nee? Ik wel. En ik kan je vertellen dat er heel wat plaatsen in dit land zijn waar altijd zo of bijna zo is geleefd. Maar dat weet jij natuurlijk niet.'

'Ik weiger dat te geloven,' zei Laila. 'Ze zijn niet serieus.'

'Wat de Taliban met Najibullah hebben gedaan zag er toch tamelijk serieus uit,' zei Rasheed. 'Dat ben je toch wel met me eens?'

'Hij was een communist! Hij was het hoofd van de geheime politie.'

Rasheed lachte.

Mariam hoorde het antwoord in zijn lach: in de ogen van 262

de Taliban was het feit dat Najibullah communist en hoofd van de gevreesde khad was geweest slechts een graadje verachtelijker dan vrouw zijn. 

Laila

Toen de Taliban aan de slag gingen, was Laila blij dat Babi er niet meer was om er getuige van te hoeven zijn. Het zou hem kapot hebben gemaakt.

Mannen met pikhouwelen krioelden door het vervallen Kabul Museum en sloegen pre-islamitische beelden kort en klein - dat wil zeggen, de beelden die niet al waren geplunderd door de Mujahedin. De universiteit werd gesloten en de studenten naar huis gestuurd. Schilderijen werden van muren getrokken en met mesjes aan flarden gesneden. Televisieschermen werden ingetrapt. Met uitzondering van de koran werden boeken op stapels verbrand, de winkels waar ze verkocht werden gesloten. De gedichten van Khalili, Paj- wak, Ansari, Haji Dehqan, Ashraqi, Beytaab, Hafez, Jami, Nezami, Rumi, Khayyam, Beydel en vele anderen gingen in rook op.

Laila hoorde over mannen die van de straat werden gesleept, omdat ze ervan beschuldigd werden dat ze namaz hadden overgeslagen, en die werden gedwongen naar een moskee te gaan. Ze hoorde dat van het Marco Polo Restaurant bij de Kippenstraat een verhoorcentrum was gemaakt. Soms kon je geschreeuw vernemen achter de zwart geschilderde ramen. Overal doolden de Baardpatrouilles in hun Toyota's door de stad om netjes geschoren gezichten op te sporen en met bloed te bevlekken.

Ze sloten ook de bioscopen. Cinema Park. Ariana. Aryub. Projectieruimtes werden leeggeroofd en films in brand gestoken. Laila herinnerde zich alle keren dat ze met Tariq in die bioscopen had gezeten om naar Hindifilms te kijken, al die melodramatische verhalen over minnaars die van elkaar gescheiden waren door een tragische wending van het lot, de een ronddwalend in een ver land, de ander tot een huwelijk gedwongen, het huilen, het zingen in velden vol goudsbloemen, het verlangen naar een hereniging. Ze herinnerde zich dat Tariq haar uitlachte om de tranen die zij bij die films stortte.

'Ik vraag me af wat er terecht is gekomen van mijn vaders bioscoop,' zei Mariam op een dag tegen haar. 'Als die er nog is tenminste. Of als die nog van hem is.'

Kharabat, Kabuls oudste muziekwijk, was stilgelegd. Muzikanten werden geslagen en in de gevangenis gegooid, hun rubabs, tamboera's en harmoniums kapotgetrapt. De Taliban gingen naar het graf van Tariqs favoriete zanger, Ahmad Zahir, en vuurden er kogels op af.

'Hij is nu bijna twintigjaar dood,' zei Laila tegen Mariam. 'Is eenmaal doodgaan niet genoeg?'

Rasheed maakte zich niet erg druk om de Taliban. Alles wat hij moest doen was een baard laten groeien, en dat deed hij, en de moskee bezoeken, en dat deed hij ook. Rasheed bekeek de Taliban met een vergevingsgezinde en sympathieke verbijstering, zoals iemand een excentrieke neef bekijkt die geneigd is tot onvoorspelbare daden, hilarisch en schandalig.

Elke woensdagavond luisterde Rasheed naar De Stem van de Sharia, als de Taliban de namen bekendmaakten van degenen die op de lijst stonden om gestraft te worden. Op vrijdagen ging hij naar het Ghazi Stadion, kocht een Pepsi en keek naar het spektakel. In bed dwong hij Laila te luisteren als hij met een zonderling soort opgewektheid beschreef hoe hij toegetakelde handen had gezien, afranselingen, ophangingen, onthoofdingen.

'Ik zag vandaag hoe een man de keel doorsneed van de moordenaar van zijn broer,' zei hij op een avond, terwijl hij kringe^es rook uitblies.

'Het zijn barbaren,' zei Laila.

'Vind je?' zei hij. 'Vergeleken met wie dan? De Sovjets hebben één miljoen mensen vermoord. Weetje hoeveel mensen de Mujahedin de laatste vier jaar hebben vermoord alleen al hier in Kabul? Vijftigduizend. Vijftigduizend. Is het, als je het daarmee vergelijkt, zo wreed, de handen van een paar dieven af te hakken? Oog om oog, tand om tand. Dat zegt de Koran ook. En bovendien, als iemand Aziza zou vermoorden, zou je dan ook niet de kans willen hebben je te wreken?'

Laila wierp hem een blik van weerzin toe.

'Dat is toch de spijker op de kop?'

'Jij bent net als zij.'

'Interessante kleur ogen heeft zij, Aziza. Vindje niet? Niet de jouwe en ook niet de mijne.'

Rasheed draaide zich naar haar toe om haar aan te kunnen kijken en krabde met de kromme nagel van zijn wijsvinger zachtjes over haar dij.

'Ik zal het uitleggen,' zei hij. 'Als ik er zin in zou hebben - ik zeg niet dat het gebeurt, maar het zou kunnen, het zou kunnen - heb ik het recht Aziza weg te geven. Hoe zou je dat vinden? Of ik zou op een dag naar de Taliban kunnen gaan, gewoon bij hen binnenlopen en zeggen dat ik over jou zo mijn bedenkingen heb. Dat is alles, meer hoeft niet. Wie denk je dat ze zouden geloven? En wat denk je dat ze met je zouden doen?'

Laila trok haar dij weg van hem.

'Niet dat ik het zou doen,' zei hij. 'Ik zou het niet doen. Nee. Waarschijnlijk niet. Je kent me.'

'Je bent verachtelijk,' zei Laila.

'Dat is een groot woord,' zei Rasheed. 'Dat heb ik nooit bij jou gemogen. Zelfs toen je klein was en rondrende met dat kreupele vriendje van je, dacht je datje zo intelligent was met je boeken en je gedichten. En wat heb je nu aan al die hersens van je? Wat houdt jou van de straat, jouw hersens of ik? Ik verachtelijk? De helft van de vrouwen in deze stad zou een moord doen om een man als ik te hebben. Ze zouden er een moord voor doen.'

Hij draaide zich terug op zijn rug en blies rook naar het plafond.

'Jij houdt toch van grote woorden? Ik zal je er een geven: perspectief. Dat ben ik hier aan het doen, Laila. Ervoor zorgen datje het perspectief niet verliest.'

Wat Laila's maag de verdere nacht voortdurend deed om-draaien, was dat elk woord dat Rasheed had gezegd, werkelijk elk woord, waar was.

Maar 's ochtends, en dat maanden achtereen, hield de walging in haar buik aan, verergerde en werd iets wanhopig vertrouwds.

Niet veel later, op een koude en bewolkte middag, lag Laila op haar rug op de vloer van de slaapkamer. Mariam deed met Aziza een dutje in haar kamer.

Laila hield een ijzeren spaak in haar handen die ze met behulp van een tang van een achtergelaten fietswiel had losgebroken. Ze had hem in hetzelfde steegje gevonden waar ze jaren eerder Tariq had gekust. Laila bleef met gespreide benen lang op de grond liggen en haalde adem door haar opeengeklemde tanden.

Ze had Aziza aanbeden vanaf het moment dat ze voor het eerst haar bestaan voorvoelde. Er was toentertijd geen sprake geweest van deze zelftwijfel van nu, deze onzekerheid. Wat vreselijk moest het zijn voor een moeder, dacht Laila nu, te vrezen dat ze geen liefde kon opbrengen voor haar eigen kind. Wat onnatuurlijk. Maar terwijl ze daar op de vloer lag, haar zweterige handen klaar om de spaak in te brengen, moest ze zich afvragen of ze Rasheeds kind ooit zo zou kunnen liefhebben als Tariqs kind.

Uiteindelijk kon Laila zich er niet toe zetten.

Het was niet de angst dood te bloeden die haar de spaak uit handen deed vallen, of zelfs maar het idee dat de daad verfoeilijk was - en ze vermoedde dat het dat was. Laila liet de spaak vallen omdat ze niet kon accepteren wat de Mu- jahedin gemakkelijk deden: in een oorlog moeten er soms onschuldige levens worden geofferd. Haar oorlog was die tegen Rasheed. De baby kon er niets aan doen. En er was al genoeg gemoord. Laila had al vaak genoeg gezien hoe onschuldige mensen in het kruisvuur van vijanden terecht waren gekomen. 

mariam september 1997

'Dit ziekenhuis behandelt niet langer vrouwen,' blafte de bewaker. Hij stond boven aan de trap en keek ijzig naar de mensen voor het Malalai Hospitaal.

Er klonk luid afkeurend gebrom van de menigte.

'Maar dit is een vrouwenziekenhuis!' riep een vrouw achter Mariam. Er volgden kreten van bijval.

Mariam bracht Aziza van haar ene arm naar de andere over. Met haar vrije arm ondersteunde ze Laila, die kreunde en haar eigen arm om de nek van Rasheed had geslagen.

'Dat is het niet meer,' zei de Talib.

'Mijn vrouw moet een kind krijgen,' schreeuwde een zwaargebouwde man. 'Wil je dat ze hier op straat bevalt, broeder?'

In januari van dat jaar had Mariam de officiële mededeling vernomen dat mannen en vrouwen gescheiden in verschillende ziekenhuizen zouden worden verpleegd, dat alle vrouwelijke personeelsleden zouden worden ontslagen uit de ziekenhuizen in Kabul en naar één centraal gebouw zouden worden gestuurd om daar te werken. Niemand had het kunnen geloven, en de Taliban hadden het beleid niet uitgevoerd. Tot nu toe.

'En het Ali Abad ziekenhuis?' schreeuwde een andere man.

De bewaker schudde zijn hoofd.

'Wazir Akbar Khan?'

'Alleen mannen,' zei hij.

'Wat moeten we nu dan doen?'

'Ga naar Rabia Balkhi,' zei de bewaker.

Een jonge vrouw drong zich naar voren en zei dat ze daar al was geweest. Er was geen schoon water, zei ze, geen zuurstof, geen medicijnen, geen elektriciteit. 'Ze hebben daar helemaal niets.'

'Daar moetje naartoe,' zei de bewaker.

Er werd nog meer gegromd en geschreeuwd, hier en daar klonk een belediging op. Iemand gooide een steen.

De Talib hief zijn kalasjnikov en vuurde in de lucht. Een andere Talib, achter hem, zwaaide met een zweep.

De menigte verspreidde zich snel.

De wachtkamer in Rabia Balkhi wemelde van de vrouwen in burka en hun kinderen. Het stonk er naar zweet en ongewassen lichamen, naar voeten, urine, sigarettenrook en ontsmettingsmiddelen. Onder de niet werkende ventilator aan het plafond achtervolgden kinderen elkaar en sprongen over de uitgestrekte benen van soezende vaders.

Mariam hielp Laila te gaan zitten tegen een muur waar stukken pleister in de vorm van vreemde landen hadden losgelaten. Laila wiegde naar voren en naar achteren en hield haar handen voor haar buik.

'Ik zal ervoor zorgen datje wordt behandeld, Lailajo. Dat beloof ik.'

'Snel dan,' zei Rasheed.

Voor het inschrijfloket stond een groep vrouwen te trekken en te duwen. Sommigen hadden hun baby's nog op hun arm. Anderen maakten zich los uit de menigte en stormden naar de dubbele deuren die naar de behandelkamers leidden. Een bewapende Taliban-bewaker versperde hun de weg en stuurde ze terug.

Mariam worstelde zich de menigte in. Ze zette zich schrap en wroette zich langs ellebogen, heupen en schouderbladen van vreemden. Iemand porde haar met een elleboog tussen haar ribben en zij porde met haar elleboog terug. Een hand graaide wanhopig naar haar gezicht. Zij mepte die weg. Om vooruit te komen greep Mariam in nekken, aan armen en ellebogen, in haardossen, en toen een vrouw in haar buurt begon te sissen, siste Mariam terug.

Mariam zag nu welke offers een moeder moest brengen. Fatsoen was er maar een van. Ze dacht berouwvol aan

Nana, aan de offers die ook zij had gebracht. Nana, die haar weg had kunnen geven of ergens in een greppel gooien en wegrennen. Maar dat had ze niet gedaan. In plaats daarvan had Nana de schaamte verdragen een harami in haar schoot te hebben, ze had haar leven ingericht rond de ondankbare taak Mariam op te voeden en op haar manier van haar te houden. En op het eind had Mariam Jalil boven haar verkozen. Terwijl ze schaamteloos vastberaden door de mêlee naar voren drong, wenste Mariam dat ze een betere dochter voor Nana was geweest. Ze had indertijd graag willen begrijpen wat ze nu van het moederschap begreep.

Ze stond oog in oog met een verpleegster die van top tot teen in een vuile grijze burka was gehuld. De verpleegster praatte met een jonge vrouw van wie het hoofddeel van de burka op sommige plekken was doorweekt van donker bloed.

'De vliezen van mijn dochter zijn gebroken en de baby wil maar niet komen,' schreeuwde Mariam.

'Ik sta met haar te praten, hoor,' riep de bebloede jonge vrouw. 'Wacht op uw beurt!'

De hele menigte vrouwen deinde heen en weer, net als het gras om de kolba als de wind over de open plek woei. Een vrouw achter Mariam schreeuwde dat haar dochter uit de boom gevallen was en haar arm had gebroken. Een andere vrouw krijste dat haar ontlasting vol bloed zat.

'Heeft ze koorts?' vroeg de verpleegster. Mariam had even tijd nodig om te beseffen dat die woorden tot haar gericht waren.

'Nee,' zei Mariam.

'Bloedt ze?'

'Nee.' '

'Waar is ze?'

Mariam wees over de bedekte hoofden heen naar de plek waar Laila met Rasheed zat.

'Ze wordt straks geholpen.'

'Hoe lang duurt het nog?' schreeuwde Mariam. Iemand had haar bij de schouder vast en trok haar naar achteren.

'Dat weet ik niet,' zei de verpleegster. Ze zei dat er maar twee dokters waren, die op dat moment aan het opereren waren.

'Ze heeft pijn,' zei Mariam.

'Ik ook,' krijste de vrouw met het bebloede hoofd. 'Wacht op uw beurt!'

Mariam werd weggesleurd. Haar blik op de verpleegster werd nu versperd door schouders en achterhoofden. Ze rook het melkachtige boertje van een baby.

'Ga met haar wandelen,' schreeuwde de verpleegster. 'En een beetje geduld.'

Het was buiten al donker toen een verpleegster hen ten slotte binnenriep. De verloskamer telde acht bedden, waarop vrouwen lagen te draaien en te jammeren, verzorgd door een handvol volledig bedekte verpleegsters. Twee van de vrouwen waren aan het baren. Er hingen geen gordijnen tussen de bedden. Laila kreeg een bed helemaal aan het andere eind, onder een raam dat iemand zwart geschilderd had. Vlakbij was een wasbak, die barsten vertoonde en droog was, en aan een lijn boven de wasbak hingen vuile medische handschoenen. Midden in de kamer zag Mariam een aluminium tafel. Op het bovenblad lag een roetkleu- rige deken, het onderblad was leeg.

Een van de vrouwen zag Mariam kijken.

'Wie nog leeft wordt op het bovenblad gelegd,' zei ze.

De dokter, gekleed in een donkerblauwe burka, was een kleine gekwelde vrouw met vogelachtige bewegingen. Alles wat ze zei klonk ongeduldig en urgent.

'Eerste kind.' Ze zei het als zodanig, niet als een vraag, maar als een verklaring.

'Het tweede,' zei Mariam.

Laila slaakte een kreet en rolde op haar zij. Haar vingers sloten zich om die van Mariam.

'Zijn er bij de eerste bevalling problemen geweest?'

'Nee.'

'Bent u de moeder?'

'Ja,' zei Mariam.