De dokter tilde het onderste deel van haar burka op en haalde een kegelvormig metalen instrument tevoorschijn. Ze trok de burka van Laila omhoog, zette het brede eind van het instrument op Laila's buik en hield het smalle eind aan haar oren. Ze luisterde bijna een minuut, zette het instrument telkens op een andere plek, luisterde weer en veranderde weer van plek.
'Ik moet het kind even voelen, hamshira.'
Ze trok een van de handschoenen aan die aan een wasknijper boven de wastafel hingen. Met haar ene hand duwde ze op Laila's buik en gleed met de andere hand naar binnen. Laila jammerde zachtjes. Toen de dokter klaar was, gaf ze de handschoen aan een verpleegster, die hem afspoelde en weer aan de lijn hing.
'Dit wordt voor uw dochter een keizersnede. Weet u wat dat is? We moeten haar buik opensnijden en het kind eruit halen, het is een stuitligging.'
'Ik begrijp het niet,' zei Mariam.
De dokter zei dat het kind in een positie lag dat het er niet zelf uit kon komen. 'En zoals het er nu uitziet, hebben we al te veel tijd verloren. We moeten met haar meteen naar de operatiekamer.'
Laila knikte met een vertrokken gezicht en haar hoofd zakte opzij.
'Ik moet u nog wel even iets vertellen,' zei de dokter. Ze kwam dichter bij Mariam staan, boog zich naar haar over en sprak op een zachte en vertrouwelijke toon met haar. Er zat nu iets ongemakkelijks in haar stem.
'Wat zegt ze?' kreunde Laila. 'Is er iets mis met de baby?'
'Maar hoe houdt ze dat uit?' zei Mariam.
De dokter moest iets beschuldigends in die vraag hebben gehoord, want ze schakelde over op een defensieve toon.
'Denkt u dat ik het op deze manier wil?' vroeg ze. 'Maar wat kan ik anders? Ze geven me niet wat ik nodig heb. Ik heb ook geen röntgenapparaat, geen zuigcurettage, geen zuurstof, zelfs geen eenvoudige antibiotica. Als NGO'S geld aanbieden, jagen de Taliban hen weg. Of ze sluizen het geld door naar waar mannen verzorgd worden.'
'Maar hebt u dan niets om haar te geven, dokter sahib?' vroeg Mariam.
'Wat is er toch aan de hand?' kreunde Laila.
'U kunt het medicijn zelf kopen, maar...'
'Schrijf maar op hoe het heet,' zei Mariam. 'U schrijft het op en ik ga het halen.'
Onder haar burka schudde de dokter ferm haar hoofd. 'Daar is geen tijd voor,' zei ze. 'In de eerste plaats heeft niemand van de dichtbijgelegen apotheken het in huis. Dus u moet zich door het verkeer heen worstelen van de ene plek naar de andere, misschien wel de hele stad door, en het is niet erg waarschijnlijk dat u het ooit vindt. Het is nu bijna halfnegen, dus u wordt waarschijnlijk gearresteerd omdat u de avondklok overschrijdt. Zelfs als u het medicijn vindt, bestaat er de kans dat u het niet kunt betalen. Of u komt in een soort veiling terecht waarbij u moet opbieden tegen iemand anders die even wanhopig is. Er is geen tijd. Het kind moet er nu uit.'
'Zeg me wat er aan de hand is!' zei Laila. Ze had zich op haar ellebogen opgericht.
De dokter haalde diep adem en zei dat het ziekenhuis geen verdovingsmiddelen had.
'Maar als we het uitstellen, zul je het kind verliezen.'
'Snij me dan maar open,' zei Laila. Ze viel terug op het bed en trok haar knieën op. 'Snij me open en geef me mijn kind.'
In de oude, groezelige operatiekamer lag Laila op een bed met wielen; de dokter waste haar handen in een waterbekken. Laila huiverde. Ze haalde adem door haar tanden, telkens als de verpleegster haar buik afveegde met een doek die gedrenkt was in een geelbruine vloeistof. Een andere verpleegster stond bij de deur. Ze opende hem telkens op een kier en loerde naar buiten.
De dokter had haar burka nu uitgedaan en Mariam zag dat ze zilverkleurig haar had, ogen met zware oogleden, en kleine huidplooien van vermoeidheid bij haar mondhoeken.
'Ze willen dat we in burka opereren,' legde de dokter uit, terwijl ze met haar hoofd een gebaar maakte in de richting van de verpleegster bij de deur. 'Zij houdt de wacht. Als ze hen ziet komen, trek ik gauw de burka aan.'
Ze zei dit op een pragmatische, bijna onverschillige toon, en Mariam begreep dat dit een vrouw was die ver aan alle verontwaardiging voorbij was. Dit was een vrouw, dacht ze, die had begrepen dat ze van geluk mocht spreken dat ze zelfs maar werk had, dat er altijd iets was, iets anders dat ze konden afpakken.
Aan weerszijden van Laila's schouders zaten twee verticale metalen stangen. Met wasknijpers hing de verpleegster die Laila's buik had schoongemaakt, er een laken aan op. Het vormde een gordijn tussen Laila en de dokter.
Mariam ging achter Laila's hoofd staan en bracht haar gezicht omlaag zodat hun wangen elkaar raakten. Ze kon Laila's tanden horen klapperen. Hun handen haakten zich in elkaar.
Door het gordijn zag Mariam de schaduw van de dokter naar de linkerzijkant van Laila gaan en die van de verpleegster naar de andere kant. Laila had haar lippen helemaal naar achteren getrokken. Er vormden zich spuugbelletjes, die uit elkaar sprongen op de oppervlakte van haar opeengeklemde tanden. Ze maakte snelle sissende geluidjes.
De dokter zei: 'Zetje schrap, meisje.'
Ze boog zich over Laila.
Laila's ogen schoten open. Daarna opende zich haar mond. Ze hield het vol, hield het vol, hield het vol, rillend, de koorden in haar nek spanden zich, zweet droop van haar gezicht, haar vingers verpulverden die van Mariam bijna.
Mariam zou Laila altijd blijven bewonderen voor de spanne tijds die er voorbijging voordat ze begon te gillen.
Laila herfst 1999
Het was Mariams idee het gat te graven. Op een ochtend wees ze op een lapje grond achter het gereedschapsschuurtje. 'Het kan hier,' zei ze. 'Dit is een goede plek.'
Om beurten sloegen ze met de spade in op de grond en schepten het losse zand terzijde. Ze hadden geen groot of diep gat in gedachten, dus het graafwerk had niet zo zwaar hoeven zijn als het nu was. Het was de droogte die in 1998 begonnen was en nu het tweedejaar beleefde, en die overal grote schade aanrichtte. Het had de voorafgaande winter amper gesneeuwd en in de lente had het helemaal niet geregend. Overal in het land lieten boeren hun grond achter, verkochten hun goederen en zwierven van dorp tot dorp om water te zoeken. Ze trokken naar Pakistan of Iran. Ze vestigden zich in Kabul. Maar de grondwaterspiegel was ook in de stad laag en de ondiepe bronnen waren opgedroogd. De rijen voor de diepe waterputten waren zo lang dat Laila en Mariam uren moesten wachten voor ze aan de beurt waren. De rivier de Kabul was zonder de jaarlijkse toevoer van water in de lente kurkdroog. Het was nu een openbaar toilet, er lagen alleen maar menselijke uitwerpselen en puin in de bedding.
Ze bleven dus met de spade zwaaien en slaan, maar de door de zon geblakerde grond was hard geworden als steen, en het zand eronder bikkelhard, geklonterd, bijna versteend.
Mariam was nu veertig. Het haar op haar voorhoofd kleurde hier en daar grijs. Onder haar ogen hingen donkere wallen in de vorm van een maansikkel. Ze was twee voortanden kwijt. Een was uitgevallen, de ander had Rasheed eruit geslagen toen ze per ongeluk Zalmai uit haar handen had laten glippen. Haar huid was ruw geworden, en bruin van al die keren dat ze op het erf in de felle zon hadden gezeten. Ze zaten altijd te kijken hoe Zalmai achter Aziza aan zat.
Toen het werk klaar was, toen het gat gegraven was, stonden ze ernaar te kijken.
'Zo moet het kunnen,' zei Mariam.
Zalmai was nu twee jaar oud. Het was een mollig jongetje met krulhaar. Hij had kleine bruinige ogen en een roze tint op zijn wangen, net als Rasheed, wat voor weer het ook was. Hij had ook de haargrens van zijn vader, dik, in de vorm van een halvemaan laag op zijn voorhoofd.
Als Laila alleen met hem was, was Zalmai lief en goedgehumeurd en vrolijk. Hij klom graag op Laila's schouders en speelde op het erf verstoppertje met haar en Aziza. Op rustiger momenten zat hij soms graag op Laila's schoot terwijl zij voor hem zong. Zijn meest geliefde lied was 'Mullah Mohammad jan'. Hij zwaaide met zijn vlezige voetjes als zij zong in zijn krulhaar, en viel in als ze aan het refrein toe was, hij zong wat hij met zijn krassende stem aan woorden kon maken:
Laten we naar Mazar gaan, mullah Mohammad jan,
Om de velden vol tulpen te zien, o lieve vriend.
Laila hield van de vochtige kussen die Zalmai op haar wangen drukte, hield van zijn gerimpelde armen en dikke voetjes. Ze hield ervan hem te kietelen, tunnels te bouwen met zit- en slaapkussens waar hij doorheen kon kruipen, hem in slaap te zien vallen in haar armen, terwijl een van zijn handjes altijd haar oor pakte. Haar maag draaide om als ze terugdacht aan die middag waarop ze op de vloer had gelegen met de spaak van een rijwiel tussen haar benen. Hoe dicht bij de daad was ze toen geweest. Het was nu ondenkbaar dat ze ooit dat idee had kunnen koesteren. Haar zoon was een zegen, en Laila was opgelucht dat haar angsten ongegrond gebleken waren en dat ze met hart en ziel van hem hield, net als van Aziza.
Maar Zalmai verafgoodde zijn vader, en omdat hij dat deed werd hij een ander zodra zijn vader in de buurt was om zijn genegenheid te tonen. Zalmai had dan snel een tartend lachje of een brutale grijns bij de hand. In vaders aanwezigheid voelde hij zich gauw beledigd. Hij koesterde wrok. Hij bleef dan streken uithalen ondanks Laila's standjes, iets wat hij nooit deed als Rasheed weg was.
Rasheed vond dat allemaal goed. 'Een teken van intelligentie,' zei hij. Hetzelfde zei hij over Zalmais roekeloosheid als deze knikkers doorslikte en moest uitpoepen, als hij lucifers aanstak of als hij op Rasheeds sigaretten kauwde.
Toen Zalmai was geboren, had Rasheed hem in het bed gelegd dat hij en Laila deelden. Hij had een nieuwe wieg voor hem gekocht en leeuwen en ineengedoken luipaarden op de zijkanten ervan geschilderd. Hij betaalde voor nieuwe kleren, nieuwe rammelaars, nieuwe flesjes, nieuwe luiers, ook al konden ze zich die niet veroorloven en waren die van Aziza nog steeds bruikbaar. Op een dag kwam hij thuis met een bewegend speelde dat op batterijen liep en dat hij boven Zalmais bedje hing. Kleine gele en zwarte hommels bungelden aan een zonnebloem, en als je erop drukte begonnen ze te bewegen en te piepen. Als het aan was gezet, speelde er een muziekje.
'Ik meende datje zei dat de zaken niet zo goed gingen,' zei Laila.
'Ik heb vrienden van wie ik geld kan lenen,' zei hij smalend.
'Hoe betaal je hun dan terug?'
'De zaken gaan op den duur weer beter. Dat doen ze altijd. Kijk, hij vindt het leuk. Zie je?'
De meeste dagen moest Laila het zonder haar zoon stellen. Rasheed nam hem mee naar de winkel, liet hem om zijn volle werkbank kruipen en spelen met oude rubberzolen en de weinige stukjes leer. Terwijl Rasheed zolen besloeg en de polijstmachine liet draaien, hield hij een waakzaam oog op hem. Als Zalmai een rek met schoenen omkieperde, kreeg hij een vriendelijke reprimande van Rasheed, die rustig bleef en vaag glimlachte. Als hij het opnieuw deed, legde Rasheed de hamer neer, zette hem op het werkblad en praatte zachtjes op hem in.
Zijn geduld met Zalmai was een diepe bron, die nooit op-droogde.
Ze kwamen 's avonds thuis terwijl het hoofd van Zalmai op Rasheeds schouders heen en weer wiebelde en beiden naar lijm en leer roken. Ze grijnsden op een manier zoals mensen doen die een geheim delen, sluw, alsof ze de hele dag in die halfduistere schoenwinkel geen schoenen maakten maar geheime plannen smeedden. Zalmai wilde altijd graag naast zijn vader zitten als het eten werd opgediend, en dan deden ze onder elkaar spelletjes, terwijl Mariam, Laila en Aziza borden op de sofrah zetten. Om beurten porden ze elkaar giechelend tussen de ribben, bekogelden elkaar met broodkruimels en fluisterden dingen die de anderen niet konden horen. Als Laila tegen hen sprak, keek Rasheed geërgerd op over de onwelkome onderbreking. Als zij erom vroeg Zalmai even vast te houden - of nog erger, als Zalmai zijn handjes naar haar uitstak om vastgepakt te worden - keek Rasheed haar kwaad aan.
Laila liep dan weg en voelde zich gegriefd.
Een paar weken nadat Zalmai twee geworden was, kwam Rasheed thuis met een televisie en een videorecorder. Het was warm geweest die dag, bijna mild, maar de avond was koeler en verdichtte zich al tot een kille nacht zonder sterren.
Hij zette ze op de tafel in de woonkamer. Hij zei dat hij ze op de zwarte markt had gekocht.
'Opnieuw geld geleend?' vroeg Laila.
'Het is een Magnavox.'
Aziza kwam de kamer binnen. Toen ze de televisie zag, rende ze erheen.
'Voorzichtig, Azizajo,' zei Mariam. 'Niet aankomen.'
Aziza's haar was even blond geworden als dat van Laila. Laila kon haar eigen kuiltjes in Aziza's wangen zien. Aziza was veranderd in een rustig, nadenkend meisje met een houding die voor een zesjarige te volwassen leek. Laila verbaasde zich over de manier van spreken van haar dochter, haar cadans en ritme, haar bedachtzame pauzes en intonaties, zo volwassen, zo weinig passend bij het onrijpe lichaam waarin die stem huisde. Het was Aziza die het met een opgewekt gezag op zich had genomen Zalmai elke dag te wekken, hem te kleden en hem zijn ontbijt te geven, zijn haar te kammen. Zij was het die hem naar bed bracht om hem zijn middagslaapje te laten doen en die de gelijkmoedige vredestichter speelde tegenover haar wispelturige broer. Bij hem in de buurt zocht Aziza haar toevlucht tot een bozig, vreemd volwassen hoofdschudden.
Aziza drukte op de aan- en uitschakelaar van de televisie. Rasheed keek meteen chagrijnig, greep haar pols en duwde die bepaald niet zachtzinnig op tafel.
'Dit is Zalmais tv,' zei hij.
Aziza liep naar Mariam en klom op haar schoot. Ze waren met zijn tweeën nu onafscheidelijk. Sinds kort leerde Mariam met Laila's instemming Aziza verzen uit de Koran. Aziza kon al uit het hoofd de surah van Al-Ikhlaas en die van Al-Fatiha voordragen, en ze kon al de vier ruqats van het ochtendgebed uitvoeren.
'Het is alles wat ik haar kan meegeven,' had Mariam tegen Laila gezegd, 'deze kennis, deze gebeden. Het is het enige ware bezit dat ik ooit heb gehad.'
Zalmai kwam nu de kamer binnen. Terwijl Rasheed vol verwachting toekeek, zoals mensen op de simpelste trucjes van straatgoochelaars wachten, trok Zalmai aan het tv- snoer, drukte op de knopjes en plaatste zijn handen op het scherm. Als hij ze weghaalde, trok de condens van de handjes langzaam weg. Rasheed glimlachte trots, keek toe hoe Zalmai zijn handjes telkens weer op het scherm bleef drukken en ze eraf haalde.
De Taliban hadden de televisie verboden. Videobanden waren in het openbaar in beslag genomen, de bandjes eruit gerukt en aan palen van hekken vastgebonden. Satellietschotels waren aan lantaarnpalen gehangen. Maar Rasheed zei dat als dingen verboden waren dat niet betekende datje ze nergens meer kon vinden.
'Ik ga morgen op zoek naar cartoonvideo's,' zei hij. 'Dat is niet zo moeilijk. In illegale bazaars kun je alles krijgen.'
'Dan kun je voor ons misschien een nieuwe put kopen,' zei Laila, wat haar een minachtende blik van hem opleverde.
Later, nadat ze weer een maaltijd van niets anders dan witte rijst hadden gehad, zonder thee vanwege de droogte, en nadat Rasheed een sigaret had gerookt, deelde hij Laila zijn besluit mee.
'Nee,' zei Laila.
Hij zei dat hij haar niet iets had gevraagd.
'Het interesseert me niet of je al dan niet iets vraagt.'
'Dat zou je wel doen als je het hele verhaal kent.'
Hij zei dat hij van meer vrienden geld had geleend dan hij had voorgegeven en dat alleen het geld uit de winkel niet langer genoeg was om hun vijven te onderhouden. 'Ik heb het niet eerder verteld om je niet bezorgd te maken.'
'Bovendien,' zei hij, 'zou je verbaasd staan kijken hoeveel ze ophalen.'
Laila zei opnieuw nee. Ze waren in de woonkamer. Mariam en de kinderen waren in de keuken. Laila kon het gekletter van de borden horen, Zalmais schelle lach, Aziza die iets tegen Mariam zei met haar gelijkmatige, verstandige stem.
'Er zijn er meer zoals zij, nog jonger zelfs,' zei Rasheed. 'Iedereen in Kabul doet het.'
Laila zei hem dat het haar niet kon schelen wat andere mensen met hun kinderen deden.
'Ik hou haar heel goed in de gaten,' zei Rasheed, al wat minder geduldig. 'Het is een veilige straathoek. Er is een moskee aan de overkant.'
'Ik laat van mijn kind door jou geen bedelaar maken!' snauwde Laila.
De klap maakte een daverend geluid, de palm van de hand met de dikke vingers kwam vol aan op Laila's wang. Haar hoofd vloog opzij. Het maakte een eind aan de geluiden uit de keuken. Heel even was het volkomen stil in het huis. Daarna haastige voetstappen op de gang, voordat Mariam en de kinderen in de woonkamer waren en hun ogen heen en weer vlogen tussen haar en Rasheed.
Toen gaf Laila hem een vuistslag.
Het was de eerste keer dat ze iemand sloeg, afgezien van de speelse klappen die zij en Tariq altijd hadden gewisseld. Maar dat waren nooit klappen met een gebalde vuist geweest, eerder tikjes dan klappen, opzettelijk zach^es, aangename uitingen van angsten die hen verwarden en ontroerden. Ze mikten op de spier die Tariq op professionele toon de deltaspier noemde.
Laila keek naar de boog die haar gesloten vuist door de lucht maakte, en voelde de rimpels van Rasheeds borstelige ruwe huid onder haar knokkels. Het maakte het geluid van een rijstzak die op de vloer valt. Ze raakte hem hard. De slag deed hem twee stappen achteruit wankelen.
Van de andere kant van de kamer gesnik, gejank en een schreeuw, Laila wist niet wie welk geluid maakte. Op het moment zelf was ze te geschokt om er aandacht aan te besteden of er zich druk over te maken, omdat haar geest bezig was na te gaan wat haar hand had gedaan. Toen het zover was, geloofde ze dat ze had kunnen glimlachen. Ze zou hebben kunnen grijnzen toen tot haar stomme verbazing Rasheed rustig de kamer uit wandelde.
Opeens kwam het Laila voor dat de gezamenlijke ontberingen van hun levens - dat van haarzelf, van Aziza en van Mariam - gewoon wegvielen, vervluchtigd als de afdruk van Zalmais handpalmen op het televisiescherm. Hoe absurd ook, het leek de moeite waard alles te hebben doorstaan wat ze hadden doorstaan, voor dit ene weergaloze moment, voor deze daad van openlijk verzet, die een eind zou maken aan het lijden aan alle vernederingen.
Laila merkte niet dat Rasheed in de kamer was teruggekeerd. Totdat zijn hand haar bij de keel greep. Totdat ze van de grond werd getild en tegen de muur gesmeten.
Van zo dichtbij leek zijn hatelijke gezicht onmogelijk lang. Laila zag hoe pafferig het met het ouder worden was geworden, hoeveel meer gesprongen bloedvaaqes kleine paadjes op zijn neus in kaart brachten. Rasheed zei niets. En wat viel er ook te zeggen, wat moest er gezegd worden als je de loop van je pistool in de mond van je vrouw duwde.
De razzia's waren de reden waarom ze op het erf een gat groeven. Soms waren het maandelijkse razzia's, soms wekelijkse. De laatste tijd bijna dagelijkse. Meestal namen de Ta- liban spullen in beslag, gaven iemand een schop onder zijn achterste of een klap op zijn achterhoofd. Maar er vonden soms ook openlijke afstraffingen plaats, slagen op voetzolen en handpalmen.
'Voorzichtig,' zei Mariam nu, terwijl haar knieën tot over de rand hingen. Ze lieten de tv in het gat zakken, waarbij ieder van hen een uiteinde van het plastic vasthield waarin ze het toestel hadden verpakt.
'Zo moet het kunnen,' zei Mariam.
Toen ze klaar waren, klopten ze met de spade op het zand, maakten het vlak en strooiden er wat van in het rond, zodat het er niet verdacht uitzag.
'Zo,' zei Mariam terwijl ze haar handen aan haar kleed afveegde.
Als het weer wat veiliger was, zeiden ze eensgezind, als de Taliban de razzia's verminderden, over twee of zes maanden, of misschien langer, dan zouden ze de tv weer opgraven.
In Laila's droom zijn zij en Mariam achter de gereedschaps- schuur weer een gat aan het graven. Maar ditmaal laten ze Aziza in de grond zakken. Door Aziza's adem beslaat het plastic waarin ze haar hebben gewikkeld. Laila ziet haar paniekerige ogen, haar witte handpalmen als ze tegen het plastic slaat en duwt. Aziza bidt en smeekt. Laila kan haar kreten niet horen. 'Voor een poosje maar,' roept ze naar beneden, 'het is maar voor een poosje. Het zijn de razzia's, dat weetje toch, liefje? Als de razzia's voorbij zijn, zullen mammie en khala Mariam je weer opgraven. Dat beloof ik je, liefje. Dan kunnen we weer spelen. Dan kunnen we weer alles spelen wat we willen.' Ze schept zand op de spade. Als de eerste korrelige klont zand het plastic raakt, wordt Laila buiten adem wakker met de smaak van aarde in haar mond.
mariam
In de zomer van 2000 ging de droogte zijn derde en ergste jaar in.
In Helmand, Zabol, Kandahar, veranderden dorpen in nederzettingen voor nomaden, die altijd op pad waren, op zoek naar water en groene weiden voor hun vee. Als ze niets vonden en hun geiten en schapen en koeien stierven, kwamen ze naar Kabul. Ze trokken naar de heuvelwijk Kareh-Ariana en leefden in vreselijke krottenwijken, met zijn vijftienen of twintigen tegelijk opeengepakt in hutjes.
Het was ook de zomer van Titanic, de zomer dat Mariam en Aziza een onontwarbare knoop ledematen waren, rollend en giechelend, waarbij Aziza erop stond dat zij Jack zou worden.
'Rustig, Aziza jo.'
'Jack! Noem me bij mijn naam, khala Mariam. Zeg het. Jack !
'Je vader wordt boos als je hem wakker maakt.'
'Jack! En jij bentRose.'
Het eindigde er altijd mee dat Mariam op haar rug lag, zich overgaf en ermee instemde weer eens Rose te zijn. 'Mooi, dan ben jij Jack,' zei ze toegevend. 'Jij zult jong sterven en ik bereik een rijpe oude leeftijd.'
'Ja, maar ik sterf als een held,' zei Aziza, 'terwijl jij, Rose, je hele ellendige leven lang naar mij zult verlangen.' Dan ging ze op Mariams borst zitten en kondigde aan: 'Nu moeten we elkaar kussen!' Mariam draaide haar hoofd ontwijkend naar links en naar rechts, en Aziza, die opgetogen was over haar schandalige gedrag, kraaide van plezier door haar samengeperste lippen.
Soms kwam Zalmai binnen om het spelletje te bekijken. Hij vroeg wat hij dan voor rol kreeg.
'Jij kunt de ijsberg worden,' zei Aziza.
Die zomer raakte Kabul in de greep van de Titanickoorts. Mensen smokkelden illegale kopieën van de film uit Pakistan mee - soms in hun ondergoed. Na de avondklok vergrendelde iedereen zijn deuren, deed de lichten uit, zette het geluid lager en stortte tranen bij Jack en Rose en de andere passagiers van het gedoemde schip. Als er stroom was keken Mariam, Laila en de kinderen ook. Zo'n tien keer of zelfs nog vaker groeven ze 's avonds laat achter de ge- reedschapsschuur de tv op, deden alle lichten uit en hingen gewatteerde dekens voor de ramen.
In de uitgedroogde bedding van de Kabul nestelden zich de verkopers. In de geblakerde kuilen van de rivier was het weldra mogelijk Titanictapijten te kopen, en Titanicstof van rollen die op kruiwagens lagen. Er waren Titanicdeodorant, Titanictandpasta, Titanicparfum, TrXamcpakora, en zelfs Ti- tanicburka's. Een bijzonder volhardende bedelaar begon zichzelf Titanicbedelaar te noemen.
Titanic City was een feit.
'Het komt door het lied,' werd gezegd.
'Nee, de zee. De luxe. Het schip.'
'Het is de seks,' werd gefluisterd.
'Leo,' zei Aziza verlegen. 'Het draait allemaal om Leo.'
'Iedereen wil Jack,' zei Laila tegen Mariam. 'Dat is het. Iedereen wil dat Jack hem bij rampen redt. Maar er is geen Jack. Jack komt niet terug. Jack is dood.'
Laat in die zomer vergat een stoffenhandelaar zijn sigaret te doven en viel in slaap. Hij overleefde het vuur, maar de winkel niet. Het vuur maakte zich ook meester van de belendende stoffenwinkel, een winkel in tweedehands kleding, een kleine meubelzaak en een bakkerij.
Later vertelde men Rasheed dat als de wind uit westelijke richting was gekomen in plaats van uit oostelijke, zijn winkel op de hoek van het blok misschien gered had kunnen worden.
Ze verkochten alles.
Het eerst moesten Mariams spullen weg, daarna die van Laila. Aziza's babykleren, de paar speelgoedjes die Laila na geruzie Rasheed voor haar had laten kopen. Aziza zag de gang van zaken geduldig aan. Rasheeds horloge werd ook verkocht, zijn oude transistorradio, zijn stropdas, zijn schoenen en zijn trouwring. De bank, de tafel, het tapijt en de stoelen gingen ook de deur uit. Zalmai kreeg een vreselijke woedeaanval toen Rasheed de tv verkocht.
Na de brand was Rasheed bijna elke dag thuis. Hij sloeg Aziza. Hij schopte Mariam. Hij gooide met dingen. Hij had van alles en nog wat aan te merken op Laila, de manier waarop ze rook, de manier waarop ze zich kleedde, de manier waarop ze haar haren kamde, haar gelige tanden.
'Wat is er met je aan de hand?' zei hij. 'Ik ben ooit met een pari getrouwd en nu zit ik opgezadeld met een heks. Nog even en je bent net als Mariam.'
Hij werd ontslagen in de kebabzaak bij het Haji Yaghoub Plein, omdat hij en een klant in een handgemeen terechtkwamen. De klant klaagde dat Rasheed het brood ruw op tafel had gegooid. Er waren harde woorden gevallen. Rasheed had de klant een Uzbeek met een apengezicht genoemd. Er was gezwaaid met een pistool. Meteen erna was er een spies aan te pas gekomen. In Rasheeds versie van het verhaal was hij degene geweest die de spies in de hand had gehad. Mariam had zo haar twijfels.
Ontslagen in het restaurant in Taimani, omdat klanten klaagden over het lange wachten. Rasheed beweerde dat de kok sloom en lui was.
'Je hebt buiten waarschijnlijk een dutje gedaan,' zei Laila.
'Daag hem niet uit, Laila jo,' zei Mariam.
'Ik waarschuw je, vrouw,' zei hij.
'Je hebt liggen luieren of je hebt gerookt.'
'Ik zweer het bij God.'
'Je kunt het niet helpen datje bent zoals je bent.'
En toen vatte hij Laila aan, hij stompte met zijn vuisten op haar borst, haar hoofd, haar buik, trok aan haar haren, gooide haar tegen de muur. Aziza begon te gillen en aan zijn hemd te trekken, Zalmai schreeuwde ook en probeerde hem bij zijn moeder weg te krijgen. Rasheed duwde de kinderen aan de kant, stootte Laila tegen de grond en begon haar te schoppen. Mariam wierp zich op Laila. Hij bleef maar trappen, nu tegen Mariam aan, spuug vloog uit zijn mond, zijn ogen schitterden van moorddadigheid, hij trapte tot hij niet meer kon.
'Ik zweer datje me er nog eens toe dwingt je te doden, Laila,' zei hij hijgend. Toen stormde hij het huis uit.
Toen het geld op was zette de honger een domper op hun leven. Mariam stond er versteld van hoe snel de honger de essentie van hun bestaan werd.
Witte rijst, gewoon gekookt zonder vlees of saus, werd al een zeldzame traktatie. Ze sloegen met toenemende en alarmerende regelmaat maaltijden over. Soms bracht Rasheed sardientjes in blik mee en droog brood dat naar zaagsel smaakte. Soms een gestolen zak met appelen, op het gevaar af dat zijn hand werd afgekapt. In kruidenierswinkels stak hij behoedzaam blikken ravioli in zijn zak, die ze in vijf porties verdeelden, waarbij Zalmai het leeuwendeel kreeg. Ze aten rauwe rapen met zout. Slappe slabladeren en zwart geworden bananen als avondmaal.
De hongerdood werd plotseling een reële mogelijkheid. Sommigen wilden er niet op wachten. Mariam vernam over een weduwe in de buurt die brood had laten malen, er rat- tengif in had gestopt en het aan al haar zeven kinderen te eten had gegeven. De grootste portie had ze voor zichzelf gereserveerd.
De ribben van Aziza begonnen door haar huid te steken en het vet op haar kaken verdween. Haar kuiten werden mager en haar huid kreeg de kleur van slappe thee. Als Mariam haar oppakte, kon ze het heupbeen door de strakke huid heen voelen steken. Zalmai lag overal in huis op de grond, met halfgesloten en doffe ogen, of in de schoot van zijn vader, slap als een vaatdoek. Hij huilde zichzelf in slaap als hij de energie bijeen kon rapen, maar zijn slaap was rus- teloos en sporadisch. Als Mariam opstond, dansten er witte stippen voor haar ogen. Haar hoofd draaide en haar oren galmden de hele tijd. Ze herinnerde zich iets wat mullah Faizullah altijd had gezegd over de honger, telkens als de ramadan van start ging: 'Zelfs iemand die gebeten is door een slang kan nog slapen, maar niet iemand die honger heeft.'
'Mijn kinderen zullen sterven,' zei Laila. 'Voor mijn ogen.'
'Dat doen ze niet,' zei Mariam. 'Dat sta ik niet toe. Het komt allemaal goed, Laila jo. Ik weet wat ik moet doen.'
Op een verzengend hete dag trok Mariam haar burka aan en zij en Rasheed liepen naar het Intercontinental Hotel. Een busrit was een onbetaalbare luxe geworden en Mariam was uitgeput toen ze eenmaal de top van de steile heuvel hadden bereikt. Terwijl ze heuvelopwaarts liepen kreeg ze telkens aanvallen van duizeligheid, en ze moest tweemaal stoppen om te wachten tot het over was.
Bij de ingang van het hotel omhelsde Rasheed ter begroeting een van de portiers, die gekleed was in een bordeauxrood pak en een pet met klep. Ze praatten wat met elkaar, vriendelijk naar het leek. Rasheeds arm lag tijdens het spreken op de arm van de portier. Hij gebaarde op zeker moment in de richting van Mariam en ze keken haar beiden kort aan. Mariam meende de portier vaag te kennen.
Toen de portier naar binnen ging, bleven Mariam en Rasheed wachten. Vanaf dit punt kon Mariam het Polytechnisch Instituut zien en daarachter de oude wijk Khair Khana en de weg naar Mazar. In het zuiden zag ze de broodfabriek Silo, die allang leegstond en waarvan de flets gele voorgevel vol gapende gaten zat van alle beschietingen die het gebouw had moeten doorstaan. Nog verder naar het zuiden kon ze de holle ruïnes van het Darulaman Paleis onderscheiden, waar Rasheed haar vele jaren geleden mee naartoe genomen had voor een picknick. De herinnering aan die dag was een restant uit een verleden dat niet langer van haar leek te zijn.
Mariam concentreerde zich op die dingen, die oriëntatiepunten. Ze vreesde dat ze haar zenuwen niet langer de baas kon als ze haar geest maar wat liet dwalen.
Om de paar minuten kwamen er jeeps en taxi's bij het hotel voorrijden. Portiers snelden toe om de passagiers te begroeten, allemaal mannen, gewapend, met baard en tulband, en ze stapten allemaal uit met dezelfde zelfverzekerde en nonchalante, dreigende houding. Mariam hoorde flarden van hun gesprekken, als ze door de deur van het hotel verdwenen. Ze hoorde Pashtu en Farsi, maar ook Urdu en Arabisch.
'Leer onze échte machthebbers kennen,' zei Rasheed met een donkere stem. 'Pakistani en Arabische islamieten. De Taliban zijn marionetten. Dit zijn de grote jongens en Afghanistan is hun speelplaats.'
Rasheed vertelde dat hij geruchten had gehoord dat de Taliban deze mensen toestemming gaven overal in het land kampen op te zetten waar jongemannen werden getraind zelfmoordaanslagen te plegen en jihadstrijders te worden.
'Waarom blijft hij zo lang weg?' zei Mariam.
Rasheed spoog op de grond en schoof zand over zijn klodder speeksel.
Een uur later volgden ze de portier naar binnen, Mariam en Rasheed. Hun hakken klikten op de betegelde vloer toen ze door de aangenaam koele hal werden geleid. Mariam zag twee mannen op leren stoelen zitten, tussen hen in geweren en een salontafel, ze namen slokjes thee zonder melk en aten van een schotel ronde jelabi's met een laagje siroop erop, bestrooid met poedersuiker. Ze dacht aan Aziza, die dol was op jelabi, en ze dwong zich een andere kant op te kijken.
De portier bracht hen naar een balkon. Uit zijn binnenzak haalde hij een kleine zwarte draadloze telefoon tevoorschijn en een stukje papier waarop een nummer gekrabbeld was. Hij vertelde Rasheed dat het de satelliettelefoon van zijn baas was.
'Vijf minuten,' zei hij. 'Niet meer.'
'Tashakor,' zei Rasheed. 'Ik ben je eeuwig dankbaar.'
De portier knikte en liep weg. Rasheed toetste een nummer in. Hij gaf de telefoon aan Mariam.
Terwijl Mariam naar de krassende ringtonen luisterde, liet ze haar geest dolen. Die dwaalde af naar de laatste keer dat ze Jalil had gezien, dertien jaar voordien, in de lente van 1987. Hij had op straat gestaan voor haar huis, op een stok leunend, naast de blauwe Mercedes met een nummerbord uit Herat en de witte streep dwars over de motorkap, het dak en de kofferruimte. Hij had er urenlang op haar staan wachten en af en toe haar naam geroepen, net zoals zij ooit buiten zijn huis had staan wachten. Mariam had de gordijnen maar één keer op een kier geopend en een glimp van hem opgevangen. Slechts een glimp, maar lang genoeg om te zien dat zijn haar donzig wit geworden was en dat hij krom was gaan lopen. Hij droeg een bril en een rode das, zoals altijd, en in zijn borstzak stak de gebruikelijke driehoek, een witte zakdoek. Het meest opvallende was dat hij magerder was geworden, veel magerder dan zij zich kon herinneren, het colbert van zijn donkerbruine pak zat slordig over zijn schouders, en zijn broekspijpen hingen slonzig op zijn schoenen.
Jalil had haar ook gezien, al was het maar voor heel even. Hun ogen hadden elkaar heel kort gezien door de spleet in de gordijnen, zoals ze dat vele jaren eerder gedaan hadden door een spleet in een ander stel gordijnen. Maar Mariam had de gordijnen snel weer gesloten. Zij had op bed zitten wachten tot hij vertrokken was.
Ze dacht nu aan de brief die hij ten slotte bij de poort had achtergelaten. Ze had hem dagenlang bewaard, onder haar kussen, ze had hem nu en dan tevoorschijn gehaald en in haar handen omgedraaid. Uiteindelijk had ze hem ongeopend verscheurd.
En hier stond ze nu, na al die jaren, en moest een beroep op hem doen.
Mariam had nu spijt van haar dwaze jeugdige trots. Ze wou dat ze hem binnen had gelaten. Het had geen kwaad gekund hem binnen te laten, bij hem te zitten en hem te laten vertellen waarvoor hij gekomen was. Hij was haar vader.
Hij was geen goede vader geweest, dat was waar, maar hoe gewoontjes leken zijn fouten nu, hoe vergeeflijk, vergeleken met de kwaadaardigheid van Rasheed, met de wreedheid en het geweld waarmee ze mannen elkaar te lijf had zien gaan.
Ze wou dat ze de brief niet had verscheurd.