mariam
Vanaf die avond verrichtten Mariam en Laila samen de klusjes in huis. Ze rolden in de keuken deeg en sneden uien en knoflook fijn, en ze gaven stukjes komkommer aan Aziza, die vlakbij met lepels sloeg en met wortels speelde. Op het erf lag Aziza in een mandenwagen met veel kleren aan en een winterdas warmpjes om haar hals. Mariam en Laila hielden haar in het oog terwijl ze de was deden, waarbij de knokkels van Mariam soms die van Laila raakten bij het schoonmaken van hemden en broeken en luiers.
Mariam raakte langzaam gewend aan die onzekere maar plezierige omgang, 's Avonds verlangde ze naar de drie kopjes chai die zij en Laila op het erf zouden drinken, een avondlijk ritueel intussen, 's Ochtends wachtte Mariam op het geluid van Laila's krakende slippers op de trap als ze naar beneden ging voor het ontbijt, en op de kirrende lach van Aziza, op de aanblik van haar acht tandjes, de melkachtige geur van haar huid. Als Laila en Aziza uitsliepen, wachtte Mariam ongeduldig. Ze waste de vaat af die niet meer afgewassen hoefde te worden. Ze herschikte de kussens in de woonkamer. Ze nam de schone vensterbanken af. Ze hield zich onledig tot Laila met Aziza op haar heup de keuken binnen kwam.
Zodra Aziza Mariam 's ochtends zag sperde ze haar ogen wijd open en begon ze in haar moeders arm te dreinen en te kronkelen. Ze stak haar armpjes uit naar Mariam en smeekte erom door haar vastgehouden te worden, haar handjes openden en sloten zich snel, op haar gezichte lag een blik van aanbidding en huiverend verlangen.
'Wat maak je toch een drukte,' zei Laila dan altijd, terwijl ze haar losliet om haar naar Mariam te laten kruipen. 'Wat een drukte! Rustig nou maar. Khala Mariam gaat nergens naartoe. Daar is ze, je tante. Zie je wel? Ga maar naar haar toe.'
Zodra ze in Mariams armen was, stak Aziza haar duimpje in haar mond en begroef haar hoofdje in Mariams hals.
Mariam wiegde haar ongemakkelijk met een half verbijsterde en half dankbare glimlach om haar lippen. Ze had zich nooit zo gewenst gevoeld als nu. Nooit eerder was haar de liefde zo argeloos en zonder voorbehoud verklaard.
Aziza gaf Mariam het gevoel te willen huilen.
'Waarom hang je met je hart zo aan een oude lelijke heks als ik?' mompelde Mariam in Aziza's haar. 'Hé, ik ben niemand, zie je dat dan niet? Een dehati. Wat heb ik je nu te bieden?'
Maar Aziza pruttelde tevreden en begroef haar hoofdje nog dieper in Mariams hals. En als ze dat deed kwijnde Mariam weg. Haar ogen werden vochtig. Haar hart sprong op. En ze vroeg zich verbaasd af hoe ze na al die jaren van zeurende niksigheid in dit schepseltje de eerste echte relatie in haar leven van valse en mislukte relaties had gevonden.
Vroeg in het daaropvolgende jaar, in januari 1994, wisselde Dostum inderdaad van kamp. Hij sloot zich aan bij Gulbud- din Hekmatyar en betrok positie bij Bala Hissar, de oude citadelmuren die vanuit het gebergte Koh-e-Shirdawaza dreigend neerkeken op de stad. Samen vuurden ze op de strijdkrachten van Masud en Rabbani in het ministerie van Defensie en het presidentiële paleis. Van beide kanten van de rivier de Kabul schoten ze artillerievuur op elkaar af. De straten raakten bezaaid met lijken, glas en kapotgeschoten stukken metaal. Er werd geplunderd, gemoord en in toenemende mate verkracht om de burgers te intimideren en de milities een beloning te geven. Mariam hoorde van vrouwen die zichzelf doodden uit vrees voor verkrachting, en van mannen die in naam van de eer hun vrouwen of dochters vermoordden als ze verkracht waren door mannen van de militie.
Aziza gilde het bij het dreunen van de mortiergranaten uit. Om haar af te leiden legde Mariam rijstkorrels op de grond in de vorm van een huis of een haan of een ster, en Aziza mocht ze dan door elkaar husselen. Ze tekende olifanten voor Aziza op de manier die Jalil haar had getoond, in één haal zonder de pen van het papier te nemen.
Rasheed vertelde dat er dagelijks tientallen burgers werden gedood. Ziekenhuizen en magazijnen met medische voorraden lagen onder vuur. Voertuigen die noodrantsoenen transporteerden, werd verhinderd de stad binnen te gaan, zei hij, ze werden overvallen en beschoten. Mariam vroeg zich af of er in Herat ook zo gevochten werd, en zo ja, hoe mullah Faizullah zich handhaafde, als hij tenminste nog leefde, en Bibi jo ook, met al haar zonen, bruiden en kleinkinderen. En Jalil natuurlijk. Verschool hij zich net als zij, vroeg Mariam zich af. Of was hij met vrouwen en kinderen het land ontvlucht? Ze hoopte dat Jalil ergens in veiligheid was en dat hij had weten te ontkomen aan al die moordpartijen.
De gevechten noodzaakten zelfs Rasheed een week lang thuis te blijven. Hij sloot de poort naar het erf, legde boobytraps, grendelde ook de voordeur af en barricadeerde die met de zitbank. Hij liep in het huis op en neer, rookte, staarde uit het raam, maakte zijn pistool schoon en laadde het telkens weer. Tweemaal vuurde hij zijn wapen af in de richting van de straat met als argument dat hij had gezien hoe iemand over de muur had proberen te klimmen.
'Ze dwingen jonge jongens zich bij hen aan te sluiten,' zei hij. 'De Mujahedin in elk geval wel. Midden op de dag, onder bedreiging van een vuurwapen. Ze slepen jongens gewoon van de straat. En als soldaten van een rivaliserende militie die jongens pakken, martelen ze hen. Ik hoorde dat ze hen elektrocuteren, dat heb ik gehoord, ze vermorzelen hun ballen met tangen. Ze dwingen de jongens hen naar hun huizen te brengen. Daar breken ze in, vermoorden de vaders en verkrachten de moeders en dochters.'
Hij zwaaide met zijn pistool boven zijn hoofd. 'Laten ze hier maar eens proberen in te breken. Dan vermorzel ik hun ballen! Ik schiet hun kop eraf! Weten jullie wel hoeveel geluk jullie beiden hebben dat hier in huis een man is die niet eens bang is voor Shaitan zelf?'
Hij keek naar beneden en zag Aziza aan zijn voeten. 'Van mijn voeten af!' snauwde hij en maakte een schietend gebaar met zijn pistool. 'Kom niet achter me aan! En je hoeft niet zo met je polsen te draaien. Ik pakje toch niet op. Weg! Weg voordat ik over je heen loop.'
Aziza deinsde achteruit. Ze kroop terug naar Mariam en leek gekrenkt en in de war. In Mariams schoot zoog ze somber op haar duim en keek Rasheed triest en peinzend aan. Af en toe keek ze omhoog naar Mariam met een blik die, dacht Mariam, vroeg om iets geruststellends.
Maar als het op vaders aankwam, kon Mariam niets ge-ruststellends te berde brengen.
Mariam was opgelucht toen de strijd weer wat afnam, vooral omdat ze nu niet langer samen met Rasheed opgesloten zaten met zijn onaangename humeur, waaronder zijn hele gezin moest lijden. En hij had haar vreselijk schrik aangejaagd met dat zwaaien van zijn pistool vlak bij Aziza.
Die winter vroeg Laila op een dag aan Mariam of ze vlechten in haar haren mocht leggen.
Mariam zat stil in de spiegel toe te kijken hoe Laila's slanke vingers haar haren vlochten en ze strak trok, haar gezicht tot het uiterste geconcentreerd. Aziza lag gekruld op de vloer te slapen. In haar arm hield ze een pop die Mariam voor haar had gemaakt. Mariam had de pop volgestopt met bonen, een jurkje vervaardigd van theekleurige stof en een halsband van kleine lege garenklosjes, waar ze met een naald een touwtje doorheen had gehaald.
Aziza liet in haar slaap een windje. Laila begon te lachen en Mariam ook.
Ze lachten naar eikaars spiegelbeeld, hun ogen werden er vochtig van, en het moment was zo vanzelfsprekend, zo on-gedwongen dat Mariam plotseling begon te vertellen over Jalil en Nana en de djin. Laila liet haar handen op Mariams schouders rusten terwijl ze Mariam in de spiegel aankeek.
De woorden kwamen eruit zoals bloed uit een slagader spuit. Mariam vertelde haar over Bibi jo, mullah Faizullah, de vernederende tocht naar Jalils huis, Nana's zelfmoord. Ze vertelde over de vrouwen van Jalil en de overhaaste nik- ka met Rasheed, de reis naar Kabul, haar zwangerschappen, de eindeloze cycli van hoop en teleurstelling, Rasheed die zich tegen haar keerde.
Later zat Laila onder aan Mariams stoel. Afwezig verwijderde ze een stofje uit Aziza's haar. Er volgde een lange stilte.
'Ik moet jou ook iets vertellen,' zei Laila.
Mariam kon die nacht niet slapen. Ze zat in bed te kijken hoe de sneeuw geluidloos viel.
Seizoenen kwamen en gingen; presidenten waren in Ka- bul geïnaugureerd en vermoord; een grote mogendheid was verslagen; oude oorlogen waren beëindigd en nieuwe uitgebroken. Maar Mariam had het nauwelijks gemerkt en zich er nauwelijks druk over gemaakt. Die jaren waren in een afgelegen hoekje van haar hersens voorbijgegaan. Een droog en onvruchtbaar veld, voorbij klacht en verlangen, voorbij droom en desillusie. Daar deed de toekomst er niet toe. En het verleden bevatte slechts deze wijsheid: liefde is een schadelijke vergissing en haar handlanger, de hoop, een verraderlijke illusie. Als die twee giftige bloemen begonnen te ontluiken in het dorre veld, rukte Mariam ze met wortel en tak uit. Ze rukte ze uit en gooide ze weg voordat ze goed wortel hadden kunnen schieten.
Maar op de een of andere manier waren Laila en Aziza - een harami zoals zijzelf, zoals bleek - aanvullingen van haarzelf geworden, en zonder hen leek het leven dat Mariam zo lang zo stoïcijns had verdragen plotseling onverdraaglijk.
'We gaan deze lente weg. Aziza en ik. Ga met ons mee, Mariam.'
Dejaren waren niet vriendelijk geweest voor Mariam. Maar misschien lagen er aangenamer jaren in het verschiet. Een nieuw leven, een leven waarin ze de zegeningen zou vinden waarvan Nana gezegd had dat een harami als zij die nooit zou meemaken. Twee nieuwe bloemen waren onverwacht in haar leven ontloken, en terwijl Mariam de sneeuw zag neerdalen, stelde ze zich voor hoe mullah Faizullah, terwijl zijn tasbeh heen en weer slingerde, voorover zou buigen en zacht en bevend in haar oor zou fluisteren: 'Maar God heeft ze geplant, Mariam jo. En het is Zijn wil dat jij er aandacht voor hebt. Het is Zijn wil, meisje.' Laila
Terwijl het daglicht onafgebroken de duisternis aan de hemel van die lenteochtend van 1994 bleekte, raakte Lai- la ervan overtuigd dat Rasheed het wist. Hij kon haar elk moment uit bed sleuren en vragen of zij hem echt voor zo'n kahr hield, zo'n ezel, en dat hij het niet zou hebben gemerkt. Maar de azan was te horen en de ochtendzon viel even later plat op de daken en de hanen kraaiden, en er gebeurde niets buiten de gewone orde der dingen om.
Ze kon hem nu in de badkamer bezig horen, het getik van zijn scheermes tegen de rand van de wasbak. Daarna ging hij naar beneden, hij liep er wat rond en verwarmde de thee. De sleutels rinkelden. Nu stak hij het erf over met zijn fiets aan de hand.
Laila gluurde door een kier in de gordijnen van de woonkamer. Ze zag hem wegpeddelen, een grote man op een kleine fiets, de ochtendzon schitterde op de handvatten.
'Laila?'
Mariam stond in de deuropening. Laila wist dat ook zij niet geslapen had. Ze vroeg zich af of Mariam ook de hele nacht in de greep was geweest van golven euforie en vreselijke angstaanvallen.
'We vertrekken over een halfuur,' zei Laila.
Op de achterbank van de taxi zeiden ze geen woord. Aziza zat bij Mariam op schoot, hield haar pop krampachtig vast en keek met wijdopen ogen van verwarring naar de voorbijsnellende stad.
' Ona ! krijste ze, terwijl ze naar een stel kleine meisjes wees die touwtje aan het springen waren, 'Mayam! Ona.'
Waar Laila ook keek, ze zag overal Rasheed. Ze zag hem uit kapperswinkels komen met ramen die de kleur van kolengruis hadden, uit stalletjes waar patrijzen werden verkocht, uit gehavende winkels met een open voorkant, vol oude banden, die van de vloer tot aan het plafond reikten.
Ze zonk dieper weg op de bank.
Naast haar zat Mariam een gebed te prevelen. Laila wou haar gezicht graag zien, maar Mariam droeg een burka - net als zij - en alles wat ze kon zien was de glans van haar ogen door het netwerk.
Het was voor het eerst sinds weken dat Laila buitenshuis kwam, de korte tocht naar het pandjeshuis van de dag tevoren niet meegerekend - waar ze haar trouwring over een glazen balie had geschoven en later trillend van de onherroepelijkheid der dingen naar buiten was gelopen, wetend dat er geen weg terug was.
Overal om haar heen zag Laila nu de gevolgen van de recente gevechten, waarvan ze de geluiden vanuit haar huis had gehoord. Huizen die in puin lagen, brokkelige stenen, uitgeholde gebouwen met ingestorte balken die door de gaten staken, de verkoolde en verwoeste karkassen van auto's, ondersteboven, de ene soms boven op de andere, muren met gaten in elke denkbare grootte, overal versplinterd glas. Ze zag een begrafenisstoet op weg naar de moskee, met helemaal achteraan een in het zwart geklede oude vrouw, die aan haar haren trok. Ze passeerden een begraafplaats vol graven met stenen erop en met gescheurde shaheedvlag- gen, die in de wind fladderden.
Laila reikte over de koffer heen en plooide haar vingers om het zachte armpje van haar dochtertje.
Op het Lahore Gate busstation, bij Pol Mahmood Khan in het oosten van Kabul, stond een hele reeks bussen met draaiende motor langs het trottoir. Mannen met tulbanden waren druk bezig pakketten en dozen boven op de bus te laden en koffers met touwen vast te sjorren. In het station stonden mannen in lange rijen te wachten voor het loket.
Vrouwen in burka stonden in groepjes te praten, met hun bezittingen aan hun voeten. Baby's werden gewiegd, kinderen berispt omdat ze te ver weg liepen.
De militie van de Mujahedin patrouilleerde op het station en over het trottoir en schreeuwde hier en daar korte bevelen. Ze droegen laarzen, pakols, en stoffige groene werkte- nues. Ze hadden allemaal een kalasjnikov bij zich.
Laila voelde zich bekeken. Ze keek niemand in de ogen, maar ze voelde zich alsof iedereen daar ter plekke van alles op de hoogte was en met afkeuring keek naar wat zij en Mariam aan het doen waren.
'Zie jij al iemand?' vroeg Laila.
Mariam bracht Aziza van haar ene arm op de andere. 'Ik ben aan het kijken.'
Laila had geweten dat dit het eerste gevaarlijke onderdeel was: een man vinden die geschikt was om te dienen als gezinslid. De vrijheden en mogelijkheden die vrouwen tussen 1978 en 1992 hadden genoten, behoorden nu tot het verleden - Laila kon zich nog goed herinneren dat Babi over die jaren van communistische heerschappij had gezegd: 'Het is goed om nu een vrouw in Afghanistan te zijn, Laila.' Sinds de Mujahedin in 1992 de macht hadden overgenomen, was de naam van Afghanistan veranderd in de Islamitische Staat Afghanistan. Het Hooggerechtshof onder leiding van Rab- bani zat nu vol mullahs van de harde lijn, die de besluiten uit het communistische tijdperk om vrouwen meer macht te geven terugdraaiden en regels invoerden die gebaseerd waren op de sharia, strenge islamitische wetten die vrouwen opdroegen bedekt gekleed te gaan, hun verboden te reizen zonder een mannelijk familielid en overspel bestraften met steniging. De feitelijke uitvoering van die wetten kwam zelden voor. 'Maar als ze niet zo druk waren elkaar en ons af te slachten,' had Laila tegen Mariam gezegd, 'zouden ze er meer werk van maken.'
Het tweede gevaarlijke onderdeel van deze tocht zou zich voordoen als ze in Pakistan arriveerden. Omdat het al bijna twee miljoen Afghaanse vluchtelingen had opgenomen, had Pakistan in januari van dat jaar zijn grenzen voor Af- ghanen gesloten. Laila had vernomen dat alleen mensen met een visum werden doorgelaten. Maar de grens was poreus, dat was hij altijd al geweest, en Laila wist dat duizenden Afghanen nog steeds de grens naar Pakistan overkwamen, met smeergeld of op humanitaire gronden - en er waren altijd wel smokkelaars die ingehuurd konden worden. 'We vinden wel een oplossing zodra we er zijn,' had ze Mariam verteld.
'Hij daar misschien?' zei Mariam, terwijl ze met haar kin wees.
'Ziet er niet betrouwbaar uit.'
'En hij?'
'Te oud. En hij reist met twee andere mannen.'
Uiteindelijk trof Laila hem op een bank in het park aan, met een gesluierde vrouw aan zijn zij en een klein jongetje met een petje op, ongeveer van dezelfde leeftijd als Aziza; het zat op de knieën van de man te wippen. De man was lang en mager en had een baard, hij droeg een overhemd met open kraag en een bescheiden grijze jas, waar geen knoop meer aan zat.
'Wacht hier even,' zei ze tegen Mariam. Bij het weglopen hoorde ze Mariam weer een gebed prevelen.
Toen Laila de jonge man naderde, keek hij op en bracht zijn hand boven zijn ogen ter bescherming tegen de zon.
'Sorry, broeder, maar gaat u naar Peshawar?'
'Ja,' zei hij met een zijdelingse blik naar haar.
'Zou u ons kunnen helpen? Zou u ons een dienst willen bewijzen?'
Hij gaf het jongetje aan zijn vrouw. Hij en Laila liepen weg.
'Wat dan, hamshira?'
Ze vond het bemoedigend dat hij zachte ogen had en een vriendelijk gezicht.
Ze vertelde hem het verhaal waarover Mariam en zij het eens waren geworden. Zij was een biwa, zei ze, een weduwe. Zij en haar moeder en dochter hadden niemand meer in Kabul. Ze waren op weg naar Peshawar om bij hun oom te gaan wonen.
'U wilt met ons gezin meereizen,' zei de jonge man.
'Ik weet dat het zahmat voor u is. Maar u ziet er fatsoenlijk uit, en ik...'
'Maakt u zich geen zorgen, hamshira. Ik begrijp het wel. Het kost me geen moeite. Laat mij de tickets voor u kopen.'
'Dank u, broeder. Dat is sawab, een goede daad. God zal het u lonen.'
Ze haalde de envelop uit haar zak onder de burka. Er zat elfhonderd afghani in, oftewel de helft van het geld dat ze het laatste jaar had verborgen, plus de opbrengst van de verkoop van de ring. Hij stak de envelop in zijn broekzak.
'Wacht hier maar even.'
Ze zag hem het station binnen gaan. Een halfuur later kwam hij terug.
'Het is het best dat ik de kaartjes bij me houd,' zei hij. De bus vertrekt over een uur, om elf uur. We stappen allemaal tegelijk in. Mijn naam is Wakil. Als ze het vragen, maar dat behoren ze niet te doen, vertel ik ze dat jij mijn nicht bent.'
Laila gaf hem hun namen en hij zei dat hij ze zou onthouden.
'Blijf in de buurt.'
Ze zaten op de bank naast die van Wakil en zijn gezin. Het was een zonnige warme ochtend, aan de hemel waren enkel een paar plukken wolken, die in de verte boven de heuvels hingen. Mariam gaf Aziza een paar crackers, die ze bij het razendsnelle pakken van hun spullen niet vergeten was. Ze bood er Laila ook een aan.
'Ik braak het uit,' lachte Laila. 'Ik ben te zenuwachtig.'
'Ik ook.'
'Dankje, Mariam.'
'Waarvoor?'
'Hiervoor. Datje met ons meegaat,' zei Laila. 'Ik geloof niet dat ik het alleen aan had gekund.'
'Dat hoefje nu ook niet.'
'Het komt allemaal goed, hè, Mariam, waar we ook heen gaan?'
Mariams hand gleed over de bank en sloot zich om die van Laila. 'De Koran zegt dat aan Allah het Oosten en het Westen toebehoort, dus waarheen ge u ook wendt, daar zal het Aangezicht van Allah zijn.'
'Bov !' schreeuwde Aziza terwijl ze naar de bus wees. 'Ma- yam, bov!'
'Ik zie hem, Aziza jo,' zei Mariam. 'Ja, je hebt gelijk, bov. We gaan dadelijk met zijn allen in een bov rijden. O, watje allemaal niet gaat zien.'
Laila glimlachte. Ze zag een timmerman in zijn winkel aan de overkant staan zagen, stukjes hout vlogen op. Ze zag de auto's langsschieten, de ramen zaten onder het roet en het vuil. Ze zag de bussen grommend stationair staan draaien langs het trottoir, met pauwen, leeuwen, opkomende zonnen en glinsterende zwaarden op de zijkant geverfd.
In de warme ochtendzon voelde Laila zich duizelig en dapper. Ze had weer een van die vlagen van euforie, en toen een zwerfhond met gele ogen voorbijhinkte, boog Laila voorover en streelde hem over zijn rug.
Een paar minuten voor elf riep een man met een megafoon alle passagiers voor Peshawar op om in te stappen. De deuren van de bus gingen met een luid gepuf open. Een hele stoet passagiers haastte zich ernaartoe en holde langs elkaar heen om zich naar binnen te persen.
Wakil gebaarde naar Laila en pakte zijn zoon op.
'We gaan,' zei Laila.
Wakil ging voorop. Toen ze de bus naderden, zag Laila gezichten opduiken achter de ramen, neuzen en handpalmen tegen het glas gedrukt. Overal om hen heen werd er vaarwel geroepen.
Een jonge militiesoldaat controleerde kaartjes bij de deur van de bus.
'Bov!' gilde Aziza.
Wakil overhandigde de kaartjes aan de soldaat, die ze in tweeën scheurde en ze teruggaf. Wakil liet eerst zijn vrouw instappen. Laila zag een blik van verstandhouding tussen Wakil en de man van de militie. Wakil boog zich op de eerste trede van de bus voorover en fluisterde hem iets in het oor. De man van de militie knikte.
Laila's hart zakte haar in de schoenen.
'Jullie twee met dat kind, even apart gaan staan.'
Laila deed alsof ze niets hoorde. Ze ging de treden op, maar hij pakte haar bij haar schouder en trok haar ruw uit de rij. 'Jij ook,' zei hij tegen Mariam. 'Opschieten! Jullie houden de hele zaak op.'
'Wat is de moeilijkheid, broeder?' zei Laila tussen haar verstijfde lippen door. 'We hebben kaartjes. Mijn neef heeft ze toch aan u gegeven?'
Hij maakte een gebaar met zijn vingers stil te zijn, en sprak zachtjes tegen een andere bewaker. De tweede bewaker, een mollige vent met een litteken onder aan zijn rechterwang, knikte.
'Meekomen,' zei hij tegen Laila.
'We moeten met deze bus mee,' riep Laila, zich bewust van haar trillende stem. 'We hebben kaartjes. Waar dient dit voor?'
'Jullie gaan niet met deze bus mee. Daar kun je je maar beter bij neerleggen. Jullie gaan met mij mee. Tenzij je wilt datje kleine meid ziet hoe ik jullie meesleur.'
Terwijl ze naar een vrachtwagen werden geleid, keek Laila over haar schouder en ontwaarde het zoontje van Wakil achter in de bus. De jongen zag haar en wuifde blij.
Op het politiestation bij het kruispunt Torabaz Khan moesten ze gescheiden van elkaar plaatsnemen, elk aan het eind van een lange gang vol mensen; tussen hen in stond een bureau met een man die de ene sigaret na de andere rookte en af en toe op een typemachine hamerde. Er verstreken drie uur. Aziza wankelde van Laila naar Mariam en terug. Ze speelde met een paperclip die de man aan het bureau haar gegeven had. Ze at de crackers op. Ten slotte viel ze in slaap in Mariams schoot.
Rond drie uur werd Laila meegenomen naar een verhoorkamer. Mariam moest met Aziza op de gang wachten.
De man die in de verhoorkamer achter het bureau zat was in de dertig en droeg burgerkleding, een zwart pak, een das, zwarte mocassins. Hij had een keurig bijgeknipte baard, kort haar en in elkaar overlopende wenkbrauwen. Hij staarde Laila aan en tikte met een potlood met vlakgom- metje op het bureau.
'We weten,' begon hij, en hij schraapte zijn keel en hield zijn hand beleefd voor zijn mond, 'dat u vandaag al één leugen hebt verteld, hamshira. De jonge man op het station was niet uw neef. Zoveel heeft hij ons al verteld. De vraag is of u vandaag nog meer leugens gaat vertellen. Ik persoonlijk zou het u niet aanraden.'
'We waren van plan bij mijn oom te gaan wonen,' zei Laila. 'Dat is de waarheid.'
De politieman knikte. 'Die hamshira op de gang, is dat uw moeder?'
'Zij heeft het accent van een Herati. U niet.'
'Zij is in Herat opgegroeid en ik ben hier in Kabul geboren.'
'Uiteraard. En u bent weduwe? Dat hebt u gezegd. Gecondoleerd. En die oom, die kaka, waar woont hij ergens?'
'In Peshawar.'
'Dat hebt u al gezegd, ja.' Hij likte even aan het topje van zijn potlood en hield het boven een leeg vel papier. 'Maar waar in Peshawar? De wijk graag. Straat en sectornummer.'
Laila probeerde de paniek die in haar borst opkwam te onderdrukken. Ze gaf de naam op van de enige straat die ze in Peshawar kende - die had ze ooit een keer horen noemen op het feestje dat mammie had gegeven toen de Muja- hedin voor het eerst in Kabul waren. 'Jamrud Road.'
'O ja. Zelfde straat als waar het Pearl Continental Hotel staat. Dat zou hij wel eens vermeld kunnen hebben.'
Laila greep de gelegenheid aan en bevestigde zijn woorden. 'Die straat, ja.'
'Zij het dan dat genoemd hotel aan de Khyber Road staat.'
Laila kon Aziza op de gang horen huilen. 'Mijn dochter is bang. Mag ik haar even halen, broeder?'
'Ik geef de voorkeur aan "officier". En u zult weldra weer bij haar zijn. Hebt u een telefoonnummer van die oom.'
'Heb ik. Had ik. Ik...' Zelfs achter de burka voelde Laila zich niet veilig voor zijn indringende ogen. 'Ik ben zo zenuwachtig, ik geloof dat ik het vergeten ben.'
Hij snoof door zijn neus. Hij vroeg naar de naam van de oom en diens vrouw. Hoeveel kinderen had hij? Hoe heetten ze? Waar werkte hij? Hoe oud was hij? Zijn vragen brachten Laila in de war.
Hij legde zijn potlood neer, legde zijn vingers tegen elkaar en boog zich voorover zoals ouders doen als ze iets mee te delen hebben aan een peuter. 'U beseft toch wel terdege, hamshira, dat het voor een vrouw een misdaad is te vluchten? We zien er hier heel wat. Vrouwen die alleen reizen en beweren dat hun man gestorven is. Soms vertellen ze de waarheid, maar meestal niet. U kunt de gevangenis in draaien als u vlucht, ik veronderstel dat u dat begrijpt, nay?'
'Laat ons gaan, officier...' ze las de naam op de label op zijn revers, 'officier Rahman. Doe de betekenis van uw naam eer aan en toon mededogen. Wat maakt het u uit als u twee mensen laat gaan, het zijn maar vrouwen. Wat schuilt er voor kwaad in om ons vrij te laten? Wij zijn geen criminelen.'
'Ik kan het niet.'
'Ik smeek het u, alstublieft.'
'Zo is nu eenmaal de qanoon, hamshira, de wet,' zei Rahman, waarbij hij zijn stem een ernstige en gewichtige toon meegaf. 'Het is mijn verantwoordelijkheid de orde te handhaven.'
Ondanks de verontrustende staat waarin ze verkeerde moest Laila bijna lachen. Ze was verbijsterd dat hij dat woord gebruikte, vergeleken bij alles wat de diverse partijen van de Mujahedin hadden uitgevreten, de moordpartijen, de plunderingen, de verkrachtingen, de martelingen, de executies, de bombardementen, de tienduizenden raketten die ze op elkaar hadden afgevuurd, ongeacht de talloze onschuldige mensen die in het kruisvuur stierven. Orde. Maar ze beet nog liever haar tong af.
'Als u ons terugstuurt,' zei ze langzaam, 'valt niet te voorspellen wat hij ons aan zal doen.'
Ze zag hoeveel moeite het hem kostte zijn ogen gefixeerd te houden. 'Wat een man in zijn huis doet is zijn zaak.'
'Hoe zit het in dat geval dan met de wet, officier Rah- man?' Tranen van woede brandden in haar ogen. 'Bent u er dan bij om de orde te handhaven?'
'Het is een kwestie van beleid dat we niet ingrijpen in pri- vé-aangelegenheden, hamshira.'
'Natuurlijk doet u dat niet. Als het maar ten voordele is van de man. En is dit dan niet een "privé-aangelegenheid" zoals u het noemt? Is dit het dan niet?'
Hij duwde zijn stoel weg van het bureau, stond op en trok zijn jasje recht. 'Volgens mij is dit gesprek ten einde. Ik moet zeggen, hamshira, dat uw zaak er povertjes uitziet. Heel pover^es. Als u buiten even wacht, zal ik even praten met uw... wie ze ook is.'
Laila begon te protesteren én toen te schreeuwen, en hij moest de hulp inroepen van twee andere mannen om haar uit zijn kantoor te slepen.
Mariams gesprek duurde maar een paar minuten. Toen ze naar buiten kwam leek ze geschokt.
'Hij stelde zo veel vragen,' zei ze. 'Het spijt me, Lailajo. Ik ben niet zo slim als jij. Hij stelde zo veel vragen, ik kon geen antwoord geven. Het spijt me.'
'Het is niet jouw schuld, Mariam,' zei Laila zwakjes. 'Het is mijn schuld. Het is allemaal mijn schuld. Alles is mijn schuld.'
Het was na zessen toen de politieauto voor het huis stopte. Laila en Mariam moesten op de achterbank blijven wachten, bewaakt door een Mujahedinsoldaat op de passagiersstoel. De chauffeur was degene die de auto verliet om op de deur te kloppen en met Rasheed te praten. Hij was het die gebaarde dat ze konden komen.
'Welkom thuis,' zei de man voor in de auto. Hij stak een sigaret aan.
'Jij,' zei hij tegen Mariam, 'jij blijft hier wachten.'
Mariam ging rustig op de bank zitten.
'Jullie beiden hup naar boven.'
Rasheed pakte Laila bij haar arm en duwde haar de trap op. Hij had nog steeds de schoenen aan die hij op zijn werk droeg, hij had zijn slippers nog niet aan, hij had zijn horloge nog niet afgedaan en zelfs zijn jas nog niet uit. Laila stelde zich voor hoe hij een uur geleden of misschien zelfs maar een paar minuten geleden van de ene kamer naar de andere was gesneld, met deuren had geslagen, woedend en ongelovig, vloekend tussen zijn gehijg door.
Boven aan de trap draaide Laila zich naar hem om.
'Zij heeft het niet gewild,' zei ze, 'ik heb haar ertoe aangezet. Zij wilde niet weg...'
Laila zag de vuistslag niet aankomen. Het ene moment was ze nog aan het praten en het volgende moment lag ze op handen en voeten op de vloer, met een rood gezicht en wijd opengesperde ogen, en ze probeerde adem te krijgen. Het was alsof een auto haar op volle snelheid had geraakt, op de tere plek tussen het laagste deel van haar borstbeen en haar navel. Ze besefte dat ze Aziza had laten vallen en dat Aziza schreeuwde. Ze probeerde weer adem te krijgen en kon alleen een schor en verstikkend geluid uitbrengen. Er liep kwijl uit haar mond.
Daarna werd ze aan haar haren voortgesleept. Ze zag Aziza opgetild worden, zag haar sandalen afglijden en haar kleine voetjes trappende bewegingen maken. Plukken haar werden uit Laila's schedel getrokken en er schoten tranen van pijn in haar ogen. Zij zag hoe zijn voet de deur naar Mariams kamer opentrapte en hoe hij Aziza op het bed gooide. Hij liet Laila's haren los en ze voelde de punt van zijn schoen tegen haar linkerbil. Ze gierde van de pijn toen hij de deur met een klap dichttrok. De sleutel knarste in het slot.
Aziza krijste nog. Laila lag gekromd op de vloer naar adem te happen. Ze duwde zich met haar handen op en kroop naar waar Aziza op het bed lag. Ze strekte haar arm uit naar haar dochter.
Beneden begon de afstraffing. De geluiden die Laila hoorde, waren die van een stelselmatige, bekende gang van zaken. Er werd niet gescholden, geschreeuwd, gesmeekt, onverwacht gejankt, er was alleen het systematische slaan en geslagen worden, de klets-klets van iets stevigs dat zeer regelmatig op de huid neerkwam, iets, iemand, die met een bons tegen een muur sloeg, het scheuren van kleren. Af en toe hoorde Laila snelle voetstappen, een woordeloze achtervolging, meubels die omvielen, glas dat versplinterde, en dan weer de klets-klets.
Laila nam Aziza in haar armen. Er verspreidde zich iets warms over de onderste helft van haar kleding toen Aziza haar blaas opende.
Beneden hield het rennen en achtervolgen eindelijk op. Er was nu het geluid als van een houten knuppel die regelmatig op een stuk vlees werd geslagen.
Laila wiegde Aziza tot de geluiden stopten, en toen ze de hordeur hoorde openknarsen en dichtgesmeten worden, zette ze Aziza op de grond en gluurde uit het raam. Ze zag hoe Rasheed Mariam met een hand in haar nek over het erf leidde. Mariam was blootsvoets en liep gebogen. Er zat bloed aan zijn handen, bloed op Mariams gezicht, op haar haren, in haar nek en op haar rug. Haar hemd was van voren opengescheurd.
'Het spijt me verschrikkelijk,' schreeuwde Laila tegen het glas.
Ze zag hem Mariam de gereedschapsschuur in duwen. Hij ging naar binnen en kwam met een hamer en een aantal lange planken weer naar buiten. Hij sloot de dubbele deuren van de schuur, haalde een sleutel uit zijn zak en sloot het hangslot. Hij testte de deuren, liep naar de achterkant van het schuurtje en haalde een ladder.
Een paar minuten later dook voor Laila's raam zijn hoofd op, er staken een paar spijkers in de hoek van zijn mond. Zijn haar hing er slordig bij. Er zat een snee met bloed op zijn voorhoofd. Toen Aziza hem zag, begon ze te gillen en begroef haar hoofdje in Laila's oksel.
Rasheed begon planken voor het raam te slaan.