Vijftien
De volgende ochtend wordt Vera vroeg genoeg wakker om haar haar te wassen in de gootsteen in de keuken, om het vervolgens met veel pijn en moeite droog te borstelen.
‘Waar ga je heen?’ vraagt Olga slaperig vanuit het bed.
Vera drukt een vinger tegen haar lippen en zegt: ‘Sst!’
Haar moeder richt zich op één elleboog op in bed. ‘Je hoeft je zusje het zwijgen niet op te leggen, Veronika. Ik kan hiervandaan het rozenwater ruiken dat je hebt gebruikt voor je haar.’
Vera overweegt om tegen haar moeder te liegen, om misschien te zeggen dat er vandaag een belangrijke bezoeker wordt verwacht in de bibliotheek, maar uiteindelijk zegt ze simpelweg niets.
Haar moeder gooit de dunne dekens van zich af en stapt uit het smalle bed. Olga en zij bewegen zich zijwaarts als synchroonzwemsters en staan naast elkaar in hun versleten witte nachtjaponnen.
‘Neem je man op zondag mee hierheen,’ zegt mama. ‘Dan is je grootmoeder er niet.’
Vera slaat haar armen om haar moeder heen en omhelst haar stevig. Dan, zoals ze al ruim een jaar elke dag doen, ontbijten ze met zijn drieën om vervolgens samen te vertrekken.
Wanneer mama de weg naar de voedselopslag in slaat en wegloopt, gaat Olga dicht naast Vera lopen. ‘Vertel.’
Vera geeft haar zusje een arm. ‘Het is prins Aleksandr. Sasha. Hij heeft gewacht tot ik volwassen was en nu het zover is, is hij verliefd op me.’
‘De prins,’ zegt Olga vol ontzag.
‘Ik zie hem vanavond weer. Dus zeg tegen mama dat alles goed is met me en dat ik naar huis kom zodra ik kan. Ik wil niet dat ze zich zorgen maakt.’
‘Ze zal woest zijn.’
‘Ik weet het,’ zegt Vera. ‘Maar wat kan ik anders? Ik ben verliefd op hem, Olga.’
Op de hoek blijft Olga staan. ‘Je komt toch wel thuis, hè?’
‘Dat beloof ik je.’
‘Oké dan.’ Olga geeft haar een kus op beide wangen en loopt de straat uit naar haar eigen werk in het museum.
Vera neemt de tram in de volgende straat en rijdt er een aantal blokken mee. Ze is druk aan het nadenken over manieren om er stiekem eerder tussenuit te knijpen op haar werk, wanneer ze de bibliotheek binnen loopt.
De bibliothecaresse staat in de schitterende hal, de armen over elkaar geslagen, ongeduldig met haar rechtervoet op de marmeren vloer tikkend.
Vera komt slippend tot stilstand. ‘Madame Plotkin. Het spijt me dat ik te laat ben.’
De bibliothecaresse kijkt op de klok aan de muur. ‘Zeven minuten om precies te zijn.’
‘Ja, mevrouw.’ Vera doet haar best om berouwvol te lijken.
‘Je bent gisteren in het park gezien.’
‘O, nee, madame Plotkin, alstublieft–’
‘Hecht je erg aan deze betrekking?’
‘Ja, mevrouw. Zeer. En ik heb het geld nodig. Voor mijn familie.’
‘Als ik een kind was van een misdadiger van het koninkrijk, zou ik op mijn tellen passen.’
‘Jawel, mevrouw. Vanzelfsprekend.’
De bibliothecaresse strijkt met haar handen over elkaar, alsof er op de een of andere manier vuil op is gekomen tijdens dit gesprek en ze nu graag schone handen wil hebben. ‘Mooi zo. Ga nu naar de opslagruimte en pak de dozen daar uit.’
‘Ja, mevrouw.’
‘Ik vertrouw erop dat je niet meer ziek zult zijn.’
De hele dag gevangen in de donkere, stoffige opslagruimte, voelt Vera zich als een vogel die tegen een glazen ruit vliegt. Ze stelt zich Sasha voor op de brug, in eerste instantie wachtend met een glimlach en daarna met een frons.
Ze wil wanhopig graag wegrennen uit deze beklemmende stilte, maar haar angst is groter dan haar liefde lijkt het en dat maakt haar des te beschaamder. Ze is de dochter van een misdadiger van het koninkrijk en ze mag geen aandacht op zichzelf vestigen. Haar familie weet zich toch al amper staande te houden. Het verlies van deze betrekking zou hun ondergang betekenen. Dus blijft ze, soms zulke verkeerde handelingen verrichtend dat haar collega’s haar toesnauwen dat ze moet opletten en voorzichtig moet zijn.
Uur na uur staart ze naar de klok, de zwarte wijzer met haar blik dwingend om te bewegen… te bewegen… om vooruit te klikken. Wanneer haar werkdag eindelijk voorbij is, laat ze vallen waar ze mee bezig is en stuift naar de deur. Ze stapt naar buiten in het heldere licht van het trappenhuis. Ze haast zich de brede marmeren trap af. In de grote hal dwingt ze zichzelf om vaart te minderen en loopt ze zo nonchalant mogelijk over de marmeren vloer.
Buiten begint ze te rennen: de trap af, de straat over naar de tramhalte. Als de wagon rammelend voor haar tot stilstand komt, perst ze zich naar binnen tussen de menigte; er zijn zoveel mensen aan boord dat ze zich niet hoeft vast te houden aan de koperen paal.
Bij de halte waar ze moet zijn, springt ze uit de tram en rent naar de hoek.
De straat is verlaten.
Dan ziet ze de zwarte koetsen. Twee stuks, geparkeerd voor de brug over de gracht.
Vera verroert zich niet. Het is alsof haar knieën zijn vergeten hoe ze moeten buigen en het vergt al haar moed om simpelweg adem te halen. Ze weten dat zij een boerendochter is die er stiekem tussenuit is geknepen voor een afspraakje met een lid van het koningshuis en ze komen haar halen. Of misschien zijn ze voor hem gekomen. Zelfs een prins is niet veilig voor de greep van de Zwarte Ridder.
‘Je moet hier niet zijn.’
Ze hoort de woorden als vanuit de verte en dan wordt ze door iemand beetgepakt, gedwongen zich om te draaien.
Er staat een man naast haar. ‘Ze hebben hem meegenomen. Je moet hier niet zijn.’
‘Maar–’
‘Geen gemaar. Wie of wat hij ook voor je was, je moet hem vergeten en naar huis gaan.’
‘Maar ik hou van hem.’
Het vlezige gezicht van de man wordt mild en meelevend. ‘Vergeet je jongeman,’ zegt hij. ‘En ga.’
Hij duwt haar met zoveel kracht dat ze struikelend naar opzij schiet. In vroeger tijden zou een dergelijke duw misschien onbeschoft zijn geweest, maar nu is het een vriendelijk gebaar om haar eraan te helpen herinneren dat dit geen plek is om te gaan staan huilen. ‘Dank u wel, meneer,’ zegt ze zacht terwijl ze bij hem vandaan loopt.
Tranen wellen op in haar ogen en ze veegt ze met tegenzin weg. Haar ogen branden wanneer ze opkijkt en een flikkerend beeld ziet van een jonge man die onder een verduisterde straatlantaarn staat.
Hiervandaan lijkt het precies Sasha, met zijn weerbarstige haar en zijn brede glimlach en zijn krachtige kaaklijn. Zelfs wanneer ze haar pas versnelt, zegt ze tegen zichzelf dat ze een dwaas is, dat hij weg is en dat van nu af aan iedere knappe blonde jongeman haar aan Sasha zal doen denken. Maar toch begint ze na een meter of wat te rennen. Een fractie van een seconde voordat hij in haar richting begint te bewegen, weet ze dat dit geen vergissing is. Het is haar Sasha, die nu op haar af komt rennen.
‘Vera,’ zegt hij, haar in zijn armen nemend, haar zo innig kussend dat ze hem van zich af moet duwen om adem te kunnen halen.
‘Heb je de hele dag gewacht?’
‘Een dag? Denk je dat ik slechts een dag zou wachten?’ Hij trekt haar dicht tegen zich aan.
Samen steken ze de straat over. De Koninklijke Schouwburg rijst op uit het beton als een groen met witte suikerspin, het dak versierd met een lier en een kroon. Op de stoep begint zich een rij te vormen. Vera ziet hoe mooi de mensen gekleed zijn, in bont met juwelen en witte handschoenen.
Sasha neemt haar mee naar een deur aan de achterkant van de schouwburg. Ze volgt hem een donkere gang in en een trap op.
Ze lopen langs de buitenrand van de grote hal en glippen een privéloge binnen.
Vera staart vol ontzag de donkere zaal in, ziet de vergulde versieringen en de kristallen kroonluchters. In deze loge – die men duidelijk aan het restaureren is – kunnen zelfs het gereedschap en de rommel de schitterende details niet verhullen. Stoelen van zacht mohair staan naast elkaar opgesteld voor in de loge. Achterin, verstopt in de schaduwen, staat een chaise longue met draperieën van stoffig fluweel. Terwijl ze ernaast staat, hoort ze onder zich de deuren opengaan en stromen goedgeklede bezoekers de schouwburg binnen. Het geroezemoes van stemmen stijgt op tot in de dakspanten.
Ze draait zich om naar Sasha. ‘We moeten gaan. Ik hoor hier niet.’
Hij trekt haar mee in de schaduw. Blauwe fluwelen gordijnen bieden steun aan hun lichamen wanneer ze tegen de muur leunen. ‘Deze loge wordt vanavond niet gebruikt. Als er iemand binnenkomt, zeggen we dat we schoonmakers zijn. Daar staan onze bezems.’
De lichten flikkeren en er daalt een stilte neer over het publiek. Op het toneel gaan de goud met blauwe gordijnen open.
Muziek wordt ingezet met een hoge, zuivere noot en zwelt vervolgens aan tot een symfonie van uitbundige klanken. Vera heeft nog nooit zoiets moois gehoord als deze muziek, en dan springt Galina Ulanova – de grote ballerina – als een lichtstraal over het podium.
Vera leunt naar voren, zo dicht naar de fluwelen gordijnen van de loge toe als ze maar durft.
Meer dan twee uur lang verroert ze zich niet terwijl het romantische verhaal van een prinses die wordt ontvoerd door een gemene tovenaar zich ontvouwt op het toneel met het schitterende decor. En als de tovenaar zwicht voor de liefde, merkt Vera dat ze huilt om hem, om haar, om het geheel…
‘Mijn vader zou hiervan genoten hebben,’ zegt ze tegen Sasha.
Hij kust haar tranen weg en voert haar mee naar de chaise longue.
Ze weet wat er nu zal gaan gebeuren. Ze voelt de hartstocht tussen hen tot leven komen, zich ontrollen.
Ze begeert hem, daar bestaat geen twijfel over. Ze begeert hem zoals een vrouw een man begeert, maar veel meer dan dat weet ze niet. Hij gaat liggen op de zachte kussens, trekt haar bovenop zich en wanneer hij zijn hand onder haar jurk laat glijden, begint ze een beetje te beven. Het is alsof haar lichaam de regie overneemt.
‘Weet je dit zeker, Verushka?’ fluistert hij, en het koosnaampje doet haar glimlachen, herinnert haar eraan dat het Sasha is die onder haar ligt. Ze zal veilig zijn.
‘Ik weet het zeker.’
Tegen de tijd dat het zondag is, is Vera een compleet ander meisje. Of misschien is ze een vrouw. Sasha en zij hebben elkaar sinds het ballet iedere dag in het geheim ontmoet en Vera is zo hartstochtelijk verliefd op hem dat ze weet dat er nooit meer een weg terug zal zijn. Hij is haar wederhelft.
‘Weet je dit zeker, Verushka?’ vraagt hij haar nu, terwijl ze de traptreden naar haar voordeur beklimmen.
Ze pakt zijn hand. Ze weet het zeker genoeg voor hen allebei. ‘Ja.’ Maar wanneer ze naar de deur reikt, grijpt hij haar hand beet. ‘Trouw met me,’ zegt hij, en ze kijkt lachend naar hem op. ‘Natuurlijk trouw ik met je.’
Dan kust ze hem en zegt tegen hem dat hij mee naar binnen moet komen.
De gang is donker en staat propvol met dozen. Ze nemen de smalle trap naar de eerste verdieping. Bij de deur van het appartement blijft ze precies lang genoeg staan om hem te kussen en dan doet ze met een zwaai de deur open.
Het kleine appartement is armoedig maar brandschoon. Haar moeder heeft de hele dag staan koken en het zoete, geurige aroma van everzwijnstoofpot vult de kamer.
‘Dit is mijn prins, mama.’
Haar moeder en Olga staan aan de andere kant van de tafel, tegen elkaar aan gedrukt, hun handen op de stoelen voor hen. Beiden zijn gekleed in een mooie gebloemde blouse met een eenvoudige katoenen rok. Mama heeft een paar versleten, afzakkende kousen en schoenen met een hakje aangetrokken voor deze kennismaking. Olga loopt op kousenvoeten.
Vera ziet hen door Sasha’s ogen: haar vermoeide, eens beeldschone moeder en Olga, die op het punt staat om open te barsten en een vrouw te worden. Haar zus staat zo breed te glimlachen dat haar grote, scheve tanden gewone afmetingen lijken te hebben.
Haar moeder loopt om de tafel heen. ‘We hebben veel over u gehoord, Hoogheid. Welkom in ons huis.’
Olga giechelt. ‘Ik heb héél veel over u gehoord. Ze kan gewoon haar mond niet houden.’
Sasha glimlacht. ‘Ze vertelt mij ook van alles over jullie.’
‘Dat is onze Veronika,’ zegt mama. ‘Ze is een prater.’ Ze schudt Sasha stevig de hand en staart naar hem. Wanneer ze tevreden gesteld lijkt, laat ze zijn hand los en loopt naar de samowaar. ‘Kan ik een kopje thee voor u inschenken?’
‘Ja. Graag,’ zegt hij.
‘U studeert aan de universiteit van de geestelijken, hoor ik,’ zegt mama tegen hem. ‘Dat moet geweldig zijn.’
‘Ja. En ik ben een goede student. Ik zal een goede echtgenoot zijn.’
Haar moeder krimpt ineen maar schenkt de thee in. ‘En wat studeert u?’
‘Ik hoop ooit dichter te worden, net als uw echtgenoot.’
Vera ziet het allemaal in slow motion: haar moeder hoort de vre selijke woorden in één adem – dichter en echtgenoot – en ze struikelt. Het tere glazen kopje in haar hand valt langzaam en spat uit elkaar op de grond. Hete thee gutst over Vera’s blote enkels en ze schreeuwt het uit van de pijn.
‘Dichter?’ zegt haar moeder zacht, alsof er niets gebeurd is, alsof er geen gekoesterd erfstuk in duizend stukjes op de grond bij haar voeten ligt. ‘Ik dacht dat prins zijn al gevaarlijk genoeg was, maar dit…’
Vera kan niet geloven dat ze vergeten is om Sasha hiervoor te waarschuwen. ‘Maak je geen zorgen, mama. Je hoeft niet–’
‘U zegt dat u van haar houdt,’ zegt mama, Vera negerend, ‘en ik kan in uw ogen zien dat dat zo is, maar toch wilt u haar dit aandoen, dit gevaar dat onze familie reeds eerder is aangedaan.’
‘Ik zou Vera nooit in gevaar brengen,’ zegt hij plechtig.
‘Haar vader had mij hetzelfde beloofd,’ zegt mama bitter. Alleen al het gebruik van het woord – vader – onderstreept hoe boos haar moeder is.
‘Je kunt ons er niet van weerhouden om te gaan trouwen,’ zegt Vera.
Dit keer kijkt haar moeder naar haar en in die ogen waar ze zo van houdt, staat een haast ondraaglijke teleurstelling te lezen.
Vera voelt haar zelfvertrouwen wegebben. Tien minuten geleden zou het ondenkbaar zijn geweest dat ze zou hebben moeten kiezen tussen Sasha en haar familie… Maar was dat niet precies wat haar moeder ook had gedaan? Haar moeder had gekozen voor haar dichter en was er met hem vandoor gegaan, enkel om beschaamd terug te keren naar huis. En hoewel haar moeder haar accepteert, is er nu nog maar weinig liefde over tussen hen.
Vera legt een hand op haar buik en wrijft er afwezig overheen. In de maanden die komen zullen, zal ze zich dit moment herinneren en begrijpen dat zijn kind reeds in haar groeit, maar het enige wat ze dan weet, is dat ze bang is voor
‘Stop.’ Meredith duwde de deur van de inloopkast open en stapte uit haar schuilplaats tevoorschijn. De slaapkamer was blauw van het maanlicht en in dit blauwe licht zag mama er uitgeput uit. Haar schouders waren gaan hangen en haar lange, bleke vingers waren begonnen te trillen. Erger nog dan dat alles, echter, was dat haar huid plotseling lijkbleek werd. Meredith liep naar het bed toe. ‘Gaat het wel?’
‘Je stond te luisteren,’ zei mama.
‘Ik stond te luisteren,’ gaf ze toe.
‘Waarom?’ vroeg mama.
Meredith haalde haar schouders op. Daar had ze werkelijk geen antwoord op.
‘Nou ja. Je hebt gelijk,’ zei mama, achteroverleunend in de kussens. ‘Ik ben wél moe.’
Het was voor het eerst dat mama haar óóit ergens gelijk in had gegeven. ‘Nina en ik zullen voor je zorgen. Rustig maar.’ Ze wilde bijna haar hand uitsteken om over haar moeders haar te strijken, zoals ze gedaan zou hebben bij een kind dat er zo uitgeput uitzag als mama. Bijna.
Nina kwam naar het bed toe en ging naast Meredith staan.
‘Maar wie zal er voor jullie zorgen?’ vroeg mama.
Meredith begon antwoord te geven en zweeg toen. Ze realiseerde zich dat dit het meest zorgzame was wat mama ooit tegen hen had gezegd en dat de vraag die ze stelde gerechtvaardigd was.
Mama zou er op een dag niet meer zijn, en dan zouden zij met zijn tweetjes overblijven. Zouden ze dan voor elkaar zorgen?
‘Zo,’ zei Nina toen ze naar de gang liepen, ‘hoeveel van het verhaal heb je heimelijk staan afluisteren?’
Meredith bleef doorlopen. ‘Alles.’
Nina volgde haar naar beneden. ‘Waarom heb je haar dan in gódsnaam laten stoppen?’
In de keuken zette Meredith water op. ‘Ik snap jou niet,’ zei ze tegen haar zus. ‘Als je door een stukje glas kijkt ter grootte van mijn duimnagel, zie je alles.’
‘Ja. En?’
‘Vanavond heb je al die tijd met mama in de kamer gezeten en je hebt niet eens gemerkt dat ze voor je ogen zat weg te kwijnen.’
‘Moet je horen wie het zegt.’
Meredith moest bijna lachen om die onvolwassen opmerking. ‘Hoor eens. Het was me het dagje wel en ik kan zien dat je niets liever wilt dan ruzie, hetgeen ik beslist liever niet wil. Dus ik ga naar huis, naar mijn lege bed, waar ik ga proberen een nacht door te slapen. Morgen kunnen we over het sprookje praten, oké?’
‘Oké. Maar erover praten zúllen we.’
‘Prima.’
Lang nadat Meredith vertrokken was, bleef Nina nog in haar eentje in de keuken zitten nadenken over wat haar zus had gezegd.
Je hebt niet eens gemerkt dat ze voor je ogen zat weg te kwijnen.
Het was waar.
Als mama had zitten wegkwijnen, dan had Nina dat niet gemerkt. Ze zou het kunnen wijten aan haar belangstelling voor de woorden of aan de donkere kamer, maar geen van beide antwoorden was echt de waarheid.
Lang geleden had Nina zich een simpele overlevingsstrategie eigen gemaakt: ze had geleerd naar haar moeder te kijken zonder haar werkelijk te zien. Ze kon zich de dag dat ze ermee begonnen was nog precies herinneren.
Ze was elf jaar geweest en had nog steeds geprobeerd onvoorwaardelijk van haar moeder te houden. Haar softbalteam had een plekje veroverd in het grootste toernooi van de staat, dat in Spokane gehouden zou worden.
Ze was zo opgewonden geweest en had wekenlang nergens anders over kunnen praten. Ze had gedacht, onnozel als ze was: Nu zal ze vast trots op me zijn.
Nina was verbaasd dat het nog zoveel pijn deed om aan die dag terug te denken. Papa was op zijn werk geweest, dus mama had haar naar de trein moeten brengen. Ze waren meegereden met Mary Kay en haar moeder, die de hele weg naar het station allebei opgewonden hadden zitten praten. Nina herinnerde zich dat ze, daar aangekomen, haar rugzak over haar schouder had gehesen en naar voren was gerend in een hele horde meisjes, onafgebroken giechelend, en dat ze had geroepen: ‘Dag, mama. Ik zal naar je zwaaien vanuit de trein!’
Eenmaal aan boord hadden de meisjes elkaar verdrongen bij de ramen om te zwaaien naar hun ouders, die op het perron stonden.
Nina speurde de menigte af, maar haar moeder was er niet, stond niet tussen de andere ouders.
Ze gaf zo weinig om Nina dat ze niet eens de moeite had genomen om haar uit te zwaaien.
Vanaf dat moment werd Nina net zoals Meredith: een vaderskindje dat zelden tegen haar moeder sprak en niets van haar verwachtte.
Het was de enige manier die ze had weten te vinden om zichzelf te beschermen tegen pijn.
Nu zou ze die gewoonte moeten herzien. Jarenlang had ze naar haar moeder gekeken zonder haar daadwerkelijk te zien, net zoals Meredith en zij het sprookje hadden aangehoord zonder er echt naar te luisteren. Ze hadden het als een vanzelfsprekend en mooi stukje fictie beschouwd; ze hadden enkel geluisterd om hun moeders stem te horen.
Maar nu was alles anders.
Om de belofte na te komen die ze haar vader had gedaan, zou Nina beter haar best moeten doen: ze zou haar moeder daadwerkelijk moeten zien en daadwerkelijk naar haar moeten luisteren. Woord voor woord.