Elf
Nina was nog niet eens klaar met eten toen Meredith opstond en de tafel begon af te ruimen. Zodra haar zus overeind was, volgde mama haar voorbeeld.
‘Ik geloof dat de maaltijd voorbij is,’ zei Nina, reikend naar de boter en de jam voordat Meredith deze weggriste.
Mama zei: ‘Ik heb lekker gegeten,’ en verliet de keuken. Haar voetstappen op de trap waren snel voor een vrouw van haar leeftijd. Ze moest praktisch hebben gerend.
Nina kon het Meredith nauwelijks kwalijk nemen. Zodra ze hun gespreks-startkabels eenmaal hadden gebruikt – de zogenaamde nieuwe traditie – waren ze in hun vertrouwde stilzwijgen vervallen. Alleen Nina had geprobeerd om wat over koetjes en kalfjes te praten en haar amusante verhalen over Afrika hadden een lauwe reactie van Meredith gekregen, maar geen enkele reactie van mama.
Nina liep lang genoeg van de tafel weg om de karaf met wodka te pakken. Met een klap zette ze hem op tafel en zei: ‘Laten we dronken worden.’
Meredith, tot aan haar ellebogen in schuimend afwaswater, zei: ‘Oké.’
Nina had het vast niet goed verstaan. ‘Zei je nou–’
‘Maak het nou niet groter dan het is.’ Meredith liep naar de tafel, pakte Nina’s bord en bestek en liep terug naar de gootsteen.
‘Wauw,’ zei Nina. ‘We zijn niet meer samen dronken geworden sinds… Zijn we óóit wel eens samen dronken geworden?’
Meredith droogde haar handen af aan de roze handdoek die aan de ovendeur hing. ‘Jij bent wel eens dronken geworden terwijl ik in dezelfde ruimte was, telt dat?’
Nina grinnikte. ‘Absoluut niet, dat telt niet. Pak een stoel.’
‘Maar ik ga geen wodka drinken.’
‘Dan wordt het tequila.’ Nina stond op voordat Meredith van gedachten kon veranderen. Ze rende naar de woonkamer, griste een fles tequila uit het drankenkabinet, en nam vervolgens in het voorbijgaan zout, limoenen en een mes mee bij haar terugkomst in de keuken.
‘Ga je het niet ergens mee mixen?’
‘Met alle respect, Mere, maar ik heb jou wel eens zien drinken. Als ik het ergens mee mix, zit je er gewoon de hele avond kleine slokjes van te nemen en ben ik straks dronken terwijl jij je kalme, beheerste zelf blijft.’ Ze schonk twee glazen vol, sneed een limoen in plakjes en schoof het glas naar haar zus toe.
Meredith trok haar neus op.
‘Het is geen heroïne, Mere, het is maar een glas tequila. Doe eens gek.’
Meredith leek ineens een besluit te nemen. Ze stak haar hand uit, pakte het glas en dronk het in één teug leeg.
Toen haar ogen uit haar hoofd puilden, gaf Nina haar de limoen. ‘Hier. Bijt hier maar op.’
Meredith maakte een suizend geluid en schudde haar hoofd. ‘Nog één.’
Nina dronk haar eigen glas leeg en schonk voor hen allebei opnieuw een glas vol, dat ze allebei tegelijk leeg dronken.
Daarna leunde Meredith achterover in haar stoel en haalde een hand door haar volmaakt gladde haar. ‘Ik voel niks.’
‘Wacht maar. Jemig, hoe krijg jij het toch voor elkaar om er altijd zo… keurig uit te zien? Je hebt de hele dag dozen zitten inpakken, maar je ziet er nog steeds uit alsof je straks naar een zakenlunch moet. Hoe komt dat toch?’
‘Alleen jij kan een verzorgd uiterlijk doen klinken als een belediging.’
‘Het was geen belediging. Eerlijk waar. Ik vraag me alleen af hoe je altijd zo… ik weet het niet. Laat maar.’
‘Ik heb een muur om me heen,’ zei Meredith, reikend naar de tequila en nog een glas voor zichzelf inschenkend.
‘Aha. Een soort krachtveld. Er kan niets bij je haar komen.’ Nina lachte toen ze dat zei. Ze zat nog steeds te lachen toen Meredith haar derde glas achteroversloeg, maar toen haar zus de tequila naar binnen klokte en naar opzij keek, zag Nina iets waardoor ze stopte met lachen. Ze wist niet wat het was, een blik in Merediths ogen misschien, of de manier waarop haar mondhoeken min of meer omlaag gingen.
‘Is er iets?’ vroeg Nina.
Meredith knipperde langzaam met haar ogen. ‘Je bedoelt afgezien van het feit dat mijn vader met de kerst is overleden, mijn moeder bezig is gek te worden, mijn zus doet alsof ze me probeert te helpen en mijn man… vanavond niet thuis is?’
Nina wist dat het niet grappig was, maar ze begon onwillekeurig toch te lachen. ‘Ja, afgezien daarvan. En trouwens, je weet best dat jij een te gek leven hebt. Jij bent zo’n vrouw die alles goed doet. Daarom rekende papa ook altijd op je.’
‘Ja. Dat zal wel,’ zei Meredith.
‘Het is zo,’ zei Nina met een zucht. Ineens moest ze weer denken aan haar vader en hoezeer ze hem in de steek had gelaten. Ze vroeg zich af hoe lang het zou duren, deze plotselinge oprispingen van verdriet. Zou het ooit gewoon klaar zijn?
‘Je kunt alles goed doen,’ zei Meredith zacht, ‘en dan kan het toch nog steeds fout gaan.’
‘Ik had papa vaker moeten bellen vanuit Afrika,’ zei Nina. ‘Ik wist hoeveel mijn telefoontjes voor hem betekenden. Ik dacht altijd dat er nog tijd was…’
‘Soms slaat de deur gewoon ineens dicht, weet je? En dan sta je helemaal alleen.’
‘Er is iets wat we nu kunnen doen om hem te helpen,’ zei ze.
Meredith keek niet-begrijpend. ‘Om wie te helpen?’
‘Papa,’ zei Nina ongeduldig. ‘Daar hebben we het toch over?’
‘O. Is dat zo?’
‘Hij wilde dat we contact zouden maken met mama, dat we haar zouden leren kennen. Hij zei dat ze–’
‘Niet weer die sprookjes,’ zei Meredith. ‘Nu weet ik waarom je zo succesvol bent. Je bent obsessief.’
‘En jij niet?’ Nina lachte toen ze dat zei. ‘Toe nou. We kunnen haar dwíngen om ons het verhaal te vertellen. Je hebt gehoord wat ze vanavond zei: ze zei dat het geen zin had om mij tegen te spreken. Dat betekent dat ze haar verzet gaat opgeven.’
Meredith kwam overeind. Ze stond een beetje wankel op haar benen, dus zocht ze houvast bij de rugleuning van de stoel. ‘Ik wíst wel dat het geen enkele zin had om te proberen met je te praten.’
Nina fronste. ‘Probeerde je met me te praten?’
‘Hoe vaak moet ik het nog zeggen: ik luister niet meer naar haar verhalen. De Zwarte Ridder en mensen die in rook opgaan en de knappe prins, ze kunnen me allemaal gestolen worden. Dat was jóúw belofte aan papa. De mijne was dat ik voor haar zou zorgen, hetgeen ik nu direct ga doen. Als je me nodig hebt: ik ben in de badkamer om haar spullen in te pakken.’
Nina keek Meredith na toen ze de keuken uit liep. Ze kon niet zeggen dat ze verbaasd was – haar zus was zo vasthoudend als een pitbull – maar ze was wel teleurgesteld. Ze was ervan overtuigd dat dit een taak was waarvan papa had gewild dat ze hem samen uitvoerden. Daar ging het toch immers juist om? Om samen zijn. Was er behalve de sprookjes nog iets anders wat dat ooit had bewerkstelligd?
‘Ik heb het geprobeerd, pap,’ zei ze. ‘Zelfs dronken voeren heeft niet geholpen.’
Ze stond op, allerminst wankel op haar benen. Met de karaf wodka onder haar arm en mama’s glas in haar hand ging ze naar boven. Bij de half geopende badkamerdeur bleef ze even staan luisteren naar het geritsel en gerommel dat betekende dat Meredith weer druk aan het werk was.
‘Ik zal mama’s deur open laten staan,’ zei ze. ‘Voor het geval je mee wilt luisteren.’
Er kwam geen antwoord uit de badkamer, zelfs geen kortstondige stilte in het ritselen van krantenpapier.
Nina liep naar de andere kant van de gang, waar haar moeders kamer was. Ze klopte op de deur maar wachtte niet op een uitnodiging. Ze liep gewoon naar binnen.
Mama zat rechtop in bed, tegen een stapel witte kussens aan, de witte sprei tot aan haar middel opgetrokken. Al dat wit – haar haar, haar nachtjapon, haar beddengoed, haar huid – vormde een scherp contrast met het hoofdeinde van het bed van zwart walnotenhout. Tegen die achtergrond zag ze er etherisch en ijl uit, buitenaards. Een Galadriel op leeftijd met diepblauwe ogen.
‘Ik heb niet gezegd dat je binnen mocht komen,’ zei ze.
‘Klopt. Maar ik ben er toch. Het is tovenarij.’
‘En je dacht dat ik wel wodka zou willen?’
‘Ik weet het wel zeker.’
‘Waarom dan?’
Nina liep naar de zijkant van het bed. ‘Ik heb mijn vader een belofte gedaan op zijn sterfbed.’ Ze zag het effect van haar woorden. Haar moeder kromp ineen alsof ze geslagen was. ‘Je hield van hem. Dat weet ik zeker. En hij wilde dat ik je sprookje over de boerendochter en de prins zou horen. Van het begin tot het eind. Op zijn sterfbed heeft hij me dat gevraagd. Hij moet het jou ook hebben gevraagd.’
Haar moeder verbrak het oogcontact. Ze staarde neer op haar blauwgeaderde handen, ineengekruld boven op de lakens. ‘Je zult me niet met rust laten.’
‘Geen moment.’
‘Het is een kinderverhaal. Waarom is het zo belangrijk voor je?’
‘Waarom was het dat voor hem?’
Mama gaf geen antwoord.
Nina bleef onverstoorbaar staan en wachtte.
Uiteindelijk zei mama: ‘Schenk een borrel voor me in.’
Uiterst kalm schonk Nina een glas wodka voor haar moeder in en overhandigde dit aan haar.
Mama dronk de wodka op. ‘Ik zal het doen op mijn manier,’ zei ze, het lege glas weg zettend. ‘Als je me in de rede valt, dan stop ik. Ik zal het in delen vertellen en alleen ’s avonds. We zullen het er overdag niet over hebben. Begrijp je dat?’
‘Ja.’
‘In het donker.’
‘Waarom altijd–’
De blik waarmee mama haar aankeek, was zo scherp dat Nina abrupt haar mond hield. ‘Sorry.’ Ze liep naar de lichtknop en deed het licht uit.
Het was een maanloze avond, dus er scheen geen zilverblauwe gloed door de ramen naar binnen. Het enige licht was afkomstig van de kier van de openstaande deur.
Nina ging op de grond zitten en wachtte.
Een ritselend geluid vulde de kamer: haar moeder die zich installeerde in het bed. ‘Waar moet ik beginnen?’
‘In december. Het laatste wat je hebt verteld, is dat Vera een stiekeme afspraak had met de prins.’
Een zucht.
En toen klonk haar moeders verhalenstem, zoet en vloeiend: ‘Als ze thuiskomt uit het park, brengt Vera de rest van die dag in de keuken door met haar moeder, maar ze is met haar gedachten niet bij het werk waar ze mee bezig zijn. Ze weet dat haar mama dit ook weet, dat deze haar aandachtig gadeslaat, maar hoe kan een meisje zich concentreren
op het in potjes schenken van ganzenvet terwijl haar hart vol is van liefde?
‘Veronika, opletten wat je doet,’ zegt haar mama.
Vera ziet dat ze een grote klodder vet heeft geknoeid op de tafel. Ze veegt hem weg met haar hand en gooit hem in de gootsteen. Ze vindt ganzenvet toch vies. Ze heeft veel liever romige, zelfgemaakte boter.
‘En je gooit het weg? Wat mankeert jou?’
Haar zusje giechelt. ‘Misschien is ze in gedachten met jongens bezig. Met een jongen.’
‘Natuurlijk is ze in gedachten met jongens bezig,’ zegt mama, de druppels van haar voorhoofd vegend. Ze staat aan het fornuis in de pruttelende veenbessen te roeren. ‘Ze is vijftien.’
‘Bijna zestien.’
Haar mama stopt even met roeren en draait zich om.
Ze zijn in de keuken, in de laatste dagen van de zomer, bezig met het conserveren van voedsel voor de winter. De tafels liggen vol bessen waar jam van zal worden gemaakt; uien, champignons, aardappels, en knoflook die in de kelder zullen worden gelegd; komkommers die ingelegd zullen worden in zuur; en bonen die gepekeld zullen worden. Mama heeft hun beloofd dat ze hun daarna zal leren hoe je blini’s maakt met een zoete kersenvulling.
‘Je bent bijna zestien,’ zegt mama, alsof ze zich dat nog niet eerder had gerealiseerd. ‘Twee jaar jonger dan ik was toen ik Petyr leerde kennen.’
Vera zet de glibberige pan met ganzenvet neer. ‘Wat voelde je toen je hem voor het eerst zag?’
Mama glimlacht. ‘Ik heb dit verhaal al vele keren verteld.’
‘Je zegt altijd dat hij je heeft betoverd. Maar hoe?’
Mama veegt haar voorhoofd nog een keer af en reikt naar de houten stoel die voor haar staat. Ze trekt hem een eindje naar achteren en gaat zitten.
Vera maakt bijna een geluid; zo geschokt is ze hierdoor. Haar moeder is geen vrouw die stopt met werken om te praten. Vera en Olga zijn opgegroeid met verhalen over verantwoordelijkheid en plicht. Als landarbeiders van de gevangengenomen koning, is hun geleerd wat hun plaats is. Ze moeten hun hoofd gebogen houden en hun handen aan het werk, want de schaduw van de Zwarte Ridder valt vliegensvlug als een stalen kling. Het is het beste om nooit de aandacht op jezelf te vestigen.
Desondanks is haar moeder nu gaan zitten. ‘Hij was onderwijzer destijds, en zo knap dat hij me de adem benam. Toen ik dit aan jullie baba vertelde, maakte ze een afkeurend geluid en zei: ‘Zoya, pas maar op. Je zult je adem nog nodig hebben.’
‘Was het liefde op het eerste gezicht?’ vraagt Vera.
‘Ik wist toen hij naar me keek dat ik zijn hand zou pakken, dat ik hem zou volgen. Ik zeg wel eens dat het de mede was die we dronken, maar dat was het niet. Het was gewoon… Petyr. Mijn Petya. Zijn passie voor kennis en het leven betoverde me en voor ik het wist waren we getrouwd. Het vervulde mijn ouders met grote angst, want het koninkrijk verkeerde in staat van beroering. De koning leefde destijds in ballingschap en we waren bang. Jullie vaders ambitie joeg hun angst aan. Hij was een arme plattelandsonderwijzer, maar hij droomde ervan om dichter te zijn.’
Vera zucht vanwege de romantiek ervan. Nu weet ze dat ze er vanavond stiekem tussenuit moet glippen om de prins te ontmoeten. Ze weet zelfs dat haar moeder het zal begrijpen als ze erachter komt.
‘Oké,’ zegt haar moeder, weer vermoeid klinkend. ‘We gaan weer aan het werk, en Veronika, let goed op met dat ganzenvet. Het is erg kostbaar.’
Naarmate de uren verstrijken, merkt Vera dat haar gedachten steeds verder afdwalen. Terwijl ze bonen en komkommers klaarmaakt, bedenkt ze een heel liefdesverhaal voor Sasha en zichzelf. Ze zullen langs de oever van de betoverde rivier lopen, waar beelden van de toekomst soms zichtbaar zijn in de blauwe golven en ze zullen stilstaan onder een van de straatlantaarns, zoals ze geliefden vaak heeft zien doen. Het zal er niets toe doen dat hij een prins is en zij de dochter van een arme onderwijzer.
‘Vera.’
Ze hoort dat haar naam wordt geroepen en de klank ervan is ongeduldig. Ze kan horen dat het niet de eerste keer is dat er tegen haar gesproken is. Haar vader staat in de kamer en kijkt haar fronsend aan.
‘Papa,’ zegt ze. Hij ziet er moe uit en een beetje nerveus. Zijn zwarte haar, meestal zo keurig gekamd, staat alle kanten uit, alsof hij herhaaldelijk over zijn hoofd heeft gewreven, en zijn leren buis is scheef dichtgeknoopt. Zijn vingers, besmeurd met blauwe inktvlekken, bewegen nerveus.
‘Waar is Zoya,’ vraagt hij, om zich heen kijkend.
‘Ze is met Olga nog meer azijn gaan halen.’
‘Alleen?’ Haar vader knikt afwezig en bijt op zijn onderlip.
‘Papa? Scheelt er wat?’
‘Nee. Nee. Niets.’ Haar in zijn armen nemend, trekt hij haar zo dicht tegen zich aan dat ze zich los moet wringen om naar adem te happen.
In de jaren die daarop volgen, zal Vera die omhelzing in gedachten wel duizend keer opnieuw afspelen. Ze zal de fonkelende potjes in het kaarslicht zien, het stoffige en door de zon gewarmde leer van haar vaders buis ruiken, en het prikken van zijn stoppelige kaak tegen haar wang voelen. Ze zal zich inbeelden dat ze zegt: Ik hou van je, papa.
Maar in werkelijkheid is ze met haar gedachten bij romantiek en er stiekem tussenuit glippen, dus ze zegt niets tegen haar vader en gaat weer aan het werk.
Die avond kan Vera niet stil liggen.
Iedere zenuw in haar lichaam lijkt wel te dansen. Geluiden zweven door haar open raam naar binnen: mensen die praten, het trappelen van hoeven op geplaveide straten, muziek uit het park. Er speelt iemand viool op deze warme, lichte avond; waarschijnlijk om een geliefde het hof te maken en boven is iemand aan het rondlopen – dansen misschien. De vloerplanken kraken bij iedere stap.
‘Ben je bang?’ vraagt Olga minstens voor de vijfde keer.
Vera rolt zich op haar zij. Olga doet hetzelfde. In hun smalle bed, liggen ze met hun gezichten naar elkaar toe. ‘Als je ouder bent, zul je het wel begrijpen, Olga. Er is een gevoel in je hart wanneer je de jongen ontmoet van wie je zult houden. Het is net als… verdrinken en dan weer boven komen om lucht te happen.’
Vera omhelst haar zusje en drukt een kus op haar mollige wang. Dan gooit ze de dekens van zich af en springt uit bed. Met behulp van een kleine handspiegel probeert ze haar uiterlijk te controleren, maar ze kan zichzelf alleen maar in delen zien – lang zwart haar dat met leren bandjes uit haar gezicht wordt gehouden, ivoorkleurige huid, roze lippen. Ze draagt een effen blauwe japon met een kanten kraagje – meisjeskleding, maar het is het beste wat ze heeft. Had ze maar een baret of een broche of, nog beter, wat parfum.
‘Nou ja,’ zegt ze, en ze draait zich om naar haar zusje. ‘Hoe zie ik eruit?’
‘Perfect.’
Vera glimlacht breed. Ze weet dat het waar is. Ze is een knap meisje, sommigen zeggen zelfs dat ze een schoonheid is.
Ze loopt naar haar slaapkamerdeur en luistert. Geen enkel geluid bereikt haar oor. ‘Ze liggen in bed,’ zegt ze. Behoedzaam sluipt ze op haar tenen naar haar raam, dat in de zomer altijd open staat. Ze werpt haar zusje een kushand toe en klimt naar buiten, op het piepkleine, ijzeren rooster. Met iedere voorzichtige stap is ze ervan overtuigd dat iemand van de straat beneden haar kant op zal kijken en zal wijzen en roepen dat er een meisje stiekem tussenuit glipt om een jongen te ontmoeten.
Maar de mensen op straat zijn dronken van het licht en de mede en ze hebben nauwelijks oog voor haar klim naar beneden vanaf de eerste verdieping van het gebouw. Als ze de laatste meter springt en op het kleine grasveldje terechtkomt, kan ze haar opwinding niet langer onderdrukken. Ze begint ervan te giechelen, hetgeen ze onderdrukt door haar hand voor haar mond te slaan terwijl ze door de geplaveide straat rent.
Daar is hij. Staand bij de straatlantaarn aan deze kant van de Fontanka-brug. Hiervandaan lijkt alles aan hem van goud: zijn haar, zijn buis, zijn huid.
‘Ik had niet gedacht dat je zou komen,’ zegt hij.
Het lijkt alsof ze niet kan praten. De woorden zitten net als haar adem gevangen in haar borstkas. Ze kijkt naar zijn prachtige lippen en het is een vergissing. In een flits doet ze haar ogen dicht en leunt naar hem toe, en toch is het een verrassing als hij haar kust. Ze hapt een beetje naar adem, voelt dat ze begint te huilen, en hoewel haar tranen veranderen in kleine sterretjes waar ze zich vreselijk voor schaamt, is er niets wat ze kan doen om te voorkomen dat ze vallen.
Nu zal hij weten dat ze een onnozele boerendochter is die verliefd is geworden om niets en die huilde bij haar eerste kus.
Ze begint een excuus te bedenken – ze weet niet eens precies wat het zal zijn, maar voordat ze iets kan zeggen, trekt Sasha haar omlaag in hurkzit en zegt: ‘Stil zijn,’ op zo’n scherpe toon dat ze zich voelt alsof ze gestoken is. ‘Kijk.’
Een glimmende zwarte koets, getrokken door zes zwarte draken, glijdt langzaam door de straat. Van het ene op het andere moment daalt er stilte neer. Mensen blijven als aan de grond genageld staan, trekken zich terug in de schaduwen. Het is de Zwarte Ridder…
De koets beweegt als een jagend dier, de draken ademen vuur. Als hij stilstaat, voelt Vera een koude rilling door haar lichaam trekken. ‘Daar woon ik,’ zegt ze.
Drie kolossale groene trollen in zwarte mantels stappen uit de koets en komen bij elkaar op de stoep, staan even te praten voordat ze naar de voordeur gaan. ‘Wat gaan ze doen?’ fluistert ze wanneer ze het gebouw binnen gaan. ‘Wat willen ze?’
De minuten tikken langzaam voorbij totdat de deur weer opengaat.
Vera ziet het allemaal in een soort slow motion. De trollen hebben haar vader. Hij verzet zich niet, protesteert niet, zegt niet eens iets.
Haar mama komt struikelend achter hen aan de trap af, snikkend, smekend. Ramen worden dichtgeslagen in het gebouw boven haar.
‘Papa!’ schreeuwt Vera.
Aan de overkant van de straat kijkt haar vader op en hij ziet haar. Het is alsof alleen hij haar heeft horen schreeuwen.
Hij schudt zijn hoofd en steekt zijn hand uit alsof hij wil zeggen: Blijf daar, en dan wordt hij in de koets geduwd en is hij verdwenen.
Ze geeft Sasha nog een laatste por met haar elleboog en hij laat haar los. Zonder achterom te kijken, rent ze naar de overkant van de straat. ‘Mama, waar nemen ze hem mee naartoe?’
Haar moeder kijkt langzaam op. Heel even lijkt ze haar eigen dochter niet te herkennen. ‘Jij hoort in bed te liggen, Vera.’
‘De trollen. Waar nemen ze papa mee naartoe?’
Als haar moeder geen antwoord geeft, hoort ze Sasha’s stem achter zich. ‘Het is de Zwarte Ridder, Vera. Ze doen wat ze willen.’
‘Ik begrijp het niet,’ jammert Vera. ‘Jij bent een prins–’
‘Mijn familie heeft geen macht meer. De Zwarte Ridder heeft mijn vader en mijn ooms gevangengenomen. Dat moet je toch weten. Het is gevaarlijk om van koninklijke afkomst te zijn in het Sneeuwkoninkrijk in deze tijd. Niemand kan je helpen,’ zegt hij. ‘Het spijt me.’
Ze begint te huilen en dit keer zijn haar tranen geen sterrenlichtjes; het zijn kleine zwarte steentjes die pijn doen wanneer ze zich vormen.
‘Veronika,’ zegt haar moeder. ‘We moeten naar binnen. Nu.’ Ze grijpt Vera bij de hand en trekt haar weg bij Sasha, die daar alleen maar naar haar staat te kijken. ‘Ze is vijftien,’ zegt Mama tegen hem, een arm om Vera heen slaand en haar dicht tegen zich aan drukkend terwijl ze de treden naar de voordeur op lopen.
Als Vera achterom kijkt, de straat in, is haar prins verdwenen.
Vanaf dat moment is Vera’s familie anders. Niemand glimlacht meer, niemand lacht. Haar moeder en haar zusje en zij proberen te doen alsof het beter zal worden, maar ze geloven het geen van allen.
Het koninkrijk is nog steeds prachtig, nog steeds een witte ommuurde stad vol bruggen en torentjes en betoverde rivieren, maar Vera ziet de dingen anders nu. Ze ziet schaduwen waar eens licht was, angst waar eens liefde was. Voorheen kon het geluid van lachende studenten op een warme witte avond haar doen huilen van verlangen. Nu weet ze om welke dingen een mens huilen mag.
Dagen verglijden in weken en Vera begint alle hoop te verliezen dat haar vader zal terugkomen. Ze wordt zestien zonder het te vieren.
‘Ik hoor dat ze arbeiders zoeken op het kasteel,’ zegt haar moeder op een dag tijdens het avondmaal. ‘In de bibliotheek en in de bakkerij.’
‘Ja,’ zegt Vera.
‘Ik weet dat je graag naar de universiteit wilde,’ zegt haar moeder.
Die droom is reeds aan het afbrokkelen. Het is iets wat haar vader had gedroomd voor haar, dat ook zij op een dag dichter zou zijn. Eindelijk is ze dan de volwassene die ze zo graag wilde zijn, en nu heeft ze geen keuzes meer. Niet een boerendochter als zij. Uiteindelijk begrijpt ze dit.
Haar toekomst is veranderd door zijn arrestatie; vastgelegd. Er zal geen opleiding zijn voor haar, geen knappe jongens die haar schoolboeken dragen of die haar kussen onder straatlantaarns. Geen Sasha. ‘Ik wil niet de hele dag naar brood ruiken.’
Ze voelt haar moeders knikje. Zo zijn ze nu onderling verbonden met elkaar, alle drie. Als een van hen beweegt, voelen ze het allemaal. Rimpelingen in een vijver.
‘Ik zal morgen naar de koninklijke bibliotheek gaan,’ zegt Vera.
Ze is zestien. Hoe kan ze ooit begrijpen welke fout ze zojuist heeft gemaakt? Wie had kunnen weten dat mensen van wie ze hield erdoor zouden sterven?